Menu

None

Van Ruler: 'het ging hem niet om de kerk, maar om de wereld'

Arnold Albert van Ruler (1908-1970) behoorde tot de invloedrijkste protestantse Nederlandse theologen van de twintigste eeuw. Het werk van deze geniale en uiterst oorspronkelijke theoloog wordt nu ontsloten en geannoteerd in zo’n tien delen, op initiatief van de Protestantse Theologische Universiteit (PThU).
Dr. Margriet Gosker gaf een lezing bij de aanbieding van het Verzameld Werk 5b, kerkorde, kerkrecht en ambt van dr. A.A. van Ruler op 14 december 2018 in de Diependaalse Kerk te Hilversum. De tekst die zij uitsprak, kunt u in dit artikel lezen.
   


 
Wat mooi dat er nu weer een nieuwe uitgave voorligt van het Verzamelde Werk van A.A. van Ruler en dat die vandaag gepresenteerd wordt met zoveel prachtige annotaties, die wezenlijk bijdragen tot een goed verstaan van Van Ruler in zijn tijd en context. Mijn eerste herinnering aan Van Ruler? Dan denk ik meteen aan zijn uitgesproken juweeltjes voor de radiomicrofoon, zijn karakteristieke stem, zijn stoere taal, zijn bijzondere beeldspraak. Die markante man, hij boeide mij.
Gemeenteleden vroegen me: “Heb je vanmorgen Van Ruler gehoord?” Ja, dat had ik, want ik was een vaste luisteraar van A.A. In die tijd noemden alleen intimi hem Arnold. De mooiste uitspraak, die ik me van hem herinner is die van het ecclesiologische karretje, waarbij hij kerk en ambt op zijn eigen wijze relativeert.

De kerk is niet meer dan het karretje, waarop het Woord van God zich door de eeuwen en de volkeren op aarde beweegt.

 

Ambtsrapport

Mij is gevraagd vandaag iets over het ambt bij Van Ruler te zeggen. Mijn eerste associatie was onmiddellijk het Ambtsrapport Van Ruler uit 1965. Het eerste concept daarvan was van de hand van T. Dokter. Het had dus eigenlijk het Rapport Van Ruler-Dokter moeten heten en soms heet het ook zo. Het werd door de synode afgewezen, en zelfs ongeschikt geacht voor publicatie. Dat was heel pijnlijk voor Van Ruler.
Na zijn dood is het overigens alsnog verschenen, in 1974, maar alleen in gestencilde vorm. En nu haal je het zo van internet. Dat men het rapport ‘zwak’ vond, is geen wonder. De commissie werkte er veertien jaar aan, wisselde steeds van samenstelling en de deelnemers hadden zulke tegengestelde standpunten, dat het resultaat bij voorbaat tot mislukken was gedoemd. Het Ambtsrapport Berkhof, dat er op volgde, was geen ander lot beschoren. Het werd uiteindelijk alleen als studiemateriaal beschouwd, maar de bestaande mist rond het ambt trok niet op. En zo is het kerkelijk ambt altijd weer goed voor meningsverschillen en heftige discussies.
 

Predestinatie

Ook in Van Rulers tijd was er rond het ambt heel veel verwarring. Volgens hem lag dat aan het feit, dat men in de theologie de orde van de predestinatie was kwijtgeraakt. God is ons altijd vóór in zijn genade. “Je moet de predestinatiaanse kern van de gereformeerde ambtsidee niet over het hoofd zien”, zei hij. Dat is spannend. Juist nu wij stilstaan bij 400 jaar Dordtse Synode. Maar dat voert voor nu te ver, temeer daar Van Ruler het begrip predestinatie – als cor ecclessiae – in een veel algemenere betekenis gebruikte dan Dordt.
Soms lijkt de predestinatie, die hij de ‘hoogspanning van Gods verkiezing’ noemt, bij Van Ruler wel congruent met de vocatie, de roeping van Godswege. Het is immers Gód zelf, die verkiest en roept en bevestigt in het ambt. Het ambt komt niet van onder op, het komt van God uit. De diepste wortel van het ambt ligt in de uitverkiezing. Dat is het wezen van het ambt: God gebruikt een mens in zijn dienst om zijn werk op de aarde te doen.
 

In context

Het is onloochenbaar, dat protestanten altijd balanceren tussen laagkerkelijke, functionele en hoogliturgische meer oecumenisch getinte ambtsopvattingen. Dat was in Van Rulers tijd ook al zo. Bewegingen als Kerkherstel en Kerkopbouw, de Liturgische Beweging met G. van der Leeuw, de opkomst van de oecumenische beweging na de oprichting van de Wereldraad van Kerken in 1948, de zich doorzettende strijd voor de vrouw in het ambt, die al aan het eind van de 19e eeuw begonnen was en nu aan kracht begon te winnen, en niet te vergeten het streven van het Hilversums Convent met Gerritsen, van den Brink en Loos – we staan hier vandaag op Hilversumse grond – dat alles maakte de bezinning op het ambt urgent. En tussen al die stromingen in zocht en vond Van Ruler zijn eigen weg.
    

Waar ging het Van Ruler om?

We hebben het vandaag over Van Ruler en het ambt. Het ging hem daarbij om het Woord Gods, dat zijn weg vindt naar de wereld. Het ging hem om Christus. Dus vertel hem niet, dat de kerk democratisch is, daarvoor is het gezag van Christus te groot. God bindt ons het Woord, aan de zichtbare kerk, en aan het ambt. De kerk is nodig om het heil in Christus uit te dragen in de wereld. Hij wilde een belijdende kerk. Geen belijdeniskerk, maar een belijdende volkskerk.
Als oprichter van de Vereniging Kerkherstel heeft hij daarvoor gestreden. De belijdenisgeschriften moesten geen keurslijf zijn, maar de kerk moest wel koers houden en Christus belijden in de wereld. Zoals gezegd: het ging hem niet om de kerk, maar om de wereld. De kerk was alleen maar het vehikel, het karretje, dat als vervoermiddel diende voor het Woord.
Zag hij de ambten aanvankelijk wel als iets binnenkerkelijks, later plaatste hij het ambt in het veel bredere kader van het Godsrijk en de eschatologie. Hij dacht na over het apostolisch karakter van het ambt, en hij had ook een antenne voor de mystiek van het ambt. Hij zag het ambt wortelen in de gemeenschap van de gelovigen, maar stelde ook, dat het ambt er niet uit op komt, want het is ingesteld door Christus zelf. Van Ruler beschouwt het ambt dus als constitutief voor de kerk en verdedigt het standpunt, dat het bijzondere ambt op geen enkele manier opkomt uit het algemene priesterschap der gelovigen. Het wortelt wel in de gemeente, maar het komt er niet uit op.
 

Actueel

De vragen rond het ambt zijn sinds Van Ruler nog steeds actueel en steken altijd weer opnieuw de kop op, zoals in onze tijd bij het pionieren, in de oecumene en bij de vragen rond de vrouw in het ambt. Drie topics, waar ik in deze lezing nader op zal ingaan. Van Ruler sprak in zijn tijd over een ‘stormloop op de ambtsidee’. Zo erg was het dus toen ook al. Hij pleitte voor eerherstel van het ambt en voor herstel van de kerkelijke vergaderingen. Maar hoe dacht hij over de vrouw in het ambt? Daar ben ik ook benieuwd naar. En als oecumenisch theoloog ben ik zeker ook benieuwd naar zijn visie op oecumene. Ik heb er dus voor gekozen in het vervolg van mijn betoog op deze drie actuele punten te focussen: het pionieren, de oecumene, en de vrouw in het ambt. [1]
 

Pionieren

Ik begin bij het pionieren. Uit een onderzoek rond de nieuwe kerkplekken van de Protestantse Kerk in Nederland blijkt, dat men daar de ambten niet meer zo nodig vindt. Hoezo niet nodig? Bedoelt men, dat je de stuntels die ambtsdragers soms zijn niet zo belangrijk moet vinden, maar dat de kracht van het ambt wel overeind blijft? Dat hoop ik dan maar. Ook Van Ruler heeft zich wel eens laten ontvallen, dat het ambt belangrijker is dan de ambtsdrager. Belangrijker dan de vraag of de kerk ambten nodig heeft, was volgens hem de waarheid, dat de kerk zélf een ambt is. De kerk is zelf een ambt in het rijk, dat God gebruikt in de wereld.
Ook zei Van Ruler, dat per saldo elk gemeentelid een ambt had: niet in de kerk, maar in de wereld. Dat komt me bekend voor. Zoals Van Ruler over het ambt van elke christen in de wereld kon spreken, zo sprak Luther over de roeping van elke christen in de wereld. Uiteindelijk gaat het niet om de kerk, maar om de hele door God geschapen werkelijkheid. Liggen hier aanknopingspunten voor het in de PKN gevoerde tweesporenbeleid, waarbij enerzijds het ambtstheologische spoor gevolgd wordt, terwijl de min of meer autonome dienstenorganisatie op een ander spoor zit, naar analogie van hoe het tegenwoordig in de wereld toegaat? Daar ben ik ook heel benieuwd naar. Van Ruler en Luther zijn het er trouwens over eens, dat de basis van het ambt niet de ordinatie is. Voor Luther is dat de doop en voor Van Ruler de predestinatie.
 

Een Mozaïek van kerkplekken

Binnenkort verschijnt het synodale document: Een Mozaïek van kerkplekken. Een voorproefje ervan heb ik al gelezen. Enerzijds houdt men een diskwalificatie van het ambt niet voor onmogelijk. Vasthouden aan de drie ambten wordt het andere uiterste genoemd. Het rapport stelt, dat elke geloofsgemeenschap het ambt nodig heeft, maar de vorm is variabel. Het ambt is altijd ingebed in een collectief en kan dus nooit ontaarden in een solovoorstelling. De bediening van Woord en Sacrament is volgens dat rapport essentieel voor elke vorm van kerk-zijn. Ook lees ik hier de suggestie om eventueel een nieuw ambt in het leven te roepen. Het woord vicaris wordt niet genoemd, maar het zou me niet verbazen, als dat er van komt.
 

Vicaris met sacramentsbevoegdheid?

En zo kom ik weer terug bij van Ruler. Hij schreef namelijk in 1949 een serie artikelen over de mogelijkheid om vicarissen te creëren: niet-academisch gevormde hulppredikers. Dat was naar aanleiding van de positie van de toenmalige godsdienstonderwijzers. Dat waren voorgangers in kleine gemeenten, die alles deden wat een predikant doet, behalve het bedienen van de sacramenten. Mijn eigen opa, de heer N.C. de Regt, was één van hen. Hij is in 1976 gestorven en nog kent men zijn naam in het Gelderse Klarenbeek. Maar de sacramenten heeft hij nooit mogen bedienen, want er lag kerkordelijk een sterk verband tussen ordinatie en sacramentsbediening.
Dat godsdienstonderwijzers en hulppredikers geen duidelijke kerkelijke status hadden, vond Van Ruler ongehoord. Hij wilde zijn ‘vicaris’ niet ordineren, maar wel sacramentsbevoegdheid geven en hij beweerde zelfs, dat het ‘ongehoorzaamheid aan de Heilige Schrift’ was om die bevoegdheid tot de dominee te beperken. Hij vond het ‘van de allergrootste betekenis’ de sacramentsbediening óók toe te vertrouwen aan mensen die niet in de apostolische successie staan. Dat kwam hem op forse kritiek te staan van G. van der Leeuw, die schamperde, dat Van Ruler blijkbaar nu opeens het wezen van de kerk had ontdekt. Nam hij het nu plotseling op voor de figuur van de vicaris, terwijl hij die een paar maanden geleden slechts ‘over zijn lijk’ wilde toelaten? Het kan verkeren!
Dit laat trouwens goed zien dat Van Rulers denken wel steeds in ontwikkeling was en hij zichzelf niet domweg herhaalde. Was voor Van Ruler de vicaris een sleutelfiguur, voor Van der Leeuw was dit slechts een noodoplossing. Waarom zou iemand die de oude talen niet machtig was wel sacramentsbevoegdheid moeten krijgen en een ‘pastoraal woord’ in kerkdiensten mogen spreken, maar geen Dienaar des Woords mogen zijn?
Van Ruler maakte principieel geen onderscheid tussen de ordinatie van ouderlingen, diakenen en predikanten. Wie dat wel deed kon in zijn ogen maar beter meteen helemaal episcopaals worden. Niet op de liturgische bisschop, maar de op apostolische ouderling kwam het aan. Hij nam het op voor een voluit presbyteriale kerk en wilde altijd het ‘geniale’ evenwicht bewaren tussen het apostolisch ambt en het volk van God. Precies dat evenwicht is volgens hem bepalend voor de presbyteriaal-synodale vorm van kerkregering.
 

Pleidooi voor de koppeling van ambt en sacrament

Van der Leeuw vond het onjuist, dat een vicaris de sacramenten zou mogen bedienen zonder geordineerd te zijn. De sacramenten moesten in zijn ogen gekoppeld blijven aan het geordineerde ambt. Waarom maakt men van de vicaris geen Dienaar des Woords vanwege de heersende noodtoestand – met opschorting van de opleiding?
Hij verweet Van Ruler, dat diens vicaris in een ‘ouderlingenvermomming’ de dominee de kerk uitdreef. Ook Miskotte nam duidelijk afstand van wat hij noemde de ‘trapezekunsten’ van Van Ruler. De vicaris met sacramentsbevoegdheid is vlak na de invoering in 1949 in 1950 al weer afgeschaft. Maar de discussie is altijd gebleven. En juist dit punt speelt nu volop rond de huidige pioniersplaatsen.
Ik zelf zou in dit geding kiezen voor de positie, dat het bedienen van de sacramenten weer gekoppeld gaat worden aan het geordineerde ambt en dan gaat dat wat mij betreft niet alleen over academici. Ik ben heel benieuwd hoe de discussie nu, pakweg zeventig jaar later, uitpakt. Om in de reformatorische traditie te blijven en niet buiten de wereldoecumene te vallen, zou ik persoonlijk de kerkelijk werker, die als predikant-vicaris voor het leven geordineerd is en óók sacramenten mag bedienen van harte verwelkomen. Ook zou de ordinatie – contra Van Ruler – toegankelijk moeten worden voor mensen die geen Master Theologie veroverd hebben. Maar van een levenslange ordinatie wou Van Ruler ook al niet weten. Het levenslange van de dominee was volgens hem puur toeval, omdat de predikant nu eenmaal was vrijgesteld en die tijdelijkheid noemde hij de ‘finishing touch’ van de ambtsidee.
 

Ambt en oecumene

Hoe stond Van Ruler tegenover de oecumenische beweging? Het echte oecumenische is volgens hem: “Slechts één kerk willen”, maar “maak er geen bedwelmend drankje van”. De oecumenische roeping van de kerk stond voor hem buiten kijf. Hij heeft zich veelvuldig met de vragen, die Rome bij de Reformatie op tafel legde, bezig gehouden. De Reformatie was geen verhuizing, maar een grote schoonmaak. De ecclesia reformata is de ecclesia catholica, per definitie! Het doel van de oecumene moest zijn, dat er één katholieke kerk in Nederland kwam. Maar dat zou nog veel voeten in de aarde hebben. Hij hoopte dat de hervormd-gereformeerde ‘huishoudelijke twist’ nog wel in de 20e eeuw zou worden opgelost. En daar heeft hij gelijk in gekregen.
Het goede aan de oecumenische beweging vond hij, dat dit de kerk uit het isolement haalt. Hij nam het op voor een voluit apostolisch-oecumenische theologie, want die was broodnodig. Met een ‘provinciaals-gereformeerde’ opvatting kwam je niet ver. Hij vond het ook nodig om op te komen voor de evidentie van de gereformeerde waarheden in een oecumenische, wereldwijde samenhang. Het was geen optie om je uit pure angst voor verwatering op jezelf terug te trekken.
Was Calvijn niet bereid, tien oceanen over te steken, als het ging om de eenheid van de kerk? Maar hij vond ook, dat we moesten bidden om voor de noodzaak van dergelijke reformaties gespaard te blijven. De oecumenische gedachte is dus volgens Van Ruler één van de gereformeerde ‘oernoties’. Hij noemt de gereformeerde christenheid zelfs ‘de beste couveuse van de oecumenische idee’. Hij pleitte met volle overtuiging voor de katholiciteit van de Reformatie, want anders zou de kerk van de Reformatie op dood spoor raken. De Reformatie wilde ook een reformatie van de katholieke kerk zijn en dat bracht een principieel nieuw begrip van katholiciteit met zich mee.
 

Na 100 jaar kromstaf

In 1953, een eeuw na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland, sprak Van Ruler tijdens een bijeenkomst van het Nederlands Protestants Convent in de Grote Kerk van Den Haag over het thema ‘Na honderd jaar kromstaf’. Enerzijds erkende hij volmondig, dat de Aprilbeweging van 1853 ondoordacht was geweest, anderzijds zette hij in die toespraak glashelder uiteen, waarom hij zich niet gewonnen wilde geven aan de kerk van Rome.
Bijzonder interessant uit oecumenisch oogpunt is de Briefwisseling over de theologie van het ambt uit 1956-1957, die hij met zijn rooms-katholieke collega J.A.M. Weterman voerde op verzoek van het theologisch tijdschrift Vox Theologica. Van Ruler zette de belangrijke punten van zijn ambtstheologie uiteen (het tegenover van het ambt, uitverkiezing, het grote belang van de ouderling, ambtsmystiek, tijdelijkheid van het ambt etc.) en Weterman leverde het nodige weerwerk.
 

Enkele knelpunten van het Limarapport

Een van de knelpunten, zoals verwoord in het bekende Limarapport van de Wereldraad van Kerken uit 1982 is de representiegedachte. Wie kan Christus representeren?
Over de vraag of het ambt Christus representeert, zei het Rapport Van Ruler-Dokter: “Als wij voor ogen houden, dat de ambten geen menselijke instellingen zijn, maar instrumenten van Christus en de Geest, kunnen wij zeggen, dat de ambten Christus representeren”.
Wat betreft de apostolische successie – om nog een ander oud strijdpunt te noemen dat in het Limarapport een cruciale rol speelt – hield Van Ruler staande, dat de presbyteriale kerken niet minder in de ononderbroken apostolische successie staan dan de episcopale. Juist met het oog op de oecumene nam hij het – net als Noordmans – sterk op voor de ouderling.
De trits van de oude kerk en van het Limarapport: ἐπίσκoπος – πρεσβύτερος – διάκονος, (bisschop – priester – diaken) betekende niet, dat de bisschop tot predikant, de priester tot ouderling en de liturgische diaken tot sociale diaken gemaakt was. Juist niet de liturgische bisschop, maar de apostolische ouderling was voor Van Ruler het meest relevant. Hij zag de bisschop niet terug in de predikant, maar in de ouderling, die hij van ‘wereldhistorische’ betekenis noemde. Juist in de ouderling waren de bisschop en de priester (ἐπίσκoπος en πρεσβύτερος}samengevloeid. Hier wreekt zich ook de reeds lang bestaande onduidelijkheid rond de vertaling in het Nederlands van het woord presbyter.
De predikant was volgens Van Ruler een uitvinding van de Reformatie. In de predikant werden de leraar en de profeet uit het Nieuwe Testament als het ware herschapen en dat bracht de ambten weer meer in Bijbels vaarwater. Het eigenlijke van het ambt werd dankzij de Reformatie weer in het Woord Gods gezocht.
 

Ouderling

Het is duidelijk dat Van Ruler een hoge – om niet te zeggen té hoge – verwachting had van het ambt van ouderling. Hij noemde de ouderling herhaaldelijk de ‘eigenlijke ambtsdrager’ en zelfs de hoeksteen van het presbyteriaal-synodale stelsel. Ik denk dat Van Ruler – als hij nog geleefd had – ter zake van het Lima-rapport een positie zou hebben ingenomen, die het sterk opnam voor het ouderlingschap, zoals Henk Berkhof dat ook heeft gedaan.
Maar misschien ook niet, want we horen Van Ruler ook verzuchten: “Het pleit voor de ouderling schijnt mij dan ook van tevoren verloren te zijn in de oecumenische discussie over de katholieke kerk en haar ambten”. Zonder de ouderling zou de gereformeerde reformatie volgens hem tegenover het katholicisme geen verweer hebben en in het wereldchristendom geen toekomst.
Laten we vandaag maar rustig vaststellen, dat over de plaats van de ouderling binnen het protestantisme nooit echt overeenstemming is bereikt. En als ik zie hoe de kerk van vandaag tot vervelens toe om ouderlingen loopt te leuren, wat dan ook nog eens vaak niet lukt, dan lijkt het wel (de goeden niet te na gesproken), dat het ouderlingenambt op dit moment niet erg populair is, soms maar weinig kennis van zaken heeft en meer dan ooit onder druk staat. Maar ook Van Ruler zelf uitte ooit de ‘bittere klacht’, dat de ouderling wel een door en door, tot in zijn diepste wezen apostolische figuur is, maar dat daar in de loop der eeuwen niets van is terecht gekomen Ja, het staat er echt. NIETS!
 

