Menu

None

Wie is Schilder?

Klaas Schilder (1890–1952), fragment uit Tasten naar God[1]

portret Klaas Schilder (1890-1952) predikant Gereformeerde Kerk

Kuyper en Bavinck hadden een imposant theologisch bouwwerk achtergelaten waarmee de wereld vanuit orthodox-gereformeerd oogpunt geïnterpreteerd kon worden. De eerdergenoemde factoren maakten echter dat het volgens velen tijd was voor vernieuwing en verandering. Een deel van de orthodoxen zag oplossingen in een grotere nadruk op de bevindelijkheid, waardoor hun aandeel groeide.[2]

Ook de Barthiaanse theologie speelde in op de culturele onzekerheid en het afbrokkelende optimisme, met haar cultuurkritiek en concentratie op Gods transcendentie,[3] maar dat ging voor de meeste gereformeerden teveel ten koste van het gezag van de Bijbel. Er moest een nieuw geluid komen dat het Schriftgezag kon handhaven én tegelijk tot het levensgevoel kon spreken met een nieuw realisme.

Het was Klaas Schilder (1890-1952), opkomend predikant binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland en snel aan populariteit winnend, die dit geluid liet klinken via inspirerende prediking, weekblad De Reformatie en sinds 1933 als hoogleraar aan de Theologische Hogeschool te Kampen. In lijn met Kuyper, Bavinck en veel conservatieve theologie in deze periode, handhaaft hij de vaststelbaarheid van de openbaring door middel van de Bijbel. Dat brengt hem in scherpe tegenstelling met Barth, die juist stelt dat de Bijbel nog Gods Woord moet worden.[4]

Voor Schilder is dat te vluchtig, te ongrijpbaar en daardoor te onzeker. Hij vergelijkt de theoloog liever met een boekhouder, die werkt met de vaststaande feiten en deze probeert te ordenen. Wij kunnen ‘redeneren op grond van gegeven openbaring’.[5] Daarmee komt Schilder met nieuwe zekerheden in tijden van onzekerheid. Dat was voor sommigen te stellig, maar voor veel anderen hielp het juist zich te oriënteren. Met name in gereformeerde kringen was de zoektocht naar geloofszekerheid een wezenlijk thema.[6]

Deze laatste notie van zekerheid kan op twee momenten, die bij Schilder theologisch van belang zouden zijn, herkend worden:

  • Tijdens de ‘kwestie Geelkerken’ op de gereformeerde synode van Assen in 1926 speelde de vraag naar de historiciteit van Genesis en specifiek de zondeval een voorname rol (‘heeft een échte slang, bij een échte boom, écht gesproken?’). Schilder kiest de kant van de synode en komt op voor een letterlijk-historische lezing. Dit was voor hem juist ook belangrijk, omdat met de historiciteit van Genesis 1-3 ook de historiciteit van zonde en genade bewaard blijven. Zonde blijft zo een fundamenteel, historisch probleem (en niet bijvoorbeeld alleen maar een tijdelijk probleem of een abstract idee) en belangrijker nog: zo ook het heil. Christus’ verzoening is geen verheffing van de mens, maar een herstel naar een oorspronkelijk goede schepping. Maar dan moet die goede schepping, dat paradijs er dus wel écht zijn geweest! Laten we dit laatste los, dan komt langzaamaan Gods échte deelname aan de werkelijkheid onder druk te staan. Schilder ziet dat bij modernen gebeuren (in hun ‘antisupranaturalisme’ en historische kritiek), maar ook bij Barth (‘Gods openbaring is een bliksemflits, geen doorgaande, vaststelbare realiteit’).[7]
  • Tijdens de ‘Vrijmaking’ in 1944 speelden diverse kerkrechtelijke punten, maar naar haar theologische inhoud draaide het voornamelijk om de vraag naar de basis van de kinderdoop: op grond van ‘veronderstelde wedergeboorte’ (aldus Kuypers theologie en de synode) of op grond van Gods verbond. Nu koos Schilder tégen de synode, waarbij opnieuw geloofsgrond en -zekerheid een voorname rol speelden. Schilder en aanhang konden niets met een veronderstelde werkelijkheid van genade als uitgangspunt, maar alleen met een al écht geschonken genade in het verbond.

Nu wilde Schilder in geen geval krampachtig met enkele geloofszekerheden in een hoekje (zuil?) gaan zitten en daarmee in maatschappelijk isolement vervallen (wat conservatieve kringen in Nederland, maar ook in de VS, wel eens overkwam). Integendeel, juist met het oog op het maatschappelijk belang en de relevantie van de kerk wilde hij haar grond bieden om aan de slag te gaan. Dit centrale motief maakt hem in veel opzichten tot een progressief en neocalvinistisch theoloog. Tegelijkertijd stelde hij zijn grenzen ten opzichte van Kuyper en (opnieuw) Barth.[8]

Om met de laatstgenoemde te beginnen: hier speelt iets vergelijkbaars als wat ik al noemde bij zijn Schriftvisie. Schilder meende dat Barth de sociale betrokkenheid van de kerk te vluchtig maakte, daarmee haar ondermijnde en zo de samenleving in feite hielp seculariseren.[9] Volgens Barths crisistheologie konden we in het hier-en-nu niets van God zien (dat was immers ‘natuurlijke theologie’) en brengt God de wereld juist onder het oordeel. Gelovigen werden, volgens Schilder, daardoor niet gestimuleerd aan die cultuur deel te nemen, maar juist haar te bevragen. Zo werkte de crisistheologie passiviteit in de hand.

De praktijk wees ook uit dat barthianen zich niet snel gingen organiseren of politiek actief werden (in tegenstelling tot de kuyperianen). Voor Schilder is dit ontoelaatbaar. Zoals ik zei is bij hem het heil van Christus een herstel van de goede schepping en dus ook van het daarbij horende ‘scheppingsmandaat’ (Genesis 1:28). Zoals de eerste Adam een cultuuropdracht had, zo heeft de tweede Adam (samen met Zijn volgelingen) die ook. Christus en cultuur zijn op elkaar betrokken.[10]

Op dit punt komt echter ook de afgrenzing naar Kuyper. Kuypers leer van de ‘gemeene gratie’ vervaagde teveel de grens tussen christendom en cultuur. Het gaat niet om algemene genade (die Schilder afwees), maar om speciale genade, die het zondeprobleem werkelijk serieus neemt en oplost. Schilder zag ook bij Kuyper een gevaar van secularisatie, omdat christelijke samenwerking in de samenleving ertoe leidde dat er teveel water bij de christelijke wijn kwam.

Meer dan Kuyper zag Schilder dan ook een maatschappelijke rol voor gelovigen via de kerk weggelegd (in plaats van christelijke organisaties). Zo zie je een trend in Schilders theologie om ten opzichte van Kuyper de beweging van het algemene naar het specifieke, christelijke te maken, maar de menselijke roeping en verantwoordelijkheid naar de samenleving hoog te houden.[11]

Evert Leeflang studeerde theologie aan de Evangelische Faculteit te Heverlee (België). Hij is opleidingscoördinator Theologie en docent Systematische theologie en Hermeneutiek van het Evangelisch College in Zwijndrecht. Deze blog komt uit zijn boek Tasten naar God: een introductie in de moderne theologie.

Noten

[1] Evert Leeflang, “Moderne theologie in het Nederlands protestantisme” in Tasten naar God (Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers, 2022): 343-345. Noten 2 t/m 11 uit dit artikel zijn in feite noten 102 t/m 111 van het desbetreffende hoofdstuk.

[2] Harinck & Winkeler 2006:751-2.

[3] Zie pagina’s 96-98.

[4] De scherpte van het debat tussen Schilder en Barth (en Nederlandse barthianen) nam bovendien toe, omdat ze in retorische en polemische kracht niet bepaald voor elkaar onder deden.

[5] Meijering 1999:76; vergelijk pagina 78.

[6] Van Keulen 2004:95.

[7] Meijering 1999:75-84.

[8] Te midden van alle ingang die Barth links en rechts vond binnen Nederland, kan Schilder gerust één van zijn meest voorname opponenten genoemd worden, vergelijkbaar met Van Til in de VS (vergelijk pagina’s 101; 186; Meijering 1999:84).

[9] Berkouwer 1974:64; Kamphuis 2004:121-3; vergelijk Meijering 1999:79.

[10] Kamphuis 2004:119-25.

[11] Harinck & Winkeler 2006:763-4; Kamphuis 2004:125.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken