Menu

None

Het oneindige verlangen bij Augustinus

Liefde als bron van waarheid, goedheid en schoonheid (deel 1)

Filosofisch drieluik

Dit is deel 1 van een drieluik over liefde als bron van waarheid, goedheid en schoonheid, geschreven door Jan Prij.

Portret Jan Prij

Jan Prij

Wijsbegeerte is het verlangen naar wijsheid. In veel beschouwingen over wijsbegeerte staat die wijsheid centraal. Veel minder wordt de nadruk gelegd op het hart van de zaak: het gegeven dat het verlangen – de begeerte om iets of iemand helemaal te kennen – de drijvende kracht is om wijs te kunnen worden. Het verlangen tot zo’n volledige ‘bekentenis’ leidt naar wijsheid.

De geschiedenis van de filosofie kan men het beste in dat licht zien. Letterlijk. Filosofie is hetzelfde anders zien, zoals de Franse filosoof Maurice Merleau Ponty het puntig uitdrukte. Hoe kunnen we hetzelfde anders zien? Met het oog van de liefde, het verlangen naar volledige kennis, een onbevooroordeeld zien van de werkelijkheid zoals die is.

Wijsbegeerte is zien met het oog van de liefde. Deze zinsnede – dit motto – vat wat mij betreft het programma van de filosofie samen en draait dus veel meer om de liefde dan om wijsheid. Sterker nog: Liefde is de weg tot wijsheid. Een van de eersten die de filosofische implicaties daarvan doorhad was de kerkvader, theoloog en wijsgeer Augustinus. We kunnen hem dan ook bij uitstek als filosoof van het verlangen beschouwen, als wijsgeer van de liefde.

Strijd tegen de lust

Toch is de kans groot dat je nu als lezer enigszins in de weerstand schiet. In de populaire moderne verbeelding van Augustinus is hij eerder een verknipte kerkvader dan een liefdevol theoloog. Denk bijvoorbeeld aan zijn in Belijdenissen uitvoerig geboekstaafde strijd tegen de lust. Of aan de erfzonde waarmee we op grond van de geslachtsdaad ons nageslacht zouden bevlekken.

Wijsbegeerte is zien met het oog van de liefde

Over of dit nu wel of niet uit de geschriften van Augustinus valt af te leiden verschillen geleerden overigens van mening, maar het lijkt fair om te veronderstellen dat Augustinus niet bepaald de man is om het verlangen onbekommerd te wekken. In zijn Belijdenissen doet hij uitgebreid verslag van zijn worsteling met eros. Soms, als vrouwelijke lijvigheid mijn verbeelding streelt, schiet mij een korte doch krachtig bede van hem te binnen: “O Heer, geef mij kuisheid, maar nu nog niet.”

Berucht zijn ook enkele vrouwonvriendelijke uitspraken van hem als: “Niets haalt de menselijke geest zo naar beneden dan het liefkozen van een vrouw.” Toch heeft het iets uitgesproken unfairs om Augustinus met terugwerkende kracht, op basis van enige voor die tijd niet wereldschokkende citaten, door de mangel van de ‘cancel culture’ te halen en onbarmhartig te veroordelen.

Oneindig verlangen

Bovendien doen we Augustinus simpelweg onrecht door hem als onderdrukker van verlangens te herinneren. Want het gaat hem er niet om het verlangen te stoppen maar om het door verbreding en verhoging te vermeerderen. Het is enkel zaak het verlangen in zijn multi-dimensionaliteit recht te doen. Zo kennen we verlangen in de lengte dat op zichzelf gericht is en een verlangen in de breedte dat op de ander gericht is maar ook een verlangen in de hoogte dat gericht is op God.

Het is unfair om Augustinus met terugwerkende kracht door de mangel van de ‘cancel culture’ te halen

Het gaat er volgens Augustinus om het verlangen te laten opstijgen naar de hemel en dat zal ik proberen volgens een drie-fase-model inzichtelijk te maken.

Bij verlangen in de lengte gaat het om verlangen als eros. Eros wil nemen en bezitten, is gericht op zelfbevrediging en onverzadigbaar. Maar het verlangen bij Augustinus valt er niet mee samen. Het gaat niet alleen om verlangen in de lengte. Wanneer we in eros blijven steken zijn anderen slechts een verlengstuk van onszelf. Maar zo’n verlangen verstikt. Verlangen dat alleen uit zichzelf put, droogt op.

Het verlangen is ook te krap bemeten voor het platte vlak, voor het verlangen tussen mensen zonder verticale verbinding. Het verlangen in het platte vlak richt zich in de lengte en de breedte waarbij niet alleen het eigen belang ons ter harte gaat, maar ook – tot op zekere hoogte – het welzijn van anderen. Het is verlangen dat zich verheugt in de aanwezigheid van de ander, maar ook dat van wij en zij, de hokjesgeest en het ruimtegebrek. Blijven we in de tweede fase verlangen hangen, dan is Nederland vol voor je het weet en wordt de ander al gauw concurrent en obstakel.

Wanneer wij het verlangen in zijn multi-dimensionaliteit niet recht doen, leven we als geamputeerde, onaffe mensen

Het gaat er volgens Augustinus om, om te komen tot verlangen in driedimensionaal perspectief. Een verlangen dat mens en aarde met de hemel verbindt, dat oneindig en niet aan schaarste of verval onderhevig is. Het is als een verlangen naar zonlicht dat niet bederft doordat velen haar zien en hang naar vrede die vermeerdert door het uitdelen ervan, zoals hij het in een van zijn Carthaagse preken uitdrukt.

Cynisme en het kwaad

Velen zeggen het Augustinus nu nog na: wanneer wij het verlangen in zijn multi-dimensionaliteit niet recht doen leven we als geamputeerde, onaffe mensen. Zonder driedimensionaal verlangen krijgt cynisme een kans en komt het kwaad om de hoek kijken. Dan is het eigen ego en de daarbij behorende rede het centrum van het heelal. Dan blijven we eenzaam achter te midden van materie, gedreven door lijfsbehoud en machtswellust en blijkt vriendschap een illusie. Dan zijn anderen middel, hinderpaal of mededinger, worden gemoedstoestanden chemisch verklaarbaar en zijn verlangens nuttig voor de voortplanting. Dan houden wij geen maaltijd meer, maar voeden ons met koolhydraten, zien onze ogen niet verder dan de biologische toegemeten ruimte en wordt alles onderdeel van strijd om macht en invloed.

Niet plat

Mensen zijn geen verlengstukken en ze zijn niet plat. We hoeven alleen maar anders te kijken om in mens en aarde, drie dimensies – lengte, breedte en hoogte – te zien en om in ieder persoon de reikwijdte van God te ontdekken.

Voor Augustinus is het alleen mogelijk andere mensen lief te hebben voor zover we hen ook als een teken van de oneindige Goddelijke liefde herkennen. Als we proberen menselijke wezens lief te hebben, los van de liefde van God – en niet ook als teken of beeld van een onbekende niet te grijpen God – doen we hen tekort: we negeren wie ze zijn of kunnen worden.

Zonder de kritiek op eindige verlangens zoals neergezet bij Augustinus bestaat het gevaar dat we een te beperkt beeld hebben van wat het betekent om gelukkig te zijn en te floreren als mens. Dan sluiten we elkaar op in hokjes. Dan hebben we niet lief, maar gebruiken we elkaar. Dan schiet ons verlangen te kort. 

Jan Prij is publicist, filosoof, econoom en lekenpreker. Daarnaast is hij redactiesecretaris van het kwartaalblad Christen Democratische Verkenningen

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken