Menu

None

Het belang van integrale ecotheologie

Theologisch drieluik

Dit is de reactie van Eva van Urk-Coster op het drieluik over ecotheologie.

Lees het drieluik door Yanniek van der Schans hier: naastenliefde (dl. 1); consuminderen (dl. 2); en de Kerk (dl. 3)

Eva van Urk-Coster

Ecotheologie valt als vakgebied niet samen met de persoonlijke roep om een vernieuwde ecologische levensstijl.”

Theologisch drieluik: ecotheologie (reactie)

In haar drieluik over ecotheologie houdt Yanniek van der Schans een terecht en broodnodig pleidooi om een andere koers te gaan varen als welvarende, westerse mensen en ‘kerk’. Dat dienen we te doen op grond van bijbelse rechtvaardigheid en naastenliefde. Die visie onderschrijf ik van harte. Toch valt de ecotheologie (of ecologische theologie) als vakgebied niet samen met de persoonlijke christelijke roep om een vernieuwde ecologische levensstijl en praxis, wat Van der Schans lijkt te impliceren (met name in deel 2 en 3 van haar drieluik).

Daarnaast is het opvallend dat ze veel aandacht heeft voor de sociale, intermenselijke aspecten van ‘ecologische rechtvaardigheid’, maar nauwelijks woorden besteedt aan de schade die ook de niet-menselijke schepping lijdt. Juist binnen de ecotheologie legt men de vinger bij onze neiging tot antropocentrisme: dat we onszelf in het middelpunt stellen. Op die twee zaken wil ik verder ingaan in deze blog.

De ecotheologie valt als vakgebied niet samen met de persoonlijke roep om een vernieuwde ecologische levensstijl

In deel 1 van haar drieluik, brengt Yanniek de bijbelse rechtvaardigheid en naastenliefde ter sprake als haar vertrekpunten binnen de ecotheologie. Die moeten ertoe leiden dat we de klimaatcrisis ernstig nemen en in beweging komen. In deel 2 en 3, verlegt ze de aandacht naar wat we als individu (en vooral als consument) en als ‘lichaam van Christus’ (de kerk) concreet kunnen doen om duurzamer te gaan leven en zo te getuigen van deze naastenliefde en rechtvaardigheid. Zo dienen we Gods koninkrijk.

De ecotheologie als vakgebied

Het lijkt er in eerste instantie op dat Yanniek een overzicht wil geven van de ecotheologie in het licht van de klimaatcrisis. Zo vraagt ze: “Waar staat de ecotheologie in dit alles?” (zie de lead in deel 1 van haar drieluik) Toch is haar drieluik beter te typeren als een persoonlijk, ecotheologisch appel dan als een beantwoording van deze vraag. Ze laat de relevante discussies binnen het vakgebied van de ecotheologie namelijk grotendeels buiten beschouwing.[1] In plaats daarvan voert ze een persoonlijk pleidooi voor wat we ‘ecologische bekering’ zouden kunnen noemen.

De academische context verwatert na deel 1 en wat volgt is een persoonlijk appel

Hoewel ze duidelijk maakt dat de ecotheologie een vlucht genomen heeft met de publicatie van Lynn White’s beruchte essay over het westerse christendom als ‘schuldige’ aan de huidige ecologische crisis (1967), valt deze academische context daarna weg. Wat overblijft, is een wat losvaste verantwoording van waarom de bijbel en het christendom ons een betere weg wijzen, op basis van rechtvaardigheid en naastenliefde, dan ongebreideld consumeren en erop los leven. Doordat ze de illusie wekt een overzicht of typering van de ecotheologie te willen geven, loopt ze het risico die zo te laten buikspreken.

Deze kritische noot neemt niet weg dat haar ecotheologische visie op rechtvaardigheid en naastenliefde als bijbelse ‘kernwaarden’ zeer waardevol is in het licht van de klimaatcrisis. Ze neemt de lezer overtuigend mee in een visie op hoe het ánders kan en moet.

Onze neiging tot antropocentrisme

Uit de woorden van Yanniek spreekt een groot verlangen voor de kerk en de theologie om zich meer betrokken te weten bij de klimaatcrisis en de sociale rechtvaardigheidsvraagstukken die daarmee samenhangen. Dat verlangen deel ik. Ze onderstreept terecht dat onze medemensen in minder welvarende delen van de wereld harder getroffen worden door onze grenzeloze westerse levensstijl dan wijzelf.  

Tegelijkertijd vind ik het volgende opmerkelijk. Enerzijds geeft ze aan dat de ecotheologie aandacht heeft voor ‘de relatie tussen mens en natuur’ en dat ‘de klimaatcrisis impact heeft op de schepping; natuur én mens’. Anderzijds laat ze die aspecten vervolgens buiten beschouwing. Ze spreekt slechts over ‘medemensen’ als slachtoffers van de klimaatcrisis. Die verliezen bijvoorbeeld hun huis ‘doordat hun leefomgeving uitdroogt, overspoelt of afbrandt’.

Het appel neigt naar antropocentrisch denken

Maar hoe zit het bijvoorbeeld met de vele dier- en plantsoorten die in rap tempo uitsterven en ernstig bedreigd worden? Juist een ecotheologische benadering zou hen niet mogen vergeten. Het gaat immers, inderdaad, om héél de schepping! Gezien Yannieks bedoeling de ecotheologie te representeren, is dit een spijtige omissie.

Hier komen we bij het punt van ‘antropocentrisme’; iets waar juist ecotheologen de vinger bij leggen. We zijn zo snel geneigd om onszelf centraal te stellen. Daarbij hebben we een blinde vlek voor de noden van onze niet-menselijke medeschepselen. Vanuit een groeiende kritiek op antropocentrisme, proberen juist ecotheologen tot een meer inclusieve en integrale benadering te komen van de waarde van (al) het leven.[2]

Het luistert nauw

Een beetje wrang is het daarbij dat Yanniek aanduidingen gebruikt die nou net binnen de ecotheologie (en aanverwante vakgebieden) niet bepaald ‘bon ton’ zijn. Zo spreekt ze over de relatie tussen ‘mens en natuur’, wat een dualisme impliceert. Als mens zíjn we immers ook natuur, we maken er deel van uit. Daarom zie je dat de voorkeur binnen ecologische disciplines uitgaat naar ‘menselijke en niet-menselijke natuur’, of de ‘menselijke en niet-menselijke schepping’. In het dagelijkse taalgebruik kun je voor het gemak best spreken over ‘mens en natuur’, maar in een vakgebied als de ecotheologie luistert het wat nauwer.

Ik hoop en bid met Yanniek dat we individueel en als kerk een duurzamere koers gaan varen

Zo is ook een uitdrukking als ‘zorgdragen voor onze leefomgeving’ (of voor ‘het milieu’) als algemene omschrijving niet zo ideaal – hoe goedbedoeld ook. Door zo te spreken staan wijzelf in het middelpunt, waarbij ‘de rest’ in feite het decor is voor het menselijke reilen en zeilen. Er zijn bovendien nogal utilitaristische connotaties aan verbonden; ‘leefomgeving’ is een term die vooral het nut voor onszelf weerspiegelt (immers, we zijn er afhankelijk van). Uiteraard kun je stellen dat ook een antilope een ‘leefomgeving’ heeft, maar gezien de lange geschiedenis van het antropocentrisme kunnen we voor onze ecologische bekommernis beter naar zelfstandigere en meer ‘emanciperende’ taal zoeken.[3]

Slotsom

Al met al hoop en bid ik met Yanniek dat we als individuele gelovigen en als kerk een nieuwe, duurzamere koers gaan varen en ons van harte laten inspireren door wat de ecotheologie ons aanreikt. Yanniek laat kernachtig zien hoe de bijbelse waarden van rechtvaardigheid en naastenliefde ons daarbij richting dienen te geven.

Eva van Urk-Coster (1987) is promovenda in de christelijke ecologische theologie aan de Faculteit Religie en Theologie van de Vrije Universiteit Amsterdam. Bekijk haar onderzoek hier.

Noten

[1] Zie hiervoor bijvoorbeeld Ernst M. Conradie en Hilda P. Koster, eds., T&T Clark Handbook of Christian Theology and Climate Change (Londen/New York: Bloomsbury T&T Clark, 2020).

[2] Zie bijvoorbeeld Trees van Montfoort, Groene Theologie (Middelburg: Skandalon, 2019), 47-49. Zie ook Eva van Urk, “Een treetje lager? Antropocentrisme in christelijke theologie,” in Leven dat leven wil: Over dieren en mensen in filosofie, religie en kunst, geredigeerd door Johan Goud en Frank G. Bosman (Almere: Uitgeverij Parthenon, 2020), 77-87.

[3] Zie over ecologie en ‘taal’ bijvoorbeeld Van Montfoort, Groene Theologie, 40-43.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken