Een gebedsdienst is geen speelgoed
Redactie Theologie.nl
De twee predikanten zitten tegenover mij. Hun verzoek is duidelijk. ‘Doet uw Joodse Gemeente ook mee aan de gezamenlijke Joods-christelijke gebedsdienst op Jom Hashoa?’ ‘Een gezamenlijke gebedsdienst?’ vraag ik. ‘ Komt de Christelijke Messias daar in die dienst dan ook ter sprake?’ is mijn vervolgvraag. ‘Nee, natuurlijk niet’, is de reactie, ‘ de Joodse gemeenschap doet immers ook mee!’ Mijn reactie is daarop ‘dan doet mijn gemeente niet mee. Een gebedsdienst is geen speelgoed. Vanochtend wel de Messias, vanavond even niet’.
Na afloop van een bijeenkomst in de Rotterdamse Laurenskerk wordt ik gebeld door de predikant die in de bijeenkomst die middag was voorgegaan. ‘Rabbijn van de Kamp, ik moet u mijn verontschuldigingen aanbieden. Ik opende de bijeenkomst met de woorden ‘Geachte gemeente van J.C. Dat had ik niet moeten doen. U als vertegenwoordiger van de Joodse gemeenschap zat hier immers ook bij’. Ik antwoord: ‘ Nee, dominee. U moet beslist openen in uw eigen huis op de manier zoals uw overtuiging u dat voorschrijft. Ik als Jood ben gast en heb de keuze om dit ´over mij heen te laten komen´of op te staan en naar huis te gaan’.
Voor mij persoonlijk is dit de manier waar ik altijd heb geprobeerd het gesprek met die ander te voeren. Na eeuwen naast en tegenover elkaar te staan is de tijd aangebroken voor dat gesprek. Maar dit gesprek heeft alleen zin wanneer het inhoudelijk gevoerd wordt. Christendom en Jodendom, religies en levensbeschouwing, hebben vele diepe lagen. Aan de ene kant hebben juist die lagen er voor gezorgd dat de onderlinge relatie heel beladen zo niet desastreus is geweest. Aan de andere kant zijn het juist deze lagen die in een gezamenlijk gesprek moeten worden uitgediept. Daarbij mogen wij de onderlinge verschillen niet uit de weg gaan. Datgene wat ons bindt mag niet verdoezelen dat de onderlinge verschillen daarentegen groot en heel ingrijpend zijn.
Vandaar ook dat wij in het zojuist uitgegeven boek “Joden en Christenen” ook die verschillen heel nadrukkelijk benoemd hebben. In het verleden zijn de verschillen vaak op een heel pijnlijke manier ter sprake gekomen. Als het noodzakelijk is, dan zullen we elkaar ook de vrijheid moeten geven om deze te adresseren. Maar, de gesprekspartner moet dan wel rekenen op een mogelijk weerwoord wat ook pijn kan doen.
Zelf roep ik altijd dat wanneer een Christen, met Matteüs 28:19 in de hand, mij wil bekeren dan moet hij of zij dat vooral proberen en dat niet uit de weg gaan. Het is immers zijn Bijbelse opdracht. Alleen, daar moet de zendeling zich heel goed van bewust zijn, ik zal niet zal schromen een weerwoord te geven. Dat is nu eenmaal mijn Bijbelse opdracht.
De Christelijke Bijbel geeft voldoende aanleiding voor de Jood om zich lang niet gemakkelijk te voelen in het gesprek. De tekst “Moge de God van onze Heer J.C., de vader van alle luister, u een geest van inzicht schenken in wat geopenbaard is, opdat u hem zult kennen”, doet al eeuwenlang de kerkganger in gesprek met de Jood verzuchten ´wanneer zal de Jood de schellen van de ogen vallen’. Dit, terwijl de wetsgetrouwe Jood zich dagelijks uren verdiept in de Tora, de Misjna, de Talmoed en al die andere Bijbels bronnen die de kerkganger volkomen vreemd en onbekend zijn. Over schellen en ogen gesproken…..
Een ander citaat, nu uit Johannes (14:6): “Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door Mij”. Een citaat dat haaks staat op mijn gebed waarin ik, als Jood zonder Christendom, ieder jaar tien dagen lang vanaf het Joods Nieuwjaar tot en met Grote Verzoendag, ´onze Vader, onze Koning´ aanroep. En dat 86 keer per dag. Die roep, zo laat mijn Christelijke gesprekspartner weten, leidt dus tot niets.
En dan heb ik het na 20 eeuwen ellende nog maar helemaal niet over Matteüs 27:25, over “het bloed dat over ons kome”.
In ons gesprek zullen als het over geloof en inhoud gaat ook deze verzen niet achterwege mogen blijven. Alleen, zoals gezegd, er zal ruimte moeten bestaan voor een weerwoord.
Ook de Joodse gesprekspartner zal namelijk de ruimte op eisen om te verklaren dat vanuit het Joods verstaan van de Bijbel, indachtig aan “Hoor Israël, de Eeuwige onze G´d, is Eén”, de Drie-eenheid de uniciteit van de Eeuwige aantast en in de buurt komt van een dwaling.
Het gesprek tussen Jood en Christen is niet gemakkelijk. Maar dat mag, met een blik op de geschiedenis én met een blik op de toekomst, geen reden zijn om dit gesprek niet te voeren.
Prof. Dr. Willem J. Ouweneel en ikzelf hebben geprobeerd elkaar de ruimte te geven om dit gesprek te voeren.
—
Deze tekst sprak Lody van de Kamp uit tijdens de presentatie van het boek Joden en Christenen dat hij met Willem Ouweneel schreef. Morgen kunt u op Theoblogie de tekst van Willem Ouweneel lezen.
Lody van de Kamp werkt momenteel aan een roman over slavernij in de Joodse geschiedschrijving. Kijk voor een overzicht van zijn uitgaven op de website van Boekencentrum Uitgevers. Bij Uitgeverij Klement verschijnt binnenkort het boek Dialoog tussen een filosoof, een jood en een christen van Pierre Abélard.
Een gebedsdienst is geen speelgoed
De twee predikanten zitten tegenover mij. Hun verzoek is duidelijk. ‘Doet uw Joodse Gemeente ook mee aan de gezamenlijke Joods-christelijke gebedsdienst op Jom Hashoa?’ ‘Een gezamenlijke gebedsdienst?’ vraag ik. ‘ Komt de Christelijke Messias daar in die dienst dan ook ter sprake?’ is mijn vervolgvraag. ‘Nee, natuurlijk niet’, is de reactie, ‘ de Joodse gemeenschap […]

