Menu

None

James Kennedy: De kerk – een vreemde eend in de bijt van de wereld

Prof.dr. James Kennedy hield onderstaande lezing ter gelegenheid van de verschijning van het boek Vreemdelingschap. Historische en hedendaagse stemmen uit kerk en theologie van dr. J.D.Th. Wassenaar.
 
De kerk: een vreemde eend in de bijt van de wereld
 
Vooraf mijn complimenten aan het adres van dr. Wassenaar, die met Vreemdelingschap een degelijk werkstuk gepresenteerd heeft. Er ligt veel onderzoek aan ten grondslag en er is in het uitvoerige notenapparaat sprake van zorgvuldige verantwoording. Naar mijn mening kan het boek dan ook zonder meer als een wetenschappelijke studie gekwalificeerd worden.
Een historische benadering
Ik ben historicus, geen theoloog. Dat kleurt mijn bijdrage. – Ik vind het belangrijk, vooral als christen, dat dr. Wassenaar de thematiek van de vreemdelingschap in onze tijd onder de aandacht brengt. Wat mij in zijn boek erg aanspreekt, is het feit dat hij de historische context van het denken over het begrip voor het voetlicht brengt. Je zou de vreemdelingschap op basis van de eerste brief van Petrus ook op een meer tijdloze wijze kunnen benaderen. Dan zou het gaan om de identiteit (of de dubbele identiteit) van christenen, die van alle tijden is, onveranderlijk. Maar de invalshoek van dr. Wassenaar laat zien dat niet altijd op dezelfde wijze over de vreemdelingschap gedacht is. In de loop van de kerkgeschiedenis zijn allerlei verschillende antwoorden gegeven op de vraag naar die identiteit (of die dubbele identiteit). Voor de nuances in de omgang daarmee kan men bij het boek van dr. Wassenaar te rade gaan.
Ik ben ook geïnteresseerd in de zeer moderne tijd. Voor mij is dan de vraag welke rol de kerken vandaag de dag nog in de samenleving kunnen spelen. Met het oog daarop heb ik enkele jaren geleden over de kerk als contrastgemeenschap gesproken.  Dat is een kerk die een ander soort lichaam met een zichtbaar andere identiteit is dan allerlei andere instanties.
We moeten dan wel bedenken dat de notie van de vreemdelingschap verder van ons af staat dan ooit. Het is niet een thema dat in ons dagelijks leven sterk naar voren komt. Dat heeft te maken met de veranderingen van de afgelopen halve eeuw. Wij leven in een veilig land. Daar bedoel ik niet alleen mee dat er in Nederland geen of weinig geweld is, maar ook dat er zekerheid is als het om het aardse bestaan gaat. Uit onderzoeken is gebleken dat ontkerkelijking niet zozeer te maken heeft met inkomen of opleiding als wel met de vraag hoeveel sociale zekerheid men heeft (of beleeft). Ons leven is niet zo onzeker dat wij ons – omdat het hier beneden niet is – moeten richten op een andere, diepere werkelijkheid. (Overigens geldt dat zeker ook voor de Verenigde Staten. Iedereen kent daar het populaire, nogal sentimentele lied ‘This world is not my home, I’m just passing through’ van Jim Reeves. Deze leus is ook onder Amerikaanse christenen uit de toon gaan vallen. Ook zij zijn met het proces van zich thuis voelen op deze aarde meegegaan.) Kortom: voor ons is deze aarde behoorlijk comfortabel, wij voelen ons in deze wereld nogal veilig.
De kerk: een heilige natie?
Iets anders: de gedachte van een kloof tussen kerk en wereld, als zou het gaan om twee diametraal tegenover elkaar staande ‘groeperingen’ (mensen die wel geloven versus mensen die niet geloven), is tegenwoordig niet sterk ontwikkeld. Wij hebben moeite met die visie. Het wordt in een tijd van kerkelijke afval ook steeds moeilijker om zo’n positie te handhaven. Sterker nog: de gedachte van de kerk als een aparte, uitverkoren natie tegenover de ongelovigen in de geest van 1 Petrus is voor velen moeilijk te verteren.
Hoe dat ook zij: feit is, dat christenen de laatste twee, drie eeuwen steeds meer vraagtekens hebben gezet bij de aard van de samenleving, in het bijzonder bij het christelijke karakter daarvan. Je kunt ook wel verder teruggaan. Bijvoorbeeld naar bepaalde sekten in de middeleeuwen en naar de Labadisten aan het einde van de zeventiende eeuw. Zo zijn er altijd groeperingen geweest van mensen die zich terugtrokken, omdat ze geen fiducie meer in de samenleving hadden, omdat ze geen heil meer in de samenleving zagen.
Nederlanders hebben geprobeerd het probleem van mogelijke ontheemdheid te voorkomen. Natievorming was daar een onderdeel van. In zekere zin zou je de geschiedenis van de zogenaamde ‘verzuiling’ zo kunnen duiden. Aan het einde van de negentiende eeuw hebben christenen in een sterk moderniserende samenleving, zoals de Nederlandse was, hun best gedaan om niet ontheemd te raken. Het antwoord was voor hen, zeker voor gereformeerden en rooms-katholieken, in mindere mate voor hervormden: eigen organisaties met een eigen identiteit oprichten om zo als het ware een thuisgevoel te kunnen blijven behouden. Deze strategie heeft het gevoel van ontheemdheid doen verminderen, al kregen individuele gelovigen, zeker in het orthodoxe protestantisme, wel voorgehouden dat deze wereld het niet helemaal is en dat ze hun ogen wel op de hemel moesten blijven richten.
Voorbij de apostolaatstheologie
Dr. Wassenaar heeft er op gewezen dat met name vanaf de jaren ’50, ’60 van de vorige eeuw een andere strategie gevolgd is, aanvankelijk vooral in de Nederlandse Hervormde Kerk met haar apostolaatstheologie. Om thuis te zijn in deze wereld moest je juist breken met de eigen organisaties met een eigen identiteit. Die waren te beklemmend. Ze moesten vervangen worden door het gevoel dat heel de wereld je thuis was. Solidariteit met mensen van andere kerken en zelfs van andere godsdiensten stond toen hoog in het vaandel. Zo kon je het gevoel krijgen in de wereld thuis te zijn. Hier en daar ontstond ook nog de gedachte dat kerken er minder toe deden, omdat het uiteindelijk om de missio Dei ging. Gods werk in de wereld zou zich doorzetten, of de kerken daar nu achter stonden of niet. Vooral prof.dr. J.C. Hoekendijk heeft deze visie onder de aandacht gebracht. Gevolg van deze benadering was, dat de kerk als aparte gemeenschap onder druk kwam te staan. Dr. Wassenaar heeft dat laten zien en daar commentaar op gegeven.
De laatste vijfentwintig jaar is er, ook in de breedte van wat nu de Protestantse Kerk in Nederland is, sprake van het besef dat ook die strategie niet heeft gewerkt. De kerken zijn in de marge van de samenleving terechtgekomen. In 1988 liet een reportage over de Nederlandse Hervormde Kerk zien dat die kerk nog wel in de publieke ruimte te vinden was, maar dan alleen op Radio 5. Een teken van haar marginalisering. Langzamerhand is toen deze vraag opgekomen: ‘Waar staan wij dan wel?’, ‘Wat is onze eigen identiteit? – ‘In het licht van de Schriften’, ‘In het licht van onze opdracht’. Dit is een proces waar de kerken nog midden in zitten en nog volop mee bezig zijn. De antwoorden zijn nog niet goed uit de verf gekomen. Er is veel verlegenheid, wat overigens iets anders is dan vreemdelingschap. Wij weten niet wat wij moeten doen. Ik verkeer wel eens in een kring van predikanten in het midden van het land. Wanneer die dominees onder elkaar zijn, heerst onder hen nogal eens een sfeer van ‘Wij weten niet meer wat voor boodschap wij voor de mensen, voor de wereld hebben.’ Dan is de vraag: ‘Waar is de geloofsovertuiging gebleven?’ Trouwens: het kerkvolk vindt het ook vaak moeilijk om het geloof in God of in Zijn werk in Jezus Christus te ‘delen’. Dat zijn dingen die zij niet meer aankunnen.
Overigens is het theocratische verlangen of de apostolaire ambitie van vroeger nog niet helemaal uitgebannen. Er zijn mensen die heimwee hebben naar de tijd waarin de kerk in het midden van de samenleving stond en zich in het publieke domein manifesteerde. Dan is een soort nostalgie te bespeuren. – Enkele jaren geleden hield ik een toespraak voor een aantal vooraanstaande protestanten, vertegenwoordigers van belangrijke organisaties. Het waren mensen die wisten hoe je een land moet besturen en hoe je belangrijke beslissingen moet nemen. Zij wilden graag dat de kerken weer een centrale positie in ons land gaan innemen en ook weer dicht bij de politieke macht komen te staan. Een illusie, lijkt mij.
Op lokaal niveau gaat dat wel iets gemakkelijker. Daar zie je nogal eens pogingen van kerken om een bijdrage aan de ‘civil society’ te leveren. Zo worden ze plaatselijk een soort Algemeen Nut Beogende Instanties, die in dorpen en steden van betekenis kunnen zijn. Omdat het moeilijk is om iets anders te doen, kiezen ze dan voor deze optie: ‘business as usual’. Bij die ontwikkeling komt wel de vraag op of ze nog wel boodschap hebben aan de gedachte van de vreemdelingschap.
Bezinning is noodzakelijk
Ik ben dankbaar voor het boek van dr. Wassenaar, dat veel te denken geeft. – De oude wereld van christelijke zekerheden in maatschappelijke instanties is weggevallen. Als gelovigen zijn we teruggeworpen op kerninstanties zoals de kerken, nu de oude verbanden van de verzuiling (scholen, verenigingen) van minder betekenis zijn. Het is duidelijk dat de oude, brede volkskerk niet te mobiliseren is als contrastgemeenschap. Daar moet wel iets aan toegevoegd worden. Met de kanttekening dat ik me nu enigszins op sociologisch terrein begeef, wat niet ongevaarlijk is. Duidelijk is, dat in ons land, trouwens in heel Europa, mensen bewuster voor de kerk kiezen. Dat geldt vooral voor de protestantse kerken. Die mensen behoren vrijwillig bij de kerk, niet omdat hun ouders of grootouders er bij hoorden. Ze willen er zelf voor gaan, zoals dat tegenwoordig heet. We krijgen dus andere kerken dan de oude, brede volkskerk van vroeger. De Protestantse Kerk in Nederland is niet de kerk die Hendrik Kraemer rond 1940 beschreef: bevolkt door mensen die amper wisten waarom ze naar de kerk gingen. De mensen die je nu in de kerken ziet, zitten er anders dan de mensen die er vroeger zaten. Dat heeft mij gebracht tot de notie van de contrastgemeenschap. In dat opzicht heb ik invloed ondergaan van de Amerikaanse ethicus Stanley Hauerwas, bekend van zijn aanduiding ‘resident aliens’ voor christenen. Ze zijn vreemdelingen en bijwoners in deze wereld. Dat betekent: een kerkgenootschap, een kerkgemeenschap heeft een ander ritme, een andere oriëntatie dan de samenleving dan wel de wereld. Er is sprake van een duidelijk onderscheid.
Verschillende elementen
In mijn boek heb ik geprobeerd een aantal elementen van zo’n contrastgemeenschap te beschrijven. Dr. Wassenaar heeft dat nauwkeurig weergegeven.
In de eerste plaats is de kerk dan een gemeenschap waar de zorg voor elkaar, de liefde voor elkaar centraal staat, als een natuurlijke manier van leven. Dat kan zich dan ook naar buiten de muren van de kerk uitbreiden.
In de tweede plaats is de kerk dan een gemeenschap van discipline, ‘tucht’. De afgelopen jaren heb ik op verschillende plaatsen in den lande over dat onderwerp gesproken. Mij is daarbij opgevallen dat veel mensen dat ‘eng’ vinden. Wat bedoel ik daar mee? Welnu: dat de kerk in zekere zin een oefenplaats is waar gelovigen leren om christelijke deugden in de praktijk te brengen. Daarbij gaat het om discipelschap. Dan komt een vraag aan de orde als ‘Wat betekent het om te bidden?’ De communicatie, het gesprek met God is dan in het geding, op een dieper niveau dan het gebed in een noodsituatie. Zoiets kun je samen leren, zoals Jezus het Zijn discipelen geleerd heeft. Kerken zijn gemeenschappen waar zulke disciplines aangekweekt en aangemoedigd worden.
De kerk is in mijn optiek ook een plaats van traditie. De ruimte, de breedte en de diepte van de kerk van alle tijden en plaatsen kunnen ingezet worden, uiteraard op een verantwoorde en weloverwogen manier: om oriëntatie te bieden te midden van de haastigheid en de gejaagdheid, ook van de oppervlakkigheid en de onbedachtzaamheid van de wereld buiten de kerk. In de praktijk betekent dat vanuit de kerk kritische communicatie met de samenleving, vragenderwijs. Niet meer op de wijze van het opgeheven vingertje van de kerk. Die tijd is voorbij. In dat opzicht ben ik het eens met prof.dr. G.G. de Kruijf. Maar dat neemt niet weg dat de kerk bepaalde ontwikkelingen ter discussie kan stellen. Nogmaals: vragenderwijs.
De kerk voor de wereld?
In Vreemdelingschap lijkt dr. Wassenaar sympathiek tegenover mijn voorstel te staan. Wel stelt hij enkele vragen. De eerste kwestie, die bij hem – zijdelings – aan de orde komt, is deze: ‘Is de kerk er voor de wereld of is de kerk uit de wereld genomen en moet zij dus in haar eigen termen begrepen worden?’ Met andere woorden: ‘Dient de kerk op de wereld gericht te zijn of is Jezus Christus voor de kerk gekomen en dient zij primair ‘een heilige natie’, op zichzelf te zijn?’ Mij valt op dat dr. Wassenaar enige afstand bewaart tot zijn grote inspirator, prof.dr. A. van de Beek. In het geding is dan de vraag of er wel bruggen tussen kerk en wereld geslagen moeten worden. Mij dunkt, dat het goed is om niet alleen te kijken naar wat God in kruis en opstanding van Jezus Christus heeft gedaan, maar ook oog te hebben voor wat Hij in de geschiedenis van de mensheid gedaan heeft en nog steeds doet. Ik deel wel de scepsis met betrekking tot de gedachte dat de kerk een politiek programma moet hebben en de wereld moet transformeren. – Ik ben afkomstig uit een ‘county’ in Iowa, een van de vele regio’s in de Verenigde Staten. Die is in 1870 door Nederlandse immigranten gesticht. Het is de enige ‘county’ met een ‘reformed’ meerderheid. Hauerwas heeft eens gezegd dat de calvinisten de wereld wilden veroveren en dat ze toen die ‘county’ innamen. Er is dus niet veel van terechtgekomen.
Ik deel dus de scepsis. Ook met betrekking tot de Kuyperiaanse lijn die zo gedacht heeft. Dat neemt niet weg dat er naar mijn mening wel contact moet zijn tussen kerk en wereld. Wij moeten ons niet isolationistisch opstellen door de samenleving in een houding van onverschilligheid als het ware af te schrijven. Veeleer dienen wij ons over de samenleving te bekommeren.
In dit verband wil ik nog iets opmerken. Wij denken wel eens dat Nederland steeds diverser is geworden: er zijn steeds meer meningen bij gekomen. Toch heb ik de indruk dat ons land ook steeds monotoner is geworden. Er is sprake van een sfeer van conformisme, die zich nogal eens in consumentisme manifesteert. In zo’n samenleving is de kerk in staat een andere boodschap te brengen. Dan gaat het om een nieuwe, diepere hoop dan wat er in de wereld te koop is. Met andere woorden: de samenleving heeft de kerk nodig. Ook de democratie moet gedijen op de grond van de diversiteit. Daarin kan de kerk als contrastgemeenschap van grote betekenis zijn. Dat geldt ook andersom: de kerk kan beter gedijen als ze uitgedaagd wordt door wat buiten de kerkmuren gebeurt. Tot radicale gehoorzaamheid kunnen wij alleen komen als wij door de buitenwacht uitgedaagd worden. Die radicale gehoorzaamheid kan in het gedrang komen als wij ons in de kerk opsluiten. Samengevat: de kerk kan alleen kerk zijn als ze de kritische dialoog met de samenleving aangaat.
Te hoog gegrepen?
De tweede kwestie is deze: ‘Is de kerk als contrastgemeenschap niet te hoog gegrepen, is dat model niet te perfectionistisch in zijn pretenties?’ Dan kom je uit bij superchristenen, helden van het geloof, die een heel ander soort kerk tot stand brengen dan de huidige is. Het zou kunnen zijn dat ik in dit opzicht te ‘Amerikaans’ ben. Vanaf de zeventiende, achttiende eeuw – de tijd van de puriteinen – hebben Amerikaanse gereformeerden relatief meer aandacht besteed aan het beantwoorden van de vraag ‘Hoe moet je je leven inrichten?’ Vanouds zijn ze geïnteresseerd in de heiliging van het leven, in de persoonlijke en collectieve ethiek. Daar heb ik iets van meegekregen. Wat dat betreft kan er sprake zijn van een verschil tussen dr. Wassenaar en mij, tussen een Nederlander en Amerikaan, elk met zijn eigen achtergrond.
In dit verband een bekentenis mijnerzijds: ik heb wel eens te hoge verwachtingen van de kerk en ik raak dan ook wel eens teleurgesteld als ik het concrete reilen en zeilen van de kerk gadesla. Voor mij betekent de notie van de contrastgemeenschap dan ook dat het om kleine stappen gaat. Overigens zie ik dwang niet als een reële dreiging in de kerken van de eenentwintigste eeuw. De christenen in Nederland zijn zo geïndividualiseerd dat ze zich niet laten mobiliseren voor een keurslijf waar ze niet in willen. Een contrastgemeenschap mag zijn leden niet overvragen.
Ik voeg er wel iets aan toe: in de kerk moet de liturgie centraal staan. Wat op zondag gebeurt en wat ons daarin van Godswege aangezegd wordt, daar begint alles mee. ‘God in ons midden’ is het geschenk dat rust, ruimte, perspectief geeft. Centraal staat dus niet het lijstje van ons ‘A, b, c, d…’ dat wij moeten afwerken. Ik vind wel dat de liturgie in veel kerken al te rationeel opgezet is, alsof wij alleen met onze hersenen in de kerk zitten. Ons hele mens-zijn, ook met zijn passies, moet in de liturgie aangesproken worden.
Blijft het punt over dat de indruk van ethische superioriteit gewekt zou kunnen zijn en kan blijven hangen. Met het oog daarop zou ik willen zeggen dat kerken in de eerste plaats leerhuizen moeten zijn. We leren elkaar bidden, zingen, zorgen. Dat doen we samen. Het wordt ons niet van bovenaf opgelegd. Maak het dus niet groter, pretentieuzer dan het is of kan, moet zijn. In gezamenlijk verband kunnen heel gewone mensen kleine stappen zetten.
Het contrast zichtbaar?
Ten slotte: moet het contrast altijd duidelijk zichtbaar zijn? Dat kan iets gekunstelds hebben. Onder het motto: als de wereld A is, moet de kerk B zijn, want de kerk moet opvallen. Dat is niet wat ik bedoel. De kerk heeft veeleer iets onzichtbaars: ze heeft een geheim. In dit verband noem ik de naam van Dietrich Bonhoeffer, die dat sterk benadrukt heeft. Moet je niet zeggen dat in het avondmaal sprake is van een geheim, iets mystieks? In zekere zin trouwens ook in de doop. Gods heilswerk in ons is niet altijd te zien. We hebben daar, denk ik, allemaal wel ervaring mee: dat God iets in of door ons gedaan heeft, terwijl wij dat niet in de gaten hadden. In die zin moet zichtbaarheid niet een programma zijn. Het andere uiterste is het adagium van ‘de onzichtbare kerk’ met alleen maar ware gelovigen. Dat heeft iets van mystificatie, die geen recht doet aan de reële gestalte van kerk-zijn waartoe wij geroepen zijn. Als kerk zijn wij een gemeenschap van gebrekkige, falende mensen van vlees en bloed. Maar daarin worden wij wel van Godswege gezegend. Ook in onze zonden zijn wij zichtbaar. Dat past ook bij de incarnatie van Jezus Christus. Als kerk zijn wij de belichaming van Zijn Geest, zichtbaar. Dan zijn wij geen superchristenen. Wij zijn gewone mensen die op een gewone wijze knechten, soldaten, ridders van het geloof (Søren Kierkegaard) zijn. Het gaat dus niet om een zodanig zichtbare kerk dat die zo boven de samenleving uittorent dat elke verbinding met het gewone leven afwezig is.
Welnu: zo is een contrastgemeenschap naar mijn mening wel een geschikte plek voor vreemdelingen en bijwoners in de geest van 1 Petrus. Een plaats voor navolgers van Jezus Christus in deze tijd. Navolgers die elkaar nodig hebben, om er niet alleen voor elkaar, maar ook voor mensen buiten de kerk te zijn.
 
James C. Kennedy werd in 1963 in Orange City (Iowa) in de Verenigde Staten geboren. Daar groeide hij ook op. Hij studeerde buitenlandse betrekkingen, theologie en geschiedenis. In 2003 verliet hij zijn geboorteland: hij werd toen hoogleraar contemporaine geschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Sinds 2007 is hij er hoogleraar Nederlandse geschiedenis sinds de middeleeuwen. Kennedy heeft tal van publicaties op zijn naam staan, waaronder Bezielende verbanden. Gedachten over religie, politiek en maatschappij in het moderne Nederland (2009) en Stad op een berg. De publieke rol van protestantse kerken (2010).
 

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken