Leven in het grote verhaal
Eep Talstra
Corien Oranje, Cees Dekker, Gijsbert van den Brink, Oer: Het grote verhaal van nul tot nu, Heerenveen: Ark Media, 2020, 160 pp., € 14,99, ISBN 978 90 338021 88.
Gelovigen, biologen, sterrenkundigen en nog heel veel andere mensen delen dezelfde wereld als hun biotoop. Soms zijn ze zowel bioloog als gelovige, soms met veel nadruk juist niet. Maar bij ieder van ons komen de grote vragen langs: waar komen wij mensen vandaan, hoe waardevol is elk mensenkind en hoe gaat het verder met ons? Daarbij kijken we elkaar aan: wie heeft de kennis om bij deze vragen ‘het grote verhaal’ te vertellen dat loopt vanaf de oorsprong tot en met ons heden en misschien nog verder? Meestal vindt het vertellen van het grote verhaal plaats in de vorm van een competitie tussen verhalen. De gelovige vertelt een heel ander verhaal over wie wij mensen zijn dan de natuurwetenschapper. Ieder heeft daarbij zijn of haar eigen volgers, want er lijkt een hoge muur te staan met aan de ene kant mensen die ‘geloven’ en aan de andere kant mensen die ‘weten’. En soms, is mijn indruk, vinden de diverse volgers het ook veiliger als dat zo blijft, want die aan de andere kant van de muur snappen het toch niet.
Het getuigt van moed en oprechte nieuwsgierigheid als collega’s aan beide zijden van de kennismuur een poging ondernemen om die te doorbreken en samen ‘het grote verhaal’ opnieuw te componeren. Al was het alleen al om het simpele feit dat wij dezelfde wereld bewonen en dat met grote regelmaat mensen hun laboratorium uitstappen om naar een kerk te gaan en omgekeerd. Het resultaat van de poging is te lezen in het boek Oer. Het grote verhaal van nul tot nu.
Kennis en geloof
We beginnen het verhaal bij het begin, de oerknal. Al op de tweede pagina van hoofdstuk 1 lezen we dat ‘de Schepper’ een plan had om zo een groot project te starten. Een elementair deeltje, Proton, maakt de zoveel miljard jaren mee vanaf de oerknal tot en met ons heden en doet er met verwondering en in spanning verslag van, in de ‘ik’-stijl. Het experiment om Proton de verteller te laten zijn, is leuk gevonden. Hij lijkt zo een beetje op de ‘ik’-figuur die je zo vaak tegenkomt in de oude apocalypsen uit het vroege Jodendom en Christendom. Daar zijn het Henoch, Baruch, Ezra of Johannes die met ontzag de grote gebeurtenissen tussen hemel en aarde bijwonen; van een engel daarover uitleg krijgen en tenslotte ons als lezers bemoedigen met meer inzicht in de goddelijk gang van zaken in de kosmos.
Of de schrijvers van Oer het zo bedoeld hadden, weet ik niet, maar er is wel heel veel analogie. Zeker, de verteller Proton verbindt in zijn verhaal niet de hemel en de aarde, maar de wereld van het natuurkundig onderzoek met de wereld van Bijbel en geloof. Maar deze rol maakt Proton wel tot een eigentijdse versie van zo’n oude apocalyptische ‘ik’-figuur die over veel meer kennis beschikt dan zijn lezers. Dat maakt Proton ons al meteen duidelijk in de proloog (7): mensen zijn beperkt, ze snappen niet zo veel, dus het verhaal van nul tot nu moet hen op eenvoudig wijze uitgelegd worden. Wie zich dit moet aantrekken is mij niet duidelijk, maar het loopt als een rode draad door tot het eind van het boek: mensen begrijpen niet veel (128,129). In Oer is er alleen geen engel aanwezig voor de uitleg. Wel lezen we regelmatig gesprekken tussen elementaire deeltjes waarin iemand zegt: ‘ik heb gehoord dat’ of ‘het schijnt dat’ en dan wordt er een volgende fase aangekondigd in het werk van de schepper aan de kosmos (17) of de Bijbelse geschiedenis (97). Dat maakt wel nieuwsgierig. Was er al kennis aanwezig voordat Proton gebeurtenissen in schepping en geschiedenis meemaakte? Bij wie dan? Het lijkt er op dat de vroegere uitleg-engel nu een wetenschappelijk onderzoeker is geworden.
