Dichter bij verscholen bezieling van Nederlandse dichters
Redactie Theologie.nl
Op www.hetgoedeleven.com (link bestaat niet meer, 2021) verscheen onderstaande recensie van Tjerk de Reus over het boek Hun God de mijne? Over de God van Gerrit Achterberg, Hendrik Marsman, Martinus Nijhoff en Ida Gerhardt van prof.dr. Martien Brinkman.
Dichter bij verscholen bezieling van Nederlandse dichters
Hun God de mijne? is het nieuwste boek van prof. dr. Martien Brinkman. Hij analyseert de christelijke en religieuze motieven van vier Nederlandse dichters.
De christelijke geloofstraditie heeft een belangrijk stempel gedrukt op de Nederlandse literatuur. In de eeuw van Joost van den Vondel en Constantijn Huygens was dat vanzelfsprekend, maar vanaf eind negentiende eeuw hebben dichters en schrijvers zich steeds vaker tegen het christendom verzet. Neerlandici en literatuuronderzoekers hebben zich daar vaak door laten misleiden. Als je afgaat op hun beeldvorming van de ontwikkeling van de moderne letteren, lijkt het christendom compleet passé, eigenlijk al sinds de Beweging van Tachtig.
Dat dit een fikse misvatting is en geen recht doet aan tal van auteurs, laat Martien Brinkman overtuigend zien in zijn boek Hun God de mijne?, waarin hij over christelijke en religieuze motieven schrijft in het werk van vier Nederlandse dichters: Gerrit Achterberg, Hendrik Marsman, Martinus Nijhoff en Ida Gerhardt.
Wat hij ter sprake brengt over het werk van deze auteurs is niet slechts een interessante toevoeging aan wat we al weten. Brinkmans theologische radar brengt hem bij het hart van hun dichterschap en het lijdt geen twijfel of de auteurs in kwestie zouden zich grondig door hem hebben begrepen gevoeld.
Kunst
Eerder al schreef Brinkman over religieuze motieven in de hedendaagse kunst, in zijn boek Jezus incognito (2012) en hij publiceerde ook over representaties van Jezus in niet-Westerse religieuze culturen. Hij heeft dus al vaker met dit gereedschap gewerkt: christelijke invloeden herkennen in uiteenlopende contexten.
Brinkman is er niet op uit om het christendom de kunst en de poëzie binnen te smokkelen. Hij leest met een open mind gedichten en literaire essays en dan blijkt al snel dat je helemaal geen heksentoer hoeft uit te halen om christelijke inspiratie te ontdekken.
Toen Gerrit Achterberg in 1950 de P.C. Hooftprijs ontving, schreef Martinus Nijhoff in het juryrapport: ‘In onze eeuw is het wezenlijke van het christelijk geloof alleen nog schuldgevoel en hoop op vergeving en genade. En dàt is Achterberg.’ Nijhoff zat er niet ver naast toen hij dit schreef, merkt Brinkman op. Bij Achterberg, zo concludeert hij, is sprake van ‘radicale vergevingspoëzie’, die nogal eens gekoppeld is aan het ritueel van het sacrament.
Sacramentspoëzie
Anders dan bij de bevindelijk georienteerde Achterberg staat bij Ida Gerhardt het sacrament centraal als krachtig motief voor opstanding en een nieuw bestaan. In haar poëzie worden ‘mensenlevens doorzichtig tot op de (opgestane) Christusfiguur’, noteert Brinkman. ‘Het is duidelijk dat ze haar eigen opstandingskracht ontleent aan de Christusfiguur, maar veel lezers schijnen hun opstandingskracht op hun beurt weer aan Gerhardt te ontlenen.’
Hij typeert Gerhardts poëzie als ‘echte sacramentspoëzie’: ‘Haar poëzie zou men de sacramentele pendant van Achterbergs radicale vergevingspoezie kunnen noemen’. Dit lijkt een eenvoudige constatering, maar er is veel mee gezegd: een sacramenteel georiënteerde theologie verschilt nogal van de bevindelijk-gereformeerde belevingswereld, waarin het sacrament een heel andere betekenis heeft.
Brinkman schrijft in de epiloog dat hij behoort tot een generatie die deze geloofstaal nog kent en ook het verschil in theologische sfeer kan aanvoelen en kenschetsen. Dat is zonder twijfel juist, maar ook een reden tot zorg. Want als religieuze motieven in literaire oeuvres worden geanalyseerd door wetenschappers die een betreffend taalveld niet van binnenuit kennen, krijg je andere conclusies.
Dat is bijvoorbeeld bij de interpretatie van Martinus Nijhoff het geval, die een paar decennia lang per se níet christelijk mocht zijn van twee hoogleraren Neerlandistiek (Wiljan van den Akker en Gilles Dorleijn). Het is nog een godswonder, schrijft Brinkman, dat dit tweetal de psalmberijmingen van Nijhoff heeft willen opnemen in de door hen verzorgde uitgave van de Verzamelde gedichten.
Christelijke thema’s
Was Nijhoff dan christelijk? Eigenlijk is dat geen goede vraag, omdat je nooit precies weet hoe deze dichter zich persoonlijk heeft verhouden tot het christelijk geloof. Ja of nee zijn allebei een te simpel antwoord. Het gaat erom op welke manier christelijke thema’s, beelden en inzichten een rol spelen in zijn poëzie. Welke betekenis hebben die in het geheel van zijn poëtische universum? Als je met zo’n open vraagstelling te werk gaat, valt veel meer waar te nemen dan door het benauwde perspectief van de genoemde hoogleraren.
Brinkman laat mooi zien hoe de zogenoemde ‘wending naar de aarde’, die zich aftekent in het werk van Nijhoff uit de jaren dertig, niet betekent dat de transcendentie uit beeld raakt. Juist in de immanentie laat de transcendentie zich gelden en die transcendentie is steeds iets van het hier en nu, èn van de toekomst. In deze poëtische denkwereld spelen veel christelijke motieven een rol, waarvan Brinkman er een aantal fijnzinnig ter sprake brengt.
Als lezer en liefhebber van poëzie legt Brinkman zijn kaarten openlijk op tafel. Hijzelf is verknocht aan de christelijke geloofstraditie en heeft vanuit die positie een eigen waardering voor deze vier dichters. Wie Brinkman een beetje kent, kon op voorhand wel voorspellen dat hij het minste affiniteit zou hebben met het werk van Marsman, waarin vitalisme, doodsangst en levensdrift à la Nietzsche een rol speelden.
Maar ‘minste affiniteit’ klinkt toch ook weer wat te beperkt, want Brinkman toont juist ook bij Marsman grote interesse en betrokkenheid en wijst blijvende verbindingen aan tussen de denkwereld van Marsman en het christendom. Dat is opmerkelijk, omdat Marsman een periode kende van toenadering tot de Rooms-Katholieke Kerk, om daar later scherp afstand van te nemen. Vooral het idee van vergeving ergerde hem. Het kruis van Christus verzwakt de mens die zich ontplooien wil, vond hij.
Open theologische blik
Het boek van Brinkman is zeer waardevol, maar niet omdat hier compleet nieuwe feiten worden onthuld. Uit allerlei studies is al wel gebleken dat deze vier dichters ademden in een door het christendom bepaalde cultuur en zich daar ook actief toe hebben verhouden.
Het grote pluspunt van Brinkmans boek is de zelfbewuste en open theologische blik waarmee hij het werk van deze dichters leest. Zijn vakmanschap als theoloog maakt hij te gelde door christelijke motieven te markeren die anderen over het hoofd zien en de contouren te schetsen van het samenhangend geheel waarin ze functioneren. Dankzij dit boek dring je dieper door in het werk van de vier dichters en kom je heel dicht bij de bezieling die erin ligt verscholen.
Hun God de mijne?
Wat zeg ik, als ik God zeg? Dat is een vraag die de dichters van de generatie van Achterberg, Marsman, Nijhoff en Gerhardt intensief heeft beziggehouden. Ze hadden door dat het woord God aan slijtage onderhevig was: het was eerder een stoplap geworden dan een woord dat tot de verbeelding spreekt. Toch lieten ze God niet links liggen. Integendeel. Ze namen geen genoegen met het oude vertrouwde. Ze zochten naar nieuwe woorden voor een oud begrip.
In hun dichterlijke verwerking van religieuze gedachten zijn ze hun tijd minstens een halve eeuw vooruit. Hun vragen zijn grotendeels ook onze vragen, maar is daarmee hun God ook de onze?
Dichter bij verscholen bezieling van Nederlandse dichters
De religieuze bezieling van de vier Nederlandse dichters Gerrit Achterberg, Hendrik Marsman, Martinus Nijhoff en Ida Gerhardt