Vrouw en ambt

Zou Van Ruler desgevraagd op dit moment vrouwelijke ouderlingen willen toelaten? Dat is een onhistorische vraag, maar toch! Dit brengt mij op mijn laatste punt. Van de vrouw in het ambt was Van Ruler bij mijn weten geen pleitbezorger. Dacht hij er wel over na?
Dat moet haast wel, want het was al ruim vijftig jaar punt van discussie. Maar het had zijn hart niet. Hij zei wel eens, dat hij dit thema nauwelijks op zijn weg zag liggen. Hij dacht, dat er op het eerste gezicht wel iets voor te zeggen was, want het arsenaal aan werkkrachten werd er door vergroot en zou ook gedifferentieerder worden en dat zou de kerk ten goede komen. En daar had hij natuurlijk gelijk in. Maar deze argumenten wogen voor hem niet zwaar.
Het argument dat een kerk die het ambt niet voor vrouwen openstelt, achterlijk was, wilde er bij hem niet in. Hoe stond het er dan voor bij de oosters-orthodoxe kerk, de rooms-katholieke kerk, de anglicaanse kerk? Is een vrouwelijke patriarch denkbaar? – zo vroeg hij zich af. Een vrouwelijke paus? Een vrouwelijke bisschop? En zo gaf een oecumenisch argument – mirabile dictu – voor hem de doorslag om er niet aan te willen. Een niet erg Bijbelse argumentatie, zo reageerde W.F. Dankbaar. Het Rapport Van Ruler-Dokter stelde, dat de Hervormde Kerk zich ten aanzien van de toelating van de vrouw tot het ambt van dienaar des Woords kennelijk in een impasse bevond.
Verlegenheid, verlegenheid,verlegenheid alom, terwijl de dissertatie van G. Huls, die alle argumenten voor de toelating van vrouwen tot de kerkelijke ambten op een rijtje zette, al in 1951 verschenen was. Maar Van Ruler dacht, dat het probleem van de vrouwelijke theologie studenten, die er natuurlijk al waren, opgelost kon worden door ze in een bediening te stellen. Daarmee werden ze dus eigenlijk dus buiten het ambt gehouden.
In zijn boek Waarom zou ik naar de kerk gaan? schrijft Van Ruler, dat in principe alle gewone gemeenteleden tot een ambt geroepen kunnen worden en dat niemand in principe is buitengesloten. Dat klinkt nogal bijzonder uit zijn mond. Of hij zich dat realiseerde? Nu ja, dat boek verscheen in 1970 en toen waren vrouwen – onder luid protest van de Gereformeerde Bond, al toegelaten tot alle ambten.
Nog een citaat uit datzelfde boek: “In het apostelambt worden geen vrouwen gezet. Maar dat is geen onderwaardering van de vrouw. De kennis en de zekerheid van de opstanding beginnen zelfs (cursief van mij M.G) bij haar. Maar zij moet vrouw, zij moet mens blijven, de laatste en de eerste, de eigenlijke. De man wordt gebruikt voor het ambt. Dat is dus om niet helemaal zichzelf, maar vertegenwoordiger van God te zijn.”
Als dit typerend zou zijn voor Van Rulers  gedachtegang, dan heeft die veel weg van de argumentatie, die we ook veelvuldig in de Romana tegenkomen. Enerzijds het ophemelen van de vrouw als vrouw en als de eigenlijke mens tegelijk het ambt voor haar gesloten houden.[2] Ik noem dat een akelig tweesporenbeleid. Hoe zou Van Ruler op dit moment staan tegenover vrouwelijke bisschoppen als Maria Jepsen en Margot Kässmann en vele anderen? Ik zie er zo een stuk of dertig voor me.[3] En de eerste vrouwelijke aartsbisschoppen zijn er ook al: Antje Jackelén en Kay Maree Goldsworthy.
 

– dr. Margriet Gosker

 


Deel V-B: Kerkorde, kerkrecht en ambt

Van Ruler verzameld werk deel 5b
   
  
Deel VB van het Verzameld werk van A.A. van Ruler gaat over kerkorde, kerkrecht en ambt. Het deel staat onder redactie van D. van Keulen, P. van den Heuvel en J. Stelwagen. 
   
   
     
   
   
BESTEL HET BOEK HIER

 
 
 


N.a.v. Verzameld werk | A.A. van Ruler | KokBoekencentrum | Als hardcover


 
[1]  Een uitgebreide versie van deze bijdrage verschijnt binnenkort in: Kerk en Theologie 70 (2019 1, 48-59.
[2] Na de lezing is mij door zijn dochter prof. dr. A.A. van Ruler en door. ir. J. van der Graaf toevertrouwd, dat  mevrouw J.A. van Ruler-Hamelink na het overlijden van haar man als ouderling heeft gediend in de Wilhelminakerk in Utrecht.
[3] Bärbel Wartenberg-Potter, Petra Bosse-Huber, Anne Dyer, Annette Kurschus, Barbara Clementine Harris, Pat Storey, Christina Odenberg, Ellinah Wamukoya, Eva Brunne, Griselda Delgado Del Carpio, Libby Lane, June Osborne, Penny Jamieson, Rachel Treweek, Victoria Matthews, Marianne Christiansen, Sofie Petersen, Judith Craig, Violet L.Fisher, Karen Oliveto, etc, https://en.wikipedia.org/wiki/List_of_ordained_Christian_women.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken