Baum – Die Hermeneutik Hans-Georg Gadamers als philosophia christiana
Arie Zwiep
Dat de filosofische hermeneutiek van Hans-Georg Gadamer van eminent belang is voor theologie en Bijbelwetenschap, staat buiten kijf. Dankzij Gadamer zijn we verrijkt met inzichten die het lezen van de Bijbel en de theologie beslissend hebben beïnvloed. En wat mij betreft ten goede. De dissertatie van Matthias Baum, verdedigd aan de universiteit van Heidelberg, probeert de verbinding tussen de hermeneutiek van Gadamer en de christelijke (systematische) theologie nog uitdrukkelijker te leggen.
Het boek volgt de opbouw van Wahrheit und Methode, Gadamers magnum opus, op de voet. Het eerste deel gaat over ‘die vormethodische Erfahrung von Wahrheit in der Kunst’ (19-80) en bespreekt Gadamers these dat er in de kunst (beeldende kunst en literatuur in het bijzonder) sprake is van een waarheidsbegrip dat dat van de natuurwetenschappen overstijgt en dat zich niet laat inperken door strakke methodes en technieken, maar het moet hebben van noties als openheid, dialoog, empathie, inlevingsvermogen, gemeenschappelijk gevoelen, tact en goede smaak. Het tweede deel betreft ‘Geisteswissenschaftliches Verstehen zwischen methodischer Selbstbesinnung und der Macht der Wirkungsgeschichte’ (81-211). Wanneer een tekst uit de oudheid opnieuw wordt gelezen of een toneelstuk opnieuw wordt uitgevoerd, maakt de lezer meestal geen historische reconstructie van de oorspronkelijk tekst maar neemt de tekst als het ware met een zekere ‘onmiddellijkheid’ tot zich: de tekst van toen doet een appel op de lezer nu. Deel drie beschrijft ‘Sprache zwischen dialogischem Sprechakt und unvordenklichem Sprachgeschehen’ (213-289) en plaatst Gadamer in de context van de ‘linguistic turn’ die door Heidegger in gang werd gezet met de ontdekking van de taligheid van de werkelijkheid: zonder taal gaat het niet. Het overgrote deel van Baums betoog berust op een samenvatting van wat Gadamer heeft geschreven, met hier en daar een klein uitloopje naar specifiek theologische kwesties. Die komen overigens bij Gadamer zelf ook al aan de orde, maar Baum is op zoek naar wat hij noemt ‘structuuranalogieën’. Hij vindt en bespreekt er drie, namelijk de structuuranalogie tussen:
- het wezen van het kunstwerk en de christelijke sacramentsleer (72-80);
- Gadamers notie van Wirkungsgeschichte en de christelijke inspiratieleer (189-211); en
- Gadamers opvatting van de taligheid van de werkelijkheid (zijn ‘Sprachontologie’) en de christelijke leer van de heilige Geest (272-289).
De oogst is uiteindelijk mager. Want wat is er feitelijk gewonnen met het inzicht dat er structuuranalogieën zijn tussen Gadamer en de theologie? In wiens voordeel is dat? Mijns inziens ontbreekt in dit werk – als puntje bij paaltje komt – de kritische analyse. Wat is precies het belang van de gesignaleerde overeenkomsten? Zijn ze verhelderend en illustratief of creëren ze misschien een bepaalde (schijn)werkelijkheid? Legitimeren ze een bepaalde theologische opvatting door zich op Gadamer te beroepen? Wordt Gadamer zo niet gedomesticeerd? Het wantrouwen zit wat mij betreft – dat moge helder zijn – vooral aan de systematisch-theologische kant van de vergelijking. Waar Baum de verbinding legt met de sacramentsleer, gaat het om een heel specifieke, protestants-Lutherse opvatting van de sacramenten. Waar hij de verbinding met het inspiratiedogma legt, geschiedt dat geheel en al in Barthiaanse termen (niet dat daar iets mis mee is, maar toch: er is meer dan dat). En waar Gadamers ‘Sprachontologie’ en het christelijke spreken over de Geest en het Woord worden besproken, gaat het om een heel bepaalde (behoorlijk normatieve) opvatting over dat christelijke spreken.
Er zijn toch ook structuuranalogieën met andere filosofische en theologische modellen te bedenken? Wordt Gadamer op deze manier – ik zal het maar als vraag poneren – niet voor het karretje van de (een bepaalde!) systematische theologie gespannen ten koste van andere benaderingen? Deze poging om de hermeneutiek van Gadamer met een ‘philosophia christiana’ te verbinden kan alleen als geslaagd gelden vanuit een heel specifieke (zeer protestantse, behoorlijk dogmatische en zeer eenzijdige) opvatting van christelijke theologie en een die voorbijgaat aan de breedte en de variëteit die het christendom vanaf het begin heeft gekenmerkt. De geslotenheid die ik in deze aanpak meen te proeven, staat haaks op de openheid die Gadamer zelf propageerde. Dat is jammer, want het hermeneutische denken van Gadamer verdient alle aandacht van predikanten, theologen en Bijbelwetenschappers.
Deze recensie is geschreven door Arie Zwiep en verscheen oorspronkelijk in Kerk en Theologie 2021, nr. 1, dat als thema kunst en literatuur heeft.
Matthias Baum. Die Hermeneutik Hans-Georg Gadamers als philosophia christiana. Hermeneutische Untersuchungen zur Theologie 80. Tübingen: Mohr Siebeck, 2020. xii, 330 pp. €134,00. ISBN 9783161594168 (hc) / 9783161594175 (e-boek).
Baum – Die Hermeneutik Hans-Georg Gadamers als philosophia christiana
Dat de filosofische hermeneutiek van Hans-Georg Gadamer van eminent belang is voor theologie en Bijbelwetenschap, staat buiten kijf. Dankzij Gadamer zijn we verrijkt met inzichten die het lezen van de Bijbel en de theologie beslissend hebben beïnvloed. En wat mij betreft ten goede. De dissertatie van Matthias Baum, verdedigd aan de universiteit van Heidelberg, probeert de verbinding tussen de hermeneutiek van Gadamer en de christelijke (systematische) theologie nog uitdrukkelijker te leggen.