Goed aanrommelen
De volgelingen van Franciscus van Assisi kozen ervoor om te leven zonder bezit. Ze voelden hun eigen tekorten en het lukte hen om juist daardoor de dingen op waarde te schatten. Zo leven leerde hen ook om waarde te zien in wat waardeloos lijkt.
‘Welkom bij de cursus doormodderen voor gevorderden’, schrijft Paulien Cornelisse over het leven. Dat is grappig, omdat het niet past bij een cursus, maar toch ontzettend waar is. Je leert je foute keuzes pas kennen als je je kop stoot, je misplaatste opmerkingen als ze geplaatst zijn, en je leert wat waardevol is als je het weggegooid hebt. Doormodderen is een leerschool. En als je geduld hebt, zul je merken: een goede, die je leert de dingen – de muren, je woorden, je rommel – op waarde te schatten.
Leven zonder bezit
Als je dorst hebt, is een glas koud water lekkerder dan wijn. Dat is een economisch principe dat iedereen wel herkent. Het gevoel van tekort wekt het vermogen eenvoudige dingen te waarderen. En dit principe heeft niet weinig invloed gehad op het succes van de franciscaanse broederschap in de dertiende eeuw, de tijd waarin de geldeconomie sterk opkwam.
Franciscus van Assisi had gekozen om alleen nog de voetstappen van de Christus te volgen. Al het andere, met name zijn bezit en zijn toekomst in de lakenhandel van zijn vader, gaf hij op. Hij omarmde de armoede, of zoals hij het zag: ‘leven zonder bezit’ (vivere sine proprio). Hij kreeg broeders, minderbroeders, en om een lang verhaal kort te maken: het vivere sine proprio werd een alom gewaardeerde levensvorm. De broeders mochten alles gebruiken, maar ze bezaten niets. En dat was niet alleen een aantrekkelijke vorm van armoede, het voelen van het eigen tekort bleek goed aan te sluiten bij het genoemde economische principe. Franciscanen waren uitstekend in staat de dingen op waarde te schatten.
Rijk aan waardering
Opmerkelijk was dat met name veel handelslieden, vroegere concullega’s van Franciscus, zich thuis voelden in zijn spiritualiteit. Massaal gingen zij te biecht bij de minderbroeders. Zo vormden zij hun persoonlijk geweten, en ook zij beoefenden een levensvorm waarin hun tekorten werden omgevormd tot het vermogen om waarde te zien in wat waardeloos lijkt. De minderbroeders werden zó gewaardeerd, dat ze zelden tot nooit de deur gewezen werden. Hun bezitloze leven, uitgenodigd in andermans huizen en etend aan andermans tafels, werd zo rijk dat zij zich afvroegen of zij wel arm genoeg waren.
Iets goeds om handen hebben
Ook de franciscaanse manier van werken mag aantrekkelijk genoemd worden. Ze hoefden niets te bereiken – dat zou namelijk tot bezit leiden – en hoefden alleen ‘iets goeds om handen’ te hebben. Werken met de handen is in de religieuze traditie altijd al een uitdrukking van nederigheid geweest.
En als je niet gehecht bent aan een verhoopt eindproduct, kun je in alle ontspannenheid aanrommelen. De vraag is alleen: wanneer is dat goed of iets goeds?
Ik denk dat de sleutel van het leven zonder bezit het gevoel van compassie is, dat wil zeggen dat je aanvoelt wat de ander nodig heeft. Jezus zegt dat je de ander moet behandelen zoals jij zelf behandeld zou willen worden als je in diezelfde situatie zou verkeren. Je kunt alleen compassie hebben als je voelt wat je eigen tekorten zijn: als ik soms dorst heb, weet ik hoe de ander zich voelt als hij of zij dorst heeft. Je bent goed bezig als je vanuit dat gevoel werkt, door hem of haar een glas water te geven. Goed aanrommelen is gevoelig omgaan met de noden van de ander. En van de dingen, die hun eigen tekorten hebben.
Willem Marie Speelman (lid van de Orde van Fransiscaanse Seculieren) is hoogleraar spiritualiteit aan de Tilburg School of Catholic Theology en directeur van het Franciscaans Studiecentrum.