Veenhof – De kracht die hemel en aarde verbindt
Kees van der Kooi
De identiteit van de Geest van God als relatiestichter
Deze studie van Jan Veenhof, van 1973 tot 1990 hoogleraar dogmatiek en dogmageschiedenis aan de Vrije Universiteit, biedt een even moedige als uitdagende pneumatologie. Gebruikmakend van huidige natuurkundige inzichten toont hij zich in zijn ontwerp open voor een verwijd wereldbeeld, voor een spiritualiteit van de mystici en New Age. Hij overschrijdt daarbij grenzen waarvoor de meesten van het gilde der theologen, liberaal of orthodox, maar zonder uitzondering horig aan Kant, terugschrikken. Ik noem een paar belangrijke gezichtspunten in dit rijke boek.
De rode draad is dat God als heilige Geest het dragende geheim is van onze werkelijkheid en ons mee wil hebben als medewerkers, als mensen die zich laten betrekken. Voor de structuur van de christelijke leer betekent dit dat het verschil tussen algemene en bijzonder openbaring gerelativeerd moet worden, zo niet opgeheven. Ik beschouw die relativering als een gelukkige stap. Ze sluit aan bij wat J.H. Bavinck in zijn klassieker Religieus Besef en Christelijk geloof over algemene openbaring schreef (88). Hoe geruisloos ook, in ieders mensenleven speelt zich een gesprek af tussen de stem van de eeuwige God en het eigen hart. Dogmatisch heeft dat gevolgen. De Geest van God is de ene heilige Geest en we kunnen zijn werk niet zo gemakkelijk in twee grote stukken knippen. Een onderscheiding is misschien mogelijk, maar zeker geen scheiding. Er zit finaliteit in het werk van de Geest, een creativiteit die mens en al het leven wil verbinden met haar doel: de eeuwig rijke God. Zelf ben ik in dit verband gaan spreken over de universaliteit van God, zonder daarmee te willen verliezen dat Christus de norm is.
Een tweede en belangrijke verandering ten opzichte van de dominante theologie is dat afscheid wordt genomen van het dualisme tussen geest en materie, of nog scherper, van het beeld van een gesloten natuur. Geest en materie hangen samen. Met beroep op de beroemde stelling E=mc2 , betoogt Veenhof dat geest zich kan verdichten tot materie en materie vervluchtigen tot geest. Nadrukkelijk wordt de werkzaamheid van Gods Geest verbonden met het ontstaan van de menselijke geest. De menselijke geest omschrijft hij als een in het evolutieproces ontstane aanpassingsstructuur aan Gods Geest in de wereld (96). Het is in dit kader dat de auteur een lans breekt voor fijnstoffelijke lichaamsvormen. Hij biedt ruimte aan ervaringen waar de academische theologie zich sinds J.A. Bengel verre van houdt. Hij kiest onomwonden voor een wereldbeeld waarin materie en geest een geheel vormen.
Ik interpreteer dit als een ontologische hulplijn die het wonder, verschijningen van engelen of lichtwezens en zelfs de aard van het opstandingslichaam van Christus enigszins denkbaar maken. Ik moet bekennen zelf terughoudender te willen zijn om als theoloog teveel te willen zeggen over de ontologie van bijv. engelen, lichtwezens, of een astraallichaam. Wat kun je als theoloog zeggen en waartoe moet je je beperken? Hoe dan ook, wat Veenhof te berde brengt is zeker een aanjager om ervaringen die binnen een fysicalistisch wereldbeeld vreemd en gemakkelijk belachelijk worden gemaakt, serieus te nemen. De pastorant voelt haarfijn aan of de pastor open staat voor het ongewone van sommige ervaringen, of dat hij of zij er beter aan doet erover te zwijgen.
Ten derde, Veenhof breekt een lans voor het bredere werk van de Geest in de ervaring van mensen. De omgang met Christus en het leven in de dat krachtveld met de Geest van Christus levert vruchten op. Wanneer vermogens van mensen in dienst genomen worden tot heil van de wereld, tot heil van de gemeente, zijn dat genadegaven ofwel charismata. Veenhof voert een breed en Bijbels zeer onderlegd pleidooi om te luisteren naar de oproep in Efeziërs 5:18. We worden daar opgeroepen ons actief te laten vullen en vervullen. Het receptieve en het actieve in het geloof gaan samen. Wat Veenhof over doop met de Geest te zeggen heeft en charismata, is rijk en voor het pastoraat essentieel.
Ten slotte een opmerking over een passage waarin deze recensent wordt aangesproken, namelijk in verband met de Gezamenlijk Verklaring over gebed en genezing van de Nederlandse Lucasorde en de CWN in 2008. Veenhof ziet in die verklaring terecht ook een afgrenzing tegen het alternatieve circuit en de notie van God als ‘een iets of universele energie’. Hij riposteert dat de notie universele energie legitiem is als complementair met het persoon-zijn van de levende God. Laat ik duidelijk zijn, Veenhof heeft gelijk. Om soortgelijke redenen heb ik mij er tegen gekeerd om het begrip openbaring in de christelijke theologie uitsluitend te specificeren als zelfopenbaring. Het personalisme dat in de theologie van H. Berkhof een hoogtepunt vond, is prachtig, maar ten slotte snijdt het teveel weg van de wegen en middelen die God gebruikt. Ten aanzien van alternatieve geneeswijzen is een gedifferentieerd en theologisch gewogen beoordeling noodzakelijk. Er is nog werk te doen.
Deze recensie is geschreven door Kees van der Kooi en verscheen oorspronkelijk in Kerk en Theologie 2021, nr. 1, dat als thema kunst en literatuur heeft.
Jan Veenhof. De kracht die hemel en aarde verbindt. De identiteit van de Geest van God als relatiestichter. Zoetermeer: Boekencentrum, 2016. 288 pp. €32,50. ISBN 9789023971146.
Veenhof – De kracht die hemel en aarde verbindt
Deze studie van Jan Veenhof, van 1973 tot 1990 hoogleraar dogmatiek en dogmageschiedenis aan de Vrije Universiteit, biedt een even moedige als uitdagende pneumatologie. Gebruikmakend van huidige natuurkundige inzichten toont hij zich in zijn ontwerp open voor een verwijd wereldbeeld, voor een spiritualiteit van de mystici en New Age. Hij overschrijdt daarbij grenzen waarvoor de meesten van het gilde der theologen, liberaal of orthodox, maar zonder uitzondering horig aan Kant, terugschrikken. Ik noem een paar belangrijke gezichtspunten in dit rijke boek.