Johannes de Doper en Jezus in de gebrandschilderde ramen van de Goudse Sint-Jan
Johannes wordt heel vaak samen met Jezus afgebeeld. In de Sint-Janskerk in Gouda gebeurt dat op een heel bijzondere manier in de gebrandschilderde ramen. Het zijn zoekplaatjes, vol fascinerende details getuigend van een originele kijk op de bekende verhalen. Dit artikel gidst u er doorheen. U kunt goed meekijken als u daarnaast de website www.goudseglazenonline.nl opent. Daarop vindt u alle glazen in hoge resolutie afgebeeld, waarbij u kunt inzoomen tot de kleinste details. In de kerk zelf zou u er een verrekijker voor nodig hebben.
Johannes de Doper in beeld
De meeste van de hier besproken gebrandschilderde (kenners spreken liever niet van ‘glas-in-lood’) ramen stammen uit de periode tussen 1552 en 1572. In 1552 werd de Sint-Jan grotendeels verwoest door een brand die begon met een blikseminslag in de toren. In 1572 werd Gouda protestants en stopte men met het project om de ramen in hun oude ‘roomse’ eer te herstellen. De betreffende ramen bevinden zich aan de buitenzijde van het koor. Zie de plattegrond.
Het begint aan de Noordzijde van het koor met de aankondiging van de geboorte van Johannes (glas 9), dan volgt de aankondiging van geboorte van Jezus (glas 10), de geboorte van Johannes (glas 11), de geboorte van Jezus (glas 12), de twaalfjarige Jezus in de tempel (glas 13), de prediking van Johannes (glas 14), de doop van Jezus door Johannes (Oostzijde, glas 15), Jezus’ prediking (overgang naar de Zuidzijde, glas 16), de bestraffing van Herodes door Johannes (glas 17), de vraag van Johannes aan Jezus (glas 18) en de onthoofding van Johannes (glas 19). In de ramen 20 en 21 waren hoogstwaarschijnlijk afbeeldingen voorzien van de veroordeling en de kruisiging van Jezus. Glas 22 verbeeldt de tempelreiniging en valt dus uit de toon wat betreft de volgorde. Gezien het feit dat het buiten het koor staat, hoeft dat niet te verbazen. Overigens zal nog duidelijk gemaakt worden dat er ook in dat glas een verbinding gemaakt lijkt te zijn met Johannes de Doper. Aan de binnenzijde van het koor zijn de twaalf apostelen afgebeeld (de nummers 45-50 en 52-57) met in het midden Jezus (51).
Overigens was het religieuze klimaat in Gouda gelukkig mild. Anders zouden de ramen waarschijnlijk de beeldenstorm uit 1566 of de overgang naar het protestantisme in 1572 niet hebben overleefd. Veelzeggend is ook dat al in 1581 de ramen 20 en 21 alsnog hun glazen kregen, in de vorm van een hergebruikte serie van de passie van zeven glazen uit een ander gebouw. Later zijn die glazen in hun oorspronkelijk staat hersteld en geplaatst in de Van der Vormkapel (op de plattegrond de nummers 58-64). De huidige glazen 20 en 21 zijn samengesteld uit glasscherven, overgebleven bij oude restauraties.
Het bijzondere van de serie glazen in de Sint-Janskerk zit vooral in de combinatie van de levens van Johannes en Jezus. Een serie afbeeldingen scènes uit het leven van Jezus ziet men in heel veel kerken. Er zijn ook series met afbeeldingen uit het leven van Johannes de Doper bekend. Dat kon op verschillende manieren, zoals in het doopvont van Reynier van Hoey uit de twaalfde eeuw in Luik, de reliëfs op sint Johannes poort van de kathedraal van Sens (dertiende eeuw), de mozaïeken op het plafond van een baptisterium in Florence en ook op een bronzen deur aldaar, Fra Filippo Lippi’s frescoes in het koor van de kathedraal van Prato, het Johannes portaal in Münster en de fresco’s uit dezelfde periode als de Goudse glazen (1536-53) van Salviati in de San Giovanni Decollato in Rome.
Het unieke van de glazen van de Sint Janskerk is dat hier Jezus’ levensloop het uitgangspunt is, maar dat dit is verweven met taferelen uit het leven van Johannes de Doper, geheel passend bij het feit dat de kerk aan Johannes is gewijd.
Interessante details
Glas 9 (de aankondiging van de geboorte van Johannes) beeldt Zacharias af, knielend voor de engel Gabriël. Rechts ziet men de mensen die buiten staan te wachten totdat de priester weer naar buiten komt. Sommigen zijn er al bij gaan zitten, want het duurt erg lang. Zoals vaker gebeurt, is er een combinatie met een tafereel dat zich in het verhaal op een ander moment afspeelt. Boven de Zacharias zien we hem nog een keer, in kleiner formaat, afgebeeld samen met zijn vrouw Elisabet knielend voor hun bed. Het wordt niet verteld in Lucas 1, maar men kan zich goed voorstellen hoe zij God gesmeekt hebben om een kind.
Glas 10 (de aankondiging van de geboorte van Jezus) bevat geen verwijzing naar Johannes. Dat heeft wellicht te maken met het feit dat het huidige glas van later datum is. Het oorspronkelijke was bij een storm blijkbaar onherstelbaar beschadigd. Bij de vervanging heeft men helaas ook het zogeheten carton met de tekening van dat glas weggedaan. Het vermoeden bestaat dat waar nu een werkende Jozef te zien is er oorspronkelijk een afbeelding van de ontmoeting tussen Maria en Elisabet zou hebben gestaan.
Glas 11 (de geboorte van Johannes) toont baby Johannes die door drie vroedvrouwen in bad wordt gedaan, daar achter Elisabet door twee vrouwen verzorgd in haar kraambed (ogenschijnlijk bijkomend van een zware bevalling), en daar weer achter Johannes die op een papier de naam van zijn zoon heeft opgeschreven en laat lezen aan een man en een vrouw. In het onderste deel van glas is zoals gebruikelijk de schenker van het glas afgebeeld. In dit geval is dat Herman Lethmaet (1492-1555), een goede kennis van Erasmus en een vooraanstaand persoon in kerkelijke en politieke kringen. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld bij de organisatie rond het herstel van de glazen. Hij heeft de plaatsing van het door hem zelf gefinancierde glas niet meegemaakt. In de cartouche staat: ‘Voor de heer Hermanus Lethmatius, Gouwenaar, een der eersten onder de hoogleraren van de gelauwerde Sorbonne en kanunnik en deken van de Utrechtse kerk Sint Marie, hebben zijn erfgenamen dit in plaats van een gedenkteken doen stellen, 1562, de laatste mei.’ Lethmaet staat afgebeeld knielend voor een moeder met haar kind. Gezien de jeugd van de vrouw en het blauw van haar kleed gaat het waarschijnlijk om Maria en Jezus. Daarnaast zit een man wijzend met zijn rechter hand naar een lam. Dat is dan waarschijnlijk een volwassen Johannes de Doper die verwijst naar Jezus als het Lam Gods.
Glas 12 (de geboorte van Jezus) bevat geen verwijzing naar Johannes en men zou dit ook bij de verbeelding van het verhaal van de twaalfjarige Jezus in de tempel (glas 13) niet verwachten. Als je goed kijkt lijkt Johannes echter toch op de achtergrond te zijn afgebeeld in de vorm van een man die een heuvel beklimt. Dat het hier om Johannes gaat wordt bevestigd door het contract met de schilder. Daarin lezen we als opdracht: ‘De hystorie sal wesen van Jezus onder de doctoren, ende St. Jan, gaende in de woestine.’ Over de betekenis van de Hebreeuwse letters op dit en andere glazen is veel discussie. Zie hierover mijn hieronder genoemde artikel in Kerk en Theologie.
In glas 14 (de prediking door Johannes) zien we hem zoals steeds afgebeeld in een wit gewaad omringd door een grote groep mensen en met nog velen in aantocht. Vlak bij hem staat een zwaar bewapend soldaat als een van degenen die volgens het verhaal in Lucas 3 worden aangesproken. Rechtsboven zien we een scène waarin Johannes verwikkeld is in een discussie met zes priesters en levieten, herkenbaar aan hun hoofddeksels.
In glas 15 (de doop van Jezus) valt op hoe lijfelijk Jezus, die biddend uit het water stapt, is afgebeeld. Het doet denken aan tekeningen van Michelangelo. Het geldt ook voor Johannes. De omtrekken van zijn been zijn zichtbaar door zijn kleed heen. Johannes kijkt zelf vragend omhoog, opkijkend naar de hemel waaruit een stem klonk. De woorden van God zijn plastisch afgebeeld op een strook die uit Gods mond komt en waarop staat (gedeeltelijk doorsneden door het lood): Hic est filius meum di[lectus] in quo mihi bene co[m]placitu[m] est, ipsu[m] audite (‘Dit is mijn zoon, de geliefde in wie ik mijn welbehagen heb, luistert naar hem’). Hier zijn de woorden uit het verhaal van de doop in Matteüs 3:17 aangevuld met de woorden van God volgens Matteüs 17:5, bij de verheerlijking van Jezus op de berg. Daar zegt God hetzelfde als bij de doop, maar voegt er de opdracht aan toe: ‘luistert naar hem’. Rechtsboven staat een scène met Johannes (in het wit) en Jezus (blauw/paars). Aan beiden is een tekst gekoppeld. Johannes zegt: Ecce agnus dei (‘Zie, het lam Gods’), Jezus: Ecce vere Israelita (‘Zie, waarlijk een Israëliet’). Dat zijn citaten van respectievelijk Johannes 1:29 en 1:47. Bij het tweede verwijst Jezus, zoals ook te zien is op het glas, naar Natanaël, de eerste van drie mannen die naar Jezus toe lopen. Links zien we mensen die zich aan het uitkleden zijn, als voorbereiding op de doop. Opvallend daarbij is hoe iemand bezig is de schoenriem van een ander los te maken. Het verwijst naar de opmerking Johannes dat hij niet waardig is de schoenriem los te maken van degene die na hem komt (Johannes 1:27).
Op glas 16 (Jezus’ eerste prediking) zien we Jezus te midden van een aantal toehoorders, waarbij Jezus zijn blik gericht heeft op een tafereel aan de overkant van de Jordaan. Met zijn rechterhand wijst hij ook in die richting. Naakte personen klimmen op uit het water, kennelijk nadat zij zijn gedoopt. Linksboven zien we Johannes die de doop uitvoert. Daarnaast wordt er te midden van een duidelijk grotere groep door iemand anders gedoopt. Hier lijkt, gezien de overeenkomsten in de paarse kleur van het kleed en wat betreft de haardracht, Jezus zelf aan het werk te zijn. Hier is verbeeld wat beschreven staat in Joh. 3:25-26, namelijk dat discipelen van Johannes constateren dat ook Jezus doopt en dat hij daarbij veel mensen trekt. Rechtsboven zien we Johannes nog een keer afgebeeld. Omringd door leerlingen spreekt hij: Illum oportet crescere, me autem diminui (‘hij moet groeien, ik moet minder worden’; Johannes 3:30).
Glas 17 beeldt uit hoe Johannes druk gebarend Herodes bestraft. Die kijkt schijnbaar onaangedaan weg, maar zijn vrouw Herodias laat met een wegwerpgebaar duidelijk haar ongenoegen blijken. Een beer geketend aan het podium waarop Herodes zit symboliseert het ongeciviliseerde gedrag van Herodes, het tegenovergestelde van wat wordt verwoord in de daaronder staande spreuk van Seneca: moderata durant (‘gematigdheid duurt het langst’). Rechtsboven zien we hoe twee mensen tot een gevangene spreken. Het verwijst naar het verhaal dat Johannes, die inmiddels door Herodes in de kerker is gezet, twee van discipelen tot zich riep en hen opdroeg aan Jezus te vragen of hij wel de verwachte messias was (Lucas 7:19). Glas 18 verbeeldt hoe die vraag daadwerkelijk aan Jezus wordt gesteld: Tu ne es qui venturus es (‘Bent u het die komen zou?’). Jezus’ antwoord is terug te zien in de verwijzing naar de genezingswonderen. We zien een man op krukken, een blinde en een bezetene met een boze geest die als een vogel boven zijn hoofd fladdert. Achter Jezus staat een man die vol genegenheid zijn hoofd op Jezus’ rechter schouder legt. Een kind kijkt naar hem op. De twee discipelen van Johannes zien we ook weer terug links boven dat tafereel. Ze spreken opnieuw met de gevangen Johannes en brengen hem de boodschap van Jezus over. Daarboven is zichtbaar hoe een soldaat zich naar de ingang van de gevangenis begeeft. Hij is op weg om Johannes op te halen om te worden geëxecuteerd.
Glas 19 beeldt het moment direct na de onthoofding van Johannes af. Het bloed vloeit nog, terwijl zijn hoofd door de beul op de schaal in handen van Salome wordt gelegd. Zij kijkt, in tegenstelling tot de woeste, met een leeuwenkop uitgedoste man achter haar, onaangedaan toe. Op het tafereel daarboven zien we haar dansen voor haar geamuseerde vader en haar snode plannen beramende moeder. De details van de schildering zijn indrukwekkend.
Het graf van Johannes
Zoals al werd opgemerkt is het oorspronkelijke plan wat betreft de glazen 20 en 21 niet uitgevoerd. Hierbij zouden hoogstwaarschijnlijk de veroordeling van Jezus en zijn kruisiging zijn afgebeeld. Over de details en mogelijke verwijzingen naar Johannes de Doper kan men slechts speculeren. Zo’n verwijzing is weer wel zichtbaar in glas 22, in het raam in de muur rechts voor het koor. Dit zogeheten Prinsenraam (naar de schenker Willem van Oranje) bevat een afbeelding van de reiniging van de tempel in Jeruzalem door Jezus. Op de achtergrond is in de hal van de tempel op zowel de linker- als de rechterwand een tweeregelige Hebreeuwse tekst te lezen.
Aan de linkerkant lezen we
דאַטגרעֲכחט (in transscriptie van rechts naar links: d – ̉- th-g-r-c-k-ch-th)
צאַכחעֲרעֲ (ts- ̉-k-ch-c-r-c)
en aan de rechterzijde
טגרעַכחט (th-g-r-c-k-ch-th)
חאַנעניאְ (ch- ̉-n-c-n-j- ̉)
Het valt op dat de eerste letters vergroot zijn. Het suggereert dat het hoofdletters zijn. Dat is ongebruikelijk in het Hebreeuws. Daar staat tegenover dat de plaatsing aan de rechterkant wel de voor het Hebreeuws gebruikelijke schrijfrichting volgt. De vocalisatie oogt daarentegen weer vreemd. De vocaaltekens staan bij de letters alef en ayin. Het lijkt erop dat ze bedoeld zijn om aan te geven dat deze letters als vocalen gelezen moeten worden.
Verder valt op dat de bovenste woorden bijna hetzelfde zijn, waarbij ter rechterzijde de eerste twee letters ontbreken. Men herkent er geen bekende Hebreeuwse woorden in, maar het zou ook kunnen dat de taal van de letters niet Hebreeuws is en dat het om Nederlandse woorden gaat die met Hebreeuwse letters zijn geschreven.
In een artikel uit 1987 suggereren Emile Schrijver en Jan Wim Wesselius dat we hier moeten lezen: ‘Dat gracht Zacharia’ en ‘Tgracht Hanania’. Bij ‘gracht’ moeten we dan denken aan het in het Middelnederlands niet ongebruikelijke woord voor graf. Het zou dus gaan om een verwijzing naar twee graven in de tempel. Dat is dan wel een anachronisme: in de tempel van Jeruzalem waren geen graven, maar in kerken zoals de Sint-Janskerk waren die er des te meer.
Schrijver en Wesselius vermoeden dat we te maken hebben met een toespeling op de rede van Jezus tegen de Farizeeën en Schriftgeleerden (Lucas 11:37-54). Daarin zegt hij: ‘jullie bouwen de grafsteden der profeten, maar jullie vaders hebben hen gedood’ (vers 47). Jezus verwijst daarbij naar ‘het bloed van Zacharia, die is omgebracht tussen het altaar en het tempelhuis’ (vers 51). De afbeelding in dit glas zou dus verwijzen naar deze Zacharia, van wie in 2 Kronieken 24:20-21 verteld wordt dat hij gedood werd vanwege zijn kritiek op misstanden in de tempel. Dat past goed bij het thema van de tempelreiniging.
De vermelding van Hanania kunnen Schrijver en Wesselius echter niet goed verklaren. Zou het hier niet kunnen gaan om een Hebreeuwse vorm van de naam Johannes? Het meest voor de hand liggende equivalent in het Hebreeuws is יוחנן (Jochanan), maar ook de Hebreeuwse naam Hanania betekent net als de Griekse naam Johannes ‘JHWH is genadig’. Het zou hier dan gaan om een verwijzing naar het graf van Johannes. Dat zou dan ook een passend vervolg zijn op de voorgaande afbeelding van de onthoofding van Johannes (glas 19). Het feit dat Johannes op deze manier weer een plaats krijgt in een afbeelding waarin Jezus centraal staat, kwamen we eerder tegen in glas 13 waar Johannes te zien is op de achtergrond van het tafereel van de jonge Jezus in de tempel. Het zou ook kunnen betekenen dat met de ter linkerzijde genoemde Zacharia de vader van Johannes is bedoeld. Die was eerder prominent aanwezig op de afbeelding van de aankondiging van de geboorte van Johannes (glas 9). Dit alles past prima binnen het grotere geheel van de glazen en de manier waarop de relatie tussen de naamgever van de Sint-Janskerk en Jezus op geheel eigen wijze gestalte krijgt.
Klaas Spronk is hoogleraar Oude Testament aan de Protestantse Theologische Universiteit Amsterdam en hoofdredacteur van Schrift.
Literatuur
E. Coebergh-Surie, Xander van Eck en Andrea C. Gasten, The Stained-glass Windows in the Sint Janskerk at Gouda: The Works of Dirck and Wouter Crabeth. Amsterdam: Amsterdam University Press 2002.
Xander van Eck, The Gouda Windows (1552–1572): Art and Catholic Renewal on the Eve of the Dutch Revolt. Leiden: Brill 2020.
Zsuzsanna van Ruven-Zeeman e.a. (red.), De cartons van de Sint-Janskerk in Gouda. Delft: Eburon 2011.
E.G.L. Schrijver, J.W. Wesselius, ‘Het Prinsenraam in Gouda en de positie van het Hebreeuws in Noord-Nederland in de Zestiende Eeuw’, Studia Rosenthaliana 21 (1987) 1-13.
Klaas Spronk, ‘Erasmus en het Hebreeuws op de Goudse glazen’, Kerk en Theologie 73 (2022), 412-429.