Menu

None

Een gedegen studie over heiligheid

Kerk met glas-in-lood ramen
(Beeld: Pixabay)

We kunnen niet zonder het heilige, betoogt Jan Martijn Abrahamse in zijn boek Verlangen naar het heilige: Herontdekken wat we verloren hebben. Heiligheid is een ‘onmisbare dimensie’ (12) van het geleefde leven. Onze samenleving is evenwel vergeten dat we het heilige nodig hebben en zo zijn we in een diepe zingevingscrisis verzeild geraakt. Abrahamse is sinds kort lector aan de Christelijke Hogeschool Ede. Het boek is een uitwerking van zijn lectorale rede.

Boekomslag verlangen naar het heilige

Definitie

Wat verstaat Abrahamse onder heilig? In de inleiding verwijst hij allereerst naar de fenomenologie. Deze gebruikt de term ‘heilig’ om een ‘overstijgende kwaliteit’ van iets aan te duiden. Heiligheid wijst op een verbinding tussen ‘specifieke plaatsen, objecten, personen en ervaringen’ en ‘een transcendente oerrealiteit’ (12) . Als christelijk theoloog gebruikt hij het woord heilig om te wijzen op Gods wonderlijke aanwezigheid in de schepping: ‘onze wereld, met alles wat er groeit en bloeit, is voorwerp van Gods tegenwoordigheid en draagt daarom een ‘heilig’ karakter. Deze goddelijke aanwezigheid vindt haar hoogste uitdrukking in de menswording, ‘waarbij de Schepper in Jezus Christus de schepping binnentreedt om de wereld opnieuw bewoonbaar te maken’ (13-14).

Verlorenheid

Het eerste hoofdstuk ‘De ontbinding van het heilige’ geeft een verkenning van de ‘spirituele crisis’ (14) van onze tijd. We leven in een samenleving waarin we aan onszelf overgeleverd zijn. ‘Het leven is een project dat het individu zelf moet vormgeven en waar (…) tradities en instituten veelal als belemmering worden gezien’ (39). Er zijn geen gedeelde overtuigingen meer over wat heilig is, en zo is het heilige uiteengevallen en ontbonden. Volgens Abrahamse leidt dit ertoe dat mensen leegte en verlorenheid ervaren. Een vergelijkbaar proces van ontbinding ontwaart hij in zijn eigen evangelicaal-protestantse traditie. ‘De vrijheid van expressie voor het individu, om zichzelf te zijn, wordt belangrijker geacht dan de diepe verbinding die de liturgie biedt met de eeuwenoude kerk’ (41). In deze kerkcultuur, met al haar nadruk op zelfexpressie, authenticiteit en vrijheid, dreigt men te vergeten dat christenen de harten naar ‘omhoog’ (40) dienen te richten.

Invloedrijke denkers

In het tweede hoofdstuk ‘De uitvinding van het heilige’ komt een aantal invloedrijke denkers uit het begin van de twintigste eeuw aan de orde. Emile Durkheim betoogde dat het heilige een projectie binnen samenlevingen vormt, noodzakelijk om saamhorigheid te scheppen. Max Weber liet zien dat het calvinisme wegbereider van het moderne leven is, omdat het heiligheid niet meer lokaliseert in het sacramentele leven van de kerk, maar in het innerlijke leven van de gelovige. Hij noemt dit proces de ‘onttovering’ (49) van de wereld. Weber en Durkheim waren er beiden van overtuigd dat het heilige overbodig wordt in de moderne samenleving. Twee andere auteurs wezen juist op het blijvende belang. Rudolf Otto stelde dat het heilige een ervaring in het gemoed teweegbrengt, die niet door de ratio kan worden doorgrond: groots en meeslepend en tegelijk overweldigend en huiveringwekkend.

Mircea Eliade betoogde dat mensen tegen de chaos van het betekenisloze heilige tijden en plaatsen scheppen.

De Bijbel

Dan onderzoekt Abrahamse hoe de Bijbel over het heilige spreekt. In het Oude Testament ‘ligt een fundamentele overtuiging besloten dat het heilige (…) onlosmakelijk verbonden is met God als “de Heilige”, die zich persoonlijk kenbaar maakt in de Godsnaam (jhwh)’ (61). De sabbat vormt een ‘heiligdom in de tijd’ waardoor ‘de chaosmachten bedwongen worden’ (61,62). In Leviticus lezen we dat God ook zijn volk wil heiligen: ‘Wees heilig want Ik ben heilig’ (19:2). Volgens het evangelie van Johannes bereikt Gods heiligende tegenwoordigheid een ‘hoogte- of dieptepunt in de menswording van God’ (64). Jezus is ‘de Heilige Gods’ (Joh.: 6:69). Hij komt met zijn heiligheid in de wereld om deze ‘opnieuw bewoonbaar te maken’ (65).

Weber en Durkheim waren er beiden van overtuigd dat het heilige overbodig wordt in de moderne samenleving

Tenslotte combineert Abrahamse Bijbelse en fenomenologische noties en komt dan tot de volgende formulering: ‘Het heilige omvat de ruimte en momenten waarin schepselen een ontmoeting hebben met de “volstrekt andere”, de Schepper. Vanuit dit perspectief wordt de wereld een ontmoetingsruimte waarin God merkbaar aanwezig is’ (67).

Protestantisme

In hoofdstuk 3: ‘De moralisering van het heilige’ wordt betoogt dat de theorie van Weber niet alleen opgaat voor calvinisten maar voor alle protestanten. ‘Het protestantisme in al zijn verscheidenheid wordt gedreven door de gemeenschappelijke overtuiging dat om “de ware religie” te bewaren, de kerk en de geloofspraktijk gezuiverd moet worden van bijgeloof (superstitio)’ (71). Voor mensen in de middeleeuwen was ‘de gehele werkelijkheid doordrenkt met het heilige’ (72). Christendom was ‘een praktijk om verbonden te zijn met het geheel van de heilige kosmos waarin God aanwezig was’ (73). Deze geloofspraktijk was kwetsbaar voor bijgeloof en corruptie, maar er was ook plaats voor kritiek op misstanden. Tijdens de reformatie kreeg deze kritiek een ongekende vlucht. Vanwege de breuk met Rome werd ‘het onderscheid tussen ware en onware godsdienst nog belangrijker dan voorheen’ (75). Protestanten geloofden dat de rooms-katholieke geloofspraktijk in zijn geheel bijgeloof en afgoderij was.

Een ontaarde wereld

Bij de puriteinse calvinisten ontwaart Abrahamse een verdere ontwikkeling. Alle nadruk kwam te liggen op het heilige leven van een christen. De waardering van de wereld als Gods schepping was geheel verdwenen, ze werd afgeschilderd als een vat vol van verleidingen en verlokkingen. ‘Een ware gelovige was geroepen om zich rein te bewaren in een ontaarde wereld’ (82,83). Vanaf de achttiende eeuw scherpte de vernieuwingsbeweging van het evangelicalisme de voorwaarden voor heiligheid nog weer verder aan. Regelmatige kerkgang volstaat niet meer, ieder mens moet opnieuw door de heilige Geest geboren worden.

Tenslotte verbreedt Abrahamse zijn analyse met behulp van het boek The Unintended Reformation van Brad Gregory. Volgens deze historische studie is de reformatie ongewild wegbereider geweest van de moderniteit. ‘Het verlies van een sacramenteel “kennen” van de werkelijkheid maakte ruimte voor een zuiver rationeel-empirisch kennen. (…) In plaats van een “mysterieuze schepping”, vervuld van Gods sacramentele aanwezigheid, werd zij nu gezien als een “klok” waarvan de klokkenmaker zich teruggetrokken heeft’ (93).

Protestanten geloofden dat de rooms-katholieke geloofspraktijk in zijn geheel bijgeloof en afgoderij was.

Abrahamse concludeert: ‘Zo heeft de moralisering van het heilige binnen het protestantisme een zeker ‘ontwortelend’ en ‘vervreemdend’ effect: in de strijd tegen bijgeloof kan de individuele gelovige nergens heiligheid aan ontlenen, deze moet altijd worden verkregen door persoonlijke gehoorzaamheid aan Gods Woord’(91).

Sacramentele benadering

In het hoofdstuk ‘De herwaardering van het heilige’ komt een aantal hedendaagse theologen aan het woord van wie Rowan Williams de bekendste is. Met hen pleit ook Abrahamse voor een ‘sacramentele benadering’ (115). Deze theologie ‘herinnert de mens eraan dat de kwaliteit van de schepping gelegen is in de Heilige, een transcendente realiteit die deze wereld tot voltooiing brengt. Het heilige, als de ruimte waarin Gods tegenwoordigheid nu al merkbaar is, draagt bij aan het bewaren van een zekere humaniteit en gemeenschappelijkheid, specifiek in relatie tot de aarde en onze omgang met techniek en kapitaal ‘(115) . De materiële werkelijkheid is niet betekenisloos, maar neemt deel aan een transcendente realiteit.

Deze theologische gedachte vindt ook weerklank in het werk van de filosoof Roger Scruton en de socioloog Hartmut Rosa. Met hun relationeel affectieve benadering betogen zij dat de wereld niet slechts betekenisloze materie is, maar een plek waar wederkerigheid mogelijk is. Abrahamse geeft aan dat sommige denkers pleiten voor ‘herbetovering’ (122). Dit pleidooi kan hem niet overtuigen, omdat het veronachtzaamd wordt dat ‘God de heiligende actor is en de materiële werkelijkheid ontvanger’ (124).

Seculiere verlangens

Met haar traditie van sacramenteel kennen, kan de christelijke theologie een waardevolle bijdrage leveren aan het publiek domein. Dit kennen is geworteld in praktijken die mensen eeuwenlang geholpen hebben om zichzelf te begrijpen. Tegelijk kan de theologie ook kritiek leveren op praktijken die ‘de werkelijkheid reduceren of het heilige reduceren tot een instrument voor seculiere verlangens, waarbij de “andersheid” van plaatsen, dingen of mensen niet wordt erkend’ (125).

Abrahamse geeft het voorbeeld van historische kerkgebouwen die verhuurd worden voor dansfeesten. Als een kerkgebouw zo gebruikt wordt ‘verdingt’ het tot een ‘decorstuk’. Dit gebruik geeft geen rekenschap geeft ‘van de betekenis die deze plaats heeft, de verhalen die daar soms al eeuwen klinken’ (125). Kerkgebouwen zijn heilige plaatsen daarom moeten ze niet alleen op zondag open zijn, maar elke dag van de week zodat ‘het heilige, in al zijn pracht en indrukwekkendheid, onze gejaagde tijd kan verstoren en onderbreken’ (125).

Herontdekken

Aan het begin van het laatste hoofdstuk ‘De herontdekking van het heilige’ vat Abrahams zijn boek samen: we moeten het heilige opnieuw waarderen als ‘relationeel begrip dat uitdrukking geeft aan een inherente wederkerigheid in de schepping’. De materiële wereld is ‘een ontmoetingsplaats waarin God merkbaar aanwezig is’ (151). Vervolgens noemt hij vier noties die ons helpen om het heilige opnieuw te ontdekken.

Kerkgebouwen zijn heilige plaatsen daarom moeten ze niet alleen op zondag open zijn, maar elke dag van de week

1. Heilige plaatsen getuigen dat God onder mensen wil wonen. Ze bevatten God niet maar ‘komen ons tegemoet in het ontmoeten van God’ (153). Kerkgebouwen zijn heilige plaatsen omdat ze verwijzen naar iets wat ze overstijgt. In tegenstelling tot functionele gebouwen waar een groot deel van ons leven zich afspeelt, getuigt de sacrale architectuur van kerkgebouwen ervan dat ‘God tegenwoordig is in deze materiële werkelijkheid’ 156). De natuur is ook een heilige plaats: in ‘de natuur hervinden we het “creatuurgevoel”, het verrijkende besef’ dat ‘we deel uitmaken van een groter geheel’ (158).

2. Heilige tijden en rituelen bepalen ons erbij dat we deel uitmaken van Gods tijd. We hebben ‘naast onze horloge ook de “kerkklok” nodig’ (160). Het kerkelijk jaar en de rituelen van de kerk vormen ‘een bron van heiliging’ (160).

3. Heiligen laten zien wat een heilig leven. Juist in onze tijd waar influencers al onze aandacht opzuigen, hebben we het voorbeeld van heiligen nodig: ze ‘maken het transcendente “immanent” en helpen ons de blikrichting omhoog te slaan’ (166).

4 In heilige momenten ‘ervaart de mens zich als ontvanger van betekenis en als opgenomen in iets dat groter’ is (167). Het vergt oefening om ‘epifanische sensitiviteit’ (168) te ontwikkelen. Het is mogelijk om Gods heiligende tegenwoordig te bemerken op schijnbaar gewone momenten.

Uitgebreide studie

Abrahamse heeft een gedegen studie gemaakt van wat er in de theologie, de filosofie en de sociale wetenschappen allemaal gepubliceerd is over heiligheid. Het is de kracht van het boek dat al deze verschillende studies een plek gekregen hebben. Dit is echter ook een zwakte, want er wordt maar weinig tijd gemaakt om de inzichten van al die auteurs te verdiepen. Bovendien vind ik het lastig om te achterhalen wanneer de besproken auteur aan het woord is en wanneer Abrahamse zelf.

Het sterkste van zijn boek vind ik de passages waar Abrahamse zijn eigen traditie kritisch doordenkt. Hij laat op een overtuigende wijze zien dat het evangelisch-protestantisme de neiging heeft om de notie van het heilige te versmallen tot een morele categorie. Hij maakt duidelijk dat deze versmalling leidt tot vervreemding en ontworteling en een gebrek aan waardering van de wereld als Gods goede schepping. Zijn voorstel om de wereld sacramenteel te benaderen als een door God geheiligde plaats, is veelbelovend maar vraagt ook om verdere doordenking en verdieping. Zo besteedt hij bijvoorbeeld geen aandacht aan het feit dat de kerkgebouwen binnen zijn denominatie meestal geen historische gebouwen zijn. Is een gloednieuw kerkgebouw op een industrieterrein evenzeer een ‘heilige plaats’, net zoals een eeuwenoud monument in het centrum?

Herwaardering

Verlangen naar het heilige leest als pleidooi waarin we bepaald worden bij het tegoed van de Rooms Katholieke traditie ten opzichte van de evanglisch-protestantse traditie. Abrahamse pleit voor een herwaardering van notie van heilige plaatsen, heilige tijden en heilige mensen. Dit roept bij mij de vraag op naar het tegoed van zijn eigen traditie. Wat vindt hij wel waardevol aan zijn eigen traditie? Deze vraag blijft onbeantwoord.

Het sterkste van zijn boek vind ik de passages waar Abrahamse zijn eigen traditie kritisch doordenkt.

Dat het boek een schetsmatig karakter heeft is begrijpelijk. Als lectorale rede vormt het een eerste aanzet voor verder onderzoek. Ik hoop dat Abrahamse nog meer van zich laat horen.

Ariaan Baan is predikant van de protestantse kerk te Scheemda, schreef een proefschrift over Hauerwas en werkte mee aan de Nederlandse vertaling van enkele van zijn boeken.


Jan Martijn AbrahamseVerlangen naar het heilige. Herontdekken wat we verloren hebben. Uitgeverij: Utrecht: Kokboekencentrum Uitgevers, 2024. 160 pp. €17,99. ISBN 9789043542210

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken