De plaats van het slachtoffer in de verzoeningsleer
Redactie Theologie.nl
Op de vraag waarom Christus zich tot in de dood heeft moeten vernederen antwoordt de Heidelbergse Catechismus: ‘Omdat wegens de gerechtigheid en de waarheid van God niet anders voor onze zonden voldaan kon worden dan door de dood van Gods Zoon’ (Zondag 16, vraag en antwoord 40). En wanneer H. Berkhof over het lijden en sterven van Christus spreekt, spreekt hij over God ‘die de zondaar liefheeft en de zonde haat, die de zonde laat wegdragen om de weg naar de zondaar open te breken.’1 Dergelijke citaten zijn karakteristiek voor de wijze waarop veel Protestantse theologen de christelijke verzoeningsleer hebben uitgewerkt: in het centrum van de aandacht staat, tegenover God, de dader, de overtreder, de zondaar. De kerngedachte is dat de mens heeft gezondigd door Gods wet te overtreden en dat in het lijden van Christus God met de mens verzoend wordt.
De laatste jaren valt in de theologische literatuur over verzoening, eschatologie en christologie een interessante tendens waar te nemen, ook in de Nederlandse Protestantse theologie. Er is sprake van een verschuiving van aandacht voor de dader naar aandacht voor het slachtoffer. Waar het lijden en sterven van Christus eerst met name geduid werden in termen van verzoening tussen God en overtreders, worden ze vandaag de dag ook geïnterpreteerd als Gods recht doen aan het slachtoffer.
Voor deze focusverschuiving zijn mijns inziens ten minste twee redenen te noemen. Ten eerste is er een sociale reden: maatschappelijk is de aandacht voor het slachtoffer aanzienlijk toegenomen. Overlevenden van aanslagen en natuurrampen krijgen tegenwoordig vaak standaard psychologische hulpverlening aangeboden. Het slachtoffer krijgt in het rechtsproces een grotere plaats. Onlangs deed de VVD, op initiatief van Kamerlid Ard van der Steur, bij de bespreking van het spreekrecht van slachtoffers het voorstel dat slachtoffers van zware geweldsmisdrijven gelegenheid krijgen om aan te geven welke straf de dader verdient. Met het Rooms Katholieke misbruikschandaal is de rol van het slachtoffer ook prominent op de agenda van de kerk geplaatst.
De tweede reden, die misschien uit de eerste voortvloeit, is een theologische. Sommige theologen menen namelijk dat een bepaalde opvatting van slachtofferschap specifieke problemen in de verzoeningsleer oplost. Zo denken enkelen dat de diepste reden voor het lijden en sterven van Christus was dat God recht wil doen aan het slachtoffer; God moest als heer en eigenaar van de schepping compensatie bieden aan het slachtoffer. De opvatting dat Gods toorn tegen de zonde en de zondaar gestild moest worden, wordt door hen verworpen.
Beide zijn mijns inziens goede redenen om de rol van het slachtoffer in de christelijke verzoeningsleer te heroverwegen. In dit artikel analyseer en evalueer ik twee recente pogingen om het slachtoffer een centrale plaats te geven in de verzoeningsleer, die van A. van de Beek, die meent dat God zelf de schuld op zich nam en daardoor dader werd (§ 2), en die van A.H. van Veluw, die verdedigt dat God als eigenaar van de kosmos zakelijk verantwoordelijk is voor wat er binnen zijn schepping gebeurt (§ 3). In de laatste sectie presenteer ik een eigen voorstel. Ik noem dit een christologisch model, omdat hierin gedacht wordt vanuit Christus als het ultieme slachtoffer (§ 4).
>> Meer lezen? Download op de website van Boekencentrum het hele artikel.
1. H. Berkhof, Christelijk geloof: Een inleiding tot de geloofsleer, Nijkerk 1985, 301 (de cursiveringen zijn van mijn hand).
De plaats van het slachtoffer in de verzoeningsleer
Op de vraag waarom Christus zich tot in de dood heeft moeten vernederen antwoordt de Heidelbergse Catechismus: ‘Omdat wegens de gerechtigheid en de waarheid van God niet anders voor onze zonden voldaan kon worden dan door de dood van Gods Zoon’ (Zondag 16, vraag en antwoord 40). En wanneer H. Berkhof over het lijden en […]