Werken met kennis van hogere komaf is een kenmerk van de apocalyps als een oeroud genre van religieuze teksten. Immers, een verhaal maken over de zin van alles, daar is altijd behoefte aan; dat is bij ons zo, maar het was ook zo in de tijd dat het Jodendom en het vroege Christendom zich verspreidden in allerlei delen van de wereld en daar als een minderheid leefden tussen de dominante culturen. ‘Jeruzalem is verwoest en de tempel ontwijd en wij wonen nu verstrooid. Heeft God wel een plan?’ Voor christenen was het vergelijkbaar. ‘We hebben de Bijbel, het geloof in God als schepper van de hemel en de aarde en in Jezus als zijn zoon. Wij verwachten dat Jezus opnieuw zal komen en dat God zo zijn schepping voltooit. Hoe gaat hij dat doen?’ Daar ligt de zin, maar ook de valkuil van dit boek. Kunnen gelovigen die aan fundamenteel natuurwetenschappelijk onderzoek werken en de effecten ervan meemaken in het dagelijks leven, kennis en geloof allemaal nog in één groot verband zien? Die vraag is actueel en volkomen terecht. Dat is een reden om de schrijvers bij te vallen in hun project: is er nog werkelijk iets gaande tussen de schepper en zijn schepping, of woont God inmiddels alleen in onze retorica of in onze verlangende ziel?
Dus, hoewel ik niet gelukkig ben met de rol van de Bijbel in Oer, ik kan deze poging en de verhaalvorm wel waarderen. Maar het boekje roept een massa vragen op. Hoe doe je dat, uit geloof, Bijbelse traditie, uit dagelijkse ervaring en actuele wetenschappelijke kennis een groot verhaal bouwen dat de brug tussen ‘weten’ en ‘geloven’ kan slaan? (160) En praten we dan over God of over ‘zijn plan’? Die minstens tien keer herhaalde extra informatie voor Proton: ‘ik heb gehoord dat’, maakt een beetje wantrouwig. Wat zijn nu de gegevens waarmee we kunnen werken? Naar mijn mening moeten we het Bijbelonderzoek en het onderzoek naar de vroege kerk net zo serieus nemen als de natuurwetenschap en pas dan over een nieuw groot verhaal gaan nadenken.
Twee soorten materiaal
In het verhaal van Oer worden twee soorten materiaal gebruikt. Eerst een, voor niet-ingewijden zoals ik, heel leesbare schildering van de uitkomsten van modern onderzoek naar het ontstaan van het heelal, het leven, de mensheid. Een moderne versie van Genesis 1 en 2, verteld door Proton. Dan volgt een moderne versie van Genesis 3 en 4 in hoofdstukken met de titels ‘Opstand’ en ‘Ongeluk’. De mensen willen zich onafhankelijk maken van hun schepper, waardoor de onderlinge harmonie stuk gaat en Proton zich vertwijfeld afvraagt of het ‘plan’ van de Schepper ooit nog goed gaat komen. Daarna volgt het andere materiaal: Bijbelse tradities uit het christelijk geloof, geselecteerd rond diezelfde vraag: gaat de Schepper zijn oorspronkelijk ‘plan’ van een schepping in harmonie en liefde nog wel verwezenlijken?
Deze aanpak maakt dit ‘grote verhaal’ nogal ambigu. Materiaal uit het laboratorium en materiaal uit Bijbel en geloofstradities, kun je die gewoon achter elkaar zetten als delen van hetzelfde ‘grote verhaal’? Ik bedoel niet dat een Bijbelonderzoeker altijd wel een detail vindt om eens lekker kritisch over te doen. Dat bestaat ook, maar dat is niet mijn punt. Ik stel de vraag als onderzoeker en als gelovige. Het gaat om die onbekommerde koppeling van zo heel verschillend materiaal tot één vertelling. Naar mijn besef kan dat zo niet.
Ongeveer vanaf Abraham (Genesis 12) stapt Proton helemaal uit de wereld waar natuurkundigen of biologen onderzoek naar doen en schakelt dan door naar de wereld van de Bijbeltekst. Na het hoofdstuk ‘Ongeluk’ komt het hoofdstuk ‘Doorstart’, over Abraham. Proton wordt een reporter van de Bijbelse geschiedenis. Hij zit nu in feite in de Bijbel en heeft geen idee van Bijbelonderzoek: de wereld van de schrijvers, hun religie en hun geschiedenis. Maar juist de weg die de teksten zelf zijn gegaan, hoort toch bij de fysieke werkelijkheid waarin Proton bestaat? Kan dat niet in Oer?
Abraham
Dat verschil tussen teksten, schrijvers en Bijbelse geschiedenis is direct zichtbaar in de manier waarop bij Abraham Bijbeltekst en latere tradities door elkaar worden gemengd. Het verhaal van de ‘doorstart’ die bij Abraham (Genesis 12) begint, staat in Oer veel dichter bij latere teksten uit het Jodendom en de Islam, dan bij de Bijbeltekst zelf. Wie een ‘verhaal’ schrijft, kan dat natuurlijk zo doen, maar dan moet je wel helder maken waarom je in het ene geval wel verschillende religieuze teksten met eeuwen tussenruimte via Proton aan het woord laat, en in andere gevallen, zoals bij David, je juist beperkt tot slechts één van de verhaallijnen in de Bijbel. Dat lijkt op je gegevens aanpassen aan je vraagstelling.
In de Bijbeltekst van Genesis 12 wordt er immers niet verteld van een doorstart, zoals wel na Noach, en ook niet van een nieuw inzicht bij Abraham over de waardeloosheid van goden en hun beelden. Hij krijgt ‘gewoon’ de opdracht om te gaan. De geschiedenis is alleen aan God. Abraham krijgt de belofte van grote zegen, voor veel meer dan alleen de eigen familie. Maar we krijgen in Genesis 12 geen extra kennis over Abraham zelf, we lezen wat God hem opdraagt. Dat oningevulde van het Bijbelverhaal heeft de godsdienstige ziel altijd uitgedaagd om er een invulling bij te leveren. Meestal wordt Abraham dan een rolmodel, de gelovige die al begrepen had wie de enige echte God is en die daarom geschikt is voor de opdracht. Dat is typerend voor het genre van de apocalypsen: iemand weet al waarom de dingen gebeuren en waar we uitkomen. Bijvoorbeeld, het boek Jubileeën,[1] uit de vroeg-Joodse traditie (ong. 150 v. Chr.), onthult ons alle woorden die God op de Sinaï in veertig dagen aan Mozes heeft geopenbaard: het grote verhaal, dat loopt van de schepping tot aan Mozes’ eigen leven. Een vroege versie van het boek Oer, zou je kunnen zeggen. Daarin vertelt God aan Mozes ook over Abraham, die als kind al zich verzette tegen godenbeelden en daarover met zijn vader het conflict aanging. Zo gaat het ook in Oer, Abraham weet al veel meer dan hij weet en dat maakt hem kennelijk geschikt voor de ‘doorstart’. Diezelfde gedachtegang kennen we ook uit de latere Joodse Midrasj (Genesis Rabbah 38) en ook uit de Koran (Soera 21:51-71): Abraham steekt de draak met de godenbeelden in de winkel van zijn vader. Het zijn prachtige verhalen, maar moeten we in het gesprek over ‘weten’ en ‘geloven’ niet eerst helder maken waarom we bij ‘geloven’ zo eigenmachtig teksten selecteren? Die selectie hangt kennelijk samen met de idee dat er een ‘plan’ is, een thema dat veel sterker lijkt dan de Bijbelteksten.
David
Het volgende rolmodel in Oer is namelijk niet Mozes, die om onduidelijke redenen helemaal afwezig is, maar wel David, als psalmenzingende koning. We lezen een lied in de stijl van Psalm 8 (91). Deze David moet de mensen ‘terugbrengen naar de Schepper’, hoopt Proton. Maar David, die ‘de man naar Gods hart’ heet (1 Sam. 13:14) valt tegen. Hij maakt Bathseba zwanger en laat vervolgens haar man doden. Zo deden antieke koningen dat, als ze wilden, daar is het boek Samuël open over. Alleen, Proton ziet David nu op morele gronden mislukken als rolmodel voor redding en vrede. God ‘moet’ dan zelf met iets nieuws komen (93). En zo dreigt de Bijbel het te gaan verliezen van ‘het plan’ waar het in Oer steeds over gaat. Maar zo werkt het niet als je de Bijbel zelf aan het woord laat. De geschiedenis van Israël hangt alleen af van de vraag of God zelf opgeeft of niet. En dat is soms kantje boord, ontdekt Mozes in Exodus 33. Als hij God toen niet had tegengesproken, was de geschiedenis van God met Israël gestopt.
Het ‘Bijbelse verhaal’ gaat daarom over God zelf en zijn reacties op mensen, niet over een plan. Want God herneemt zich meer dan eens, bijvoorbeeld in het boek Jeremia (3:15), bij de dreigende ondergang van Israël en Juda: ‘Ik zal aan jullie herders geven naar mijn hart’. Model David! God houdt het veel langer vol dan Proton. David blijft, in het boek Koningen, toch dé toetssteen voor alle koningen na hem, niet op grond van zijn moraal, de Bijbel weet wel beter, maar op grond van de vraag of ze, net als David, aan alleen jhwh loyaal zijn gebleven of niet. En als dat later toch uitloopt op het einde van Jeruzalem en het koninkrijk Juda, dan vertelt generaties later het boek Kronieken ‘het grote verhaal’ weer helemaal van voren af aan, vanaf Adam (!) tot aan de terugkeer naar Jeruzalem in de Perzische tijd. Dat is een alternatief groot verhaal, alleen over Juda, kritisch en ook hoopvol. Bathseba en de dood van haar man komen in het boek Kronieken niet voor. In dit nieuwe boek heeft de eerste koning, David, opnieuw een belangrijke taak, nu als ijkpunt voor herstel en wederopbouw van Juda. Dus de hoop op ‘een koning uit de familie van David’, waar Proton het over heeft (93), had hij beter kunnen baseren op Kronieken, Ezechiël 37 of Psalm 78. Maar dan moet je de Bijbelse verhalen van heel verschillende generaties naast elkaar accepteren als gezamenlijk ‘het grote verhaal’ van God, en dat lukte kennelijk niet binnen ‘het plan’.
Proton bespreekt hierna de profeten en het hele Oude Testament in een halve bladzij (93). Bij gebrek aan rolmodellen? Alsof je uit die vele boeken juist niet veel meer van Gods aangevochten aanwezigheid in zijn schepping zou kunnen leren. Mozes, Israël en de Tora zijn zelfs helemaal uit de serie geschreven. Dat vind ik echt ernstig, omdat je daar had kunnen zien dat geschiedenis niet een nadere uitwerking van het scheppingsplan is. We hebben ook in de Bijbel meerdere ‘grote verhalen’. God is niet één plan, maar in elke nieuwe situatie een heftige en emotionele strijder voor het overleven van zijn schepping, Israël en de mensheid. Dat maakt de Bijbel hoopvol, kritisch en contrastrijk tegelijk. Dat had Proton toch moeten opvallen. Maar hij zocht kennelijk vooral naar gelovige of falende rolmodellen binnen één plot.
Jezus
We horen alleen van Abraham en David (98), wat uitloopt op het definitieve rolmodel, Jezus, zoon van de Allerhoogste, die het ‘reddingsplan’” voor herstel van de omgang tussen God en mensen op onverwachte wijze uitvoerde (102, 115). Proton is verbaasd: een zoon van God, kan dat? (96) Ja, dan had hij toch echt Mozes en de profeten moeten lezen. ‘Israël is mijn zoon’, zei God al tegen de farao, het grote ego met goddelijke pretenties (Exodus 4:22-23) en de profeet Hosea herhaalt dat (Hosea 11:1). Het grote verhaal wordt dus meer dan eens verteld en dat gaat de Bijbelboeken door in een steeds wat anders uitgewerkte rolbezetting. Want de schepper is aan het werk. Dat zie je bij het geboorteverhaal van Jezus. De evangelieschrijvers wisten voor welke lezers ze over Jezus vertelden, maar dan hadden ze in Oer wel elk hun eigen vertelling moeten mogen doen. De herders horen nadrukkelijk bij Lucas, de magiërs uit het oosten (100) horen bij Mattheüs, en niet samen in hetzelfde kerststalverhaal, zoals in Oer.
In het lijdensverhaal blijkt Jezus het ultieme rolmodel. Hier komen we wel aan de grens van de rol van Proton als verteller. Dat doel en plan, dat steeds weer terugkomt (124), maakt dit deel van het grote verhaal kwetsbaar. Proton is verbijsterd: waarom treedt de zoon van God niet op? Maar dat was een geluid van de omstanders, niet van de evangelisten. Was dat dan zijn lijden: doelbewust afzien van zijn macht? Het lijkt zo alsof Jezus een prestatie voor een hoger doel verricht. Was het niet veel gevaarlijker? Zien we hier niet de zoon van God zijn strijd op leven en dood voeren? Dat gaat in het ene evangelie net iets anders dan in het andere. Jezus’ ervaring van Godverlatenheid (bij Mattheüs en Marcus; Psalm 22) wordt niet genoemd. Terwijl daar de grens van doel of plan echt is overschreden. Hier kun je alleen nog navertellen wat de evangelisten en later de apostelen ons aanreiken. We zien de ontmaskering van mensen die uit zelfbehoud tot het bittere einde willen gaan. En we lezen van Jezus’ herleven als nieuw werk van de schepper (Ez. 37; 1 Cor. 15). Zo wordt ‘het grote verhaal’ opnieuw nog eens herschreven. Was de ‘vergeving’ (125) de beoogde opbrengst van dit alles, of het begin van een nieuwe schepping?
Johannes
Aan het eind wordt ook Johannes besproken als een rolmodel, die zijn tijd in ballingschap op Patmos gebruikt om in opdracht van Jezus de toekomst te beschrijven (133-135). Dat zijn werk nu wordt beperkt tot het visioen van Openbaring 21 is wel te volgen, al is het eenzijdig mooi en begrijp ik niet waarom Jeruzalem nu alleen ‘hoofdstad voor Gods nieuwe wereld’ heet. Maar ook hier wordt te veel vermengd: de schrijver, de ‘ik’ van het visioen, het boek en het gebruikte materiaal. De Openbaring van Johannes is immers niet het enige boek in dit genre. Oudere apocalyptische boeken uit de tijd van het vroege Jodendom volgen hetzelfde stramien. Johannes’ openbaring is een literaire tekst, samengesteld uit eerdere tradities, met heel veel citaat uit de profeten, zoals Ezechiël en Zacharia en vormgegeven als visioen. Ook de ‘ik’-gestalte en de engel die uitleg geeft, horen bij dit type teksten. Zo komen we die bijvoorbeeld ook tegen in een apocalyps over het nieuwe Jeruzalem, uit de Dode Zeerollen, de tekstvondsten bij Qumran.[2] Ook daar ziet de verteller, de ‘ik’, het opmeten van de afstand tussen de twaalf poorten van het nieuwe Jeruzalem, een stad in het vierkant, met drie poorten aan elke kant, met daarop de namen van de twaalf stammen van Israël. Dat is een tekst van ongeveer 100 v. Chr. Met andere woorden: het genre bestond al veel langer, de thema’s waren ook al veel langer aan de orde. De Openbaring van Johannes is een verwerking van zulke teksten en thema’s tot een nieuw ‘groot verhaal’, rondom Jezus, over Gods toekomst met zijn schepping en zijn kerk. Hier ligt mijn probleem met Oer. Als Proton over natuurwetenschap zo veel meer weet dan over Bijbelwetenschap, is hij niet zo’n goede gids op het speelveld van ‘kennis’ en ‘geloof’. Ik had Proton graag een poosje als student gehad.
Proton woont niet in de Bijbel
De Bijbel is de basis van het (en mijn) christelijk geloof, en tegelijkertijd is de Bijbel ook heel gevarieerde literatuur uit heel verschillende tijden. Onze verteller, Proton, is bij ongeveer alle stadia van schepping en geschiedenis aanwezig. Hij zou in die rol dus wel de schrijvers en bewerkers van de boeken Genesis, Samuël of Koningen kunnen meemaken, of de omstandigheden waaronder zij schreven, maar niet ‘Abraham’ of ‘David’ zelf. Want die wonen in het boek en daar woont onze verteller Proton niet. Hij is deel van dezelfde wereld als de schrijvers. Dus hun werk had hij kunnen meebeleven, als onderdeel van hun inktpot en als getuige van hun ervaringen.
Om die reden kan hij ‘de Bijbelse geschiedenis’ niet zomaar tot een onderdeel maken van het grote verhaal vanaf de oerknal tot op heden. Is de Bijbelse geschiedenis dan fictie? Neen, maar als we discussiëren over wetenschap en geloof, moet de omgang met gegevens en met teksten wel in goede orde gebeuren en dat gaat bij Genesis, Samuël en Mattheüs steeds weer anders. Proton kan niet de Bijbelschrijvers overslaan en direct een deelnemer worden aan ‘de Bijbelse geschiedenis’. Dan is hij al lezer van een boek dat nog geschreven moet worden en, heb ik gemerkt, een tamelijk selectieve lezer. Maar de Bijbel is een veelstromenland. We hebben het boek in handschriften, fragmenten en vertalingen, die vaak veel jonger zijn dan het verhaal dat zij vertellen. We hebben dus in ons onderzoek eerst de godsdienst van de schrijvers, hun ervaringen met en tradities over Gods aanwezigheid in de wereld én de teksten die zij daarover hebben geschreven en herschreven. Dat hele proces, daar heeft lezen, studeren en herlezen mij van overtuigd, is tegelijkertijd ook de manier waarop God onder ons aanwezig is en de generaties van lang geleden en nu ook ons als actuele lezers aanspreekt. Dat betekent dat, net als bij het thema ‘schepping’, ook bij de studie van de Bijbel kennis en geloof elkaar raken. Maar ze zijn niet hetzelfde. Daarom is het verkeerd om kennis en geloof eenvoudig te verkavelen tussen natuurwetenschap en ‘Bijbelse geschiedenis’. Dan staat de Bijbel zelf buiten spel.
Reacties
Dat is ook te zien aan de recensies en de krachtige aanbevelingen op de kaft van het boek en elders in kranten. Ze bevestigen dat het project Oer geen ruimte heeft voor Bijbelonderzoek. Stevo Akkerman[3] riep weer de oude vraag in herinnering: waar komen we vandaan, Adam of Aap? En stelde vast dat het woordje ‘of’ niet meer actueel is. Anderen, die alvast op de eerste pagina’s van Oer prijken, formuleren de vraag wat moderner: kunnen geloof en wetenschap samengaan? En het antwoord is meestal: tegenwoordig gelukkig wel. Dat is mooi, maar weten die geleerde aanbevelers wel waar ze het over hebben? Het komt toch neer op: evolutie mag tegenwoordig en de Bijbel lezen we dan wel een beetje anders. Daarmee wordt het een prestigekwestie, ik ben al modern, durft u ook? Zodat Trouw[4] Oer alvast kandidaat stelt voor het beste theologische boek van 2020. Dat zal niet iedereen beamen. De conclusie in NRC is: ‘wetenschap en christendom zijn slordig aan elkaar gekit.’[5] Tot zover is het een dispuut tussen Bijbelwetenschappelijke amateurs. Het project achter Oer verdient beter, maar maakt het wel lastig.
Verder denken
Ik ben het er mee eens dat we steeds weer een poging doen tot een groot verhaal over God, de kosmos en mensen, kwaad en goed, dood en leven. Geloven en weten gaan over hetzelfde menselijk bestaan, maar dat betekent nog niet dat ze zo gemakkelijk op elkaar te passen zijn. En dus moet het grote verhaal inderdaad eerst gaan over het fascinerende werk van natuurwetenschappers over materie en leven, maar daarna ook over het onderzoek naar Bijbelteksten, fragmenten, bewerkingen, oude vertalingen en de wijze waarop in de Bijbel het grote verhaal van God en mensen steeds weer hernomen wordt, wanneer nieuwe ervaringen dat oproepen. Daar had Proton bij moeten wezen.[6] Als je vervolgens in beide vakgebieden over de schepper en over geloof wilt spreken, dan moet je eerst de soorten gegevens en de soorten verwondering die de beide vakgebieden oproepen, naast elkaar leggen. Zoals Proton verneemt (12) dat het heelal wel vier keer de kosmische loterij moest winnen om aan de chaos te ontsnappen, zo kun je ook in grote verwondering uit de chaotische religiegeschiedenis van vele soorten teksten in en rond de bijbel geloofstradities zien ontstaan. Pas dan komt de vraag: hoe spreek je nu samen over God en de wereld waarin wij wonen? Dat blijft een noodzakelijk project.
Gelovigen, Bijbellezers in dit verband, leven in de moderne cultuur en de wereld van actueel wetenschappelijk onderzoek. Maar kerk en theologie hebben in onze tijd de neiging om het debat over geloof en wetenschappelijke kennis te behandelen als een verloren, een overbodige, of als een risicovolle wedstrijd, zodat gelovigen zich terugtrekken op gevoel, beleving, kaarsjes, therapie en spirituele oefeningen. Als dat mensen goed doet, waarom niet; maar het terrein van Gods aanwezigheid in zijn eigen schepping wordt wel erg krap zo. En dus moet je eerst de auteurs van Oer prijzen dat ze zich de schepper niet met een retorisch kluitje in het liturgische riet hebben laten sturen.
Het probleem met Oer is echter het ontwijken van Bijbelwetenschappelijk en historisch onderzoek. Dat vak lijkt in de huidige theologie alleen iets is voor nerds met een afkeer van geloven. Dat is een mantra, een veel gekoesterd misverstand. ‘Ik ben geen bijbelwetenschapper die teksten verklaart, ik ben heel praktisch: ik vertel over wat ik heb meegemaakt.’, zei Samuel Lee, de theoloog des vaderlands onlangs.[7] Spirituele theologen scheppen meer afstand: ‘tekstinterpretatie en hermeneutiek worden een anachronisme; het gaat nu om spiritualiteit en de ziel’, volgens Arjan Plaisier.[8] Liberale theologen zijn nog wat strenger: houd maar op met die tekstpuzzels, ‘want zoals bij Augustinus is liefde de leidraad van onze bijbeluitleg.’[9] Martien Brinkman[10] benoemt de huiver die theologen vaak hebben om in hun werk Bijbelteksten te noemen: ‘Het is in de ogen van bijbelwetenschappers toch nooit goed.’ Dat houdt hem niet tegen, gelukkig.
De schrijvers van Oer zijn dus wel in prominent gezelschap. En het is inderdaad niet zo moeilijk om Bijbelgeleerden te vinden die in hun vak niet met geloof willen argumenteren.[11] Methodisch is dat trouwens terecht. Het is niet vereist om alvast over je geloof spreken, omdat je anders je tekstgegevens niet goed zou analyseren. Het gaat hier net als bij de oerknal. Doe je werk zoals het wetenschappelijk hoort en geloven is niet verboden. De verwondering over wat je vindt, opnieuw bezien in het licht van een eeuwenlange geloofstraditie dat mensen in Gods wereld leven en niet andersom, word je daar een slechte natuurwetenschapper van? De verwondering over alle historische tekstvormen die we in handschriften en rollen tegenkomen, opnieuw bezien in het licht van de eeuwenlange geloofstraditie dat God zelf spreekt, word je daar een slechte theoloog van? Integendeel. De teksten en hun puzzels zijn deel van de historische route van Gods spreken en menselijke antwoorden. Daarom kun je ze ook niet selectief gebruiken, zoals in Oer, of verwaarlozen, zoals vaak in kerk en theologie. Want dan moet God kennelijk zijn feitelijke aanwezigheid in de geschiedenis van zijn schepping opgeven en genoegen nemen met een plaatsje in de ziel.
De eigenlijke vraag lijkt me nu: denk nu toch eens met elkaar mee. Kunnen we nu samen nieuwsgierig zijn naar de kosmos en het ontstaan van de Bijbel en met die ervaringen opnieuw nadenken over Gods aanwezigheid onder de mensen, hun geloven, hun argwaan en hun religies? Niet als plan, maar als een onafhankelijke deelnemer met een heel eigen stem.[12]
Eep Talstra. Deze recensie verscheen in Kerk & Theologie 2021 nr. 1 (72).
Noten
[1] J.H. Charlesworth, The Old Testament Pseudepigrapha (Vol 2), London: Darton, Longman & Todd, 1985; Jubileeën, 35-142. Hst. 12, 79vv. over Abraham.
[2] Fragmenten 4Q554-555. F. García Martinez, A.S. van der Woude, De rollen van de Dode Zee (deel II), Kampen: Kok, 1995, 150-152.
[3] Trouw, 22 mei 2020.
[4] Trouw, 20 mei 2020.
[5] NRC, 27 juni 2020.
[6] Bijv.: K. Schmid, Literaturgeschichte des Alten Testaments. Eine Einführung, Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 2008
[7] Het goede leven, juni 2020, 32.
[8] Arjan Plaisier, Zorg voor de ziel, Utrecht: KokBoekencentrum, 2020.
[9] Wouter Slob, ‘De Bijbel als woord van God’, in: Rick Benjamins, e.a. (red.), Liberaal Christendom, Vught: Skandalon, 2016, 103-112; zie 110,111.
[10] M.E. Brinkman, Grote woorden, Utrecht: KokBoekencentrum, 2019, 15.
[11] John Barton, auteur van het prachtige boek A History of the Bible. The Book and Its Faiths, London: Penguin Books Ltd, 2019, geeft in zijn slothoofdstuk, 469, een weergave van de gedachten over inspiratie van de Bijbel in Christelijke en Joodse gemeenschappen. Hij doet dat open en fair, maar zijn boek gaat vooral over geschiedenis, stelt hij, 476. De Nederlandse vertaling: De Bijbel. Het boek, de verhalen en hun geschiedenis. Is wel weer erg eenzijdig Hollands. Laten we niet over geloof praten, maar over verhalen. Barton heeft over de relatie tussen Bijbel en Faiths (meervoud: Joods en Christelijk). Maar Faith verkoopt hier niet, het moet ‘verhalen’ zijn. Dat is niet wat Barton bedoelde.
[12] E. Talstra, ‘God. Biografie van een overlever’, Kerk en Theologie 67 (2016) 97-112.
Leven in het grote verhaal
Gelovigen, biologen, sterrenkundigen en nog heel veel andere mensen delen dezelfde wereld als hun biotoop. Soms zijn ze zowel bioloog als gelovige, soms met veel nadruk juist niet. Maar bij ieder van ons komen de grote vragen langs: waar komen wij mensen vandaan, hoe waardevol is elk mensenkind en hoe gaat het verder met ons? Daarbij kijken we elkaar aan: wie heeft de kennis om bij deze vragen ‘het grote verhaal’ te vertellen dat loopt vanaf de oorsprong tot en met ons heden en misschien nog verder?