Menu

None

Missie voor de toekomst in een seculiere en pluriforme samenleving

Zaterdag 28 september organiseerde de Stichting Kerken in de Schijnwerper een feestelijk symposium ter gelegenheid van Nijkerk 600 jaar. Tijdens het symposium vond de presentatie plaats van het omkeerboek Heilig Nijkerk / Hemels Hoevelaken geschreven door John Exalto en Fred van Lieburg. Diverse sprekers waaronder Leo Fijen, Henk Vreekamp, Mechteld Jansen verzorgden een inleiding. De komende dagen kunt u op Theoblogie de integrale teksten van hun lezingen nalezen. Hieronder de bijdrage van prof. dr. Mechteld Jansen.
Aan dit symposium is het werkwoord ‘verbinden’ meegegeven, een werkwoord dat samenhangt met het woord ‘religio’, verbinding. [1] Het prachtige boek dat voor het Nijkerks jubileum werd geschreven,[2] heet dan ook niet voor niets een religiegeschiedenis van Nijkerk. Daarmee wil de auteur aangeven dat religie een heel wijde betekenis heeft. De scheidingen die we vroeger, ook in de theologie, soms nogal gemakkelijk maakten tussen het religieuze en het seculiere, of tussen het sacrale en profane, lijken tegenwoordig veel minder scherp; er zijn mengvormen en variaties tussen het seculiere en het religieuze, het sacrale en het profane. Dat is één punt waarop ik in deze bijdrage wil ingaan: zal de secularisatie zich niet gewoon stevig doorzetten? Maken we ‘het religieuze’ zo diffuus, dat we daarmee vooral als theologen allerlei mensen annexeren, die helemaal niet religieus genoemd willen worden?  Inzoomend op het christelijk geloof wil ik voorts stilstaan bij een aantal ontwikkelingen die mij de laatste tijd bezighouden en die m.i. de komende jaren blijvend aandacht verdienen.  Ik zal wijzen op een grens die ik de laatste jaren als hard en moeizaam ervaar, namelijk die tussen ‘volk’ en ‘elite’. Ten slotte zal ik ook op mogelijkheden voor toekomstige missionaire bewegingen wijzen. Het zijn een aantal elementen van mijn eigen waagstuk, mijn eigen gok: waar zet ik mijn kaarten op?  Ik doe dat als missioloog, dat wil zeggen als iemand die theologisch onderzoekt waar en hoe mensen vanuit hun geloof de grenzen van taal en cultuur, rijkdom en armoede, kleur en afkomst overschrijden. Missie is dan niet met een reeds vaststaande boodschap naar de ander gaan, maar getuige willen zijn van wat er in de levens van andere mensen gebeurt en daar een boodschap aan hebben.
Onderscheid tussen secularisatie en secularisme.
Het eerste is dat we met elkaar merken – en dat wordt steeds weer met allerlei onderzoek bevestigd – is dat de onkerkelijkheid toeneemt, dat de kerken minder invloed hebben op het maatschappelijk leven, en dat mensen minder vasthouden aan de christelijke leer zoals die in de traditie werd verkondigd. Die tendens is nog altijd gaande en we moeten nuchter vaststellen dat er nog steeds een enorme kwantitatieve teruggang in kerkelijkheid plaatsvindt. Toch signaleren steeds meer onderzoekers dat dit niet het hele verhaal van Nederland en niet het hele verhaal van Nijkerk is. De oude stelling “hoe moderner de mens wordt, hoe minder religieus” blijkt namelijk niet houdbaar. Moderniteit leidt niet automatisch tot secularisatie. Immers, religie blijkt overal, soms in veranderende gedaante, springlevend te zijn. Zij manifesteert zich in heel oude vormen (de populaire Evensongs van de Anglikaanse traditie) of in heel nieuwe vormen (kerk op de Zuid.as, fresh expressions, migrantenkerken).[3] Daarom wordt voorzichtig hier en daar gesproken van een post-seculiere tijd, of een post-seculiere samenleving. Dat betekent dat in de samenleving de grote vragen van de mens naar oorsprong, zin en bestemming een rol blijven spelen.  Op die grote vragen blijken de puur seculiere antwoorden lang niet voor iedereen afdoende te zijn. Dus blijven de grote “kettingen van verhalen”, de religies waaruit nieuwe ervaringen worden geduid en waarmee nieuwe ervaringen worden opgedaan, van belang.
Voor zover mensen de secularisatie betreuren,  wijten zij de secularisatie meestal aan die zaken die zijzelf het meest missen in de kerken. Dus mensen die het echt stevige rationele debat missen in de kerken, zullen zeggen dat mensen onkerkelijker worden  en zelfs verminderde betrokkenheid bij het christelijk geloof tonen, omdát de kerken geen discussie aandurven met de wetenschap. Mensen die juist een emotionele, warme ondersteuning missen in de kerk, zullen beweren dat de onkerkelijkheid toe te schrijven is aan de rationele, kille toon van de kerken[4]. Parallel daaraan kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat  verschillende verklaringen van de Nijkerkse ´beroeringen´ rond 1750 ook datgene vooral beklemtonen wat de verklaarders zelf nu juist belangrijk vinden in de kerk van hun eigen tijd: emotie en vurige vroomheid, spirituele opleving en ruimte voor de Heilige Geest.[5]
Het tweede, secularisme, is in mijn ogen een heel ander verschijnsel. Binnen het secularisme geldt dat alleen mensen die religie achter zich hebben gelaten, werkelijk democratisch kunnen denken. De staat dient zich van alle religieuze uitingen te distantiëren en de publieke ruimte te vrijwaren van religieuze verwijzingen en symboliek. De terugloop van kerkelijkheid zou moeten betekenen dat de overheid geen enkele bijzondere steun meer geeft of band heeft met welke godsdienstige groepering dan ook. Secularisme is een stroming die zich beijvert om godsdienstige uitingen zoveel mogelijk te beperken tot het privéleven van mensen. Men verzet zich tegen onderwijs op religieuze grondslag en tegen wetgeving die godslastering verbiedt of anderszins als een privilege  van godsdienstige groeperingen kan worden opgevat. Bij sommige secularisten speelt de angst voor fundamentalisme en geweld vanuit religies een grote rol. Dan wordt religie en fundamentalisme al snel op één noemer gebracht en, gevoed vanuit de angst voor moslimextremisme, alle godsdienstige uiting als achterlijk, minder beschaafd of soms per definitie als gevaarlijk beschouwd.[6]
Waarom is dit voor de toekomst van belang? Veel christenen en moslims zijn gewend aan de status die zij hebben als minderheid en kunnen heel goed leven in een seculiere dan wel post-seculiere omgeving. Voor christelijke missie in de zin van het evangelie horen, tonen en delen is daarin volop ruimte, mits men volledig accepteert dat op het aanbod ook altijd een afwijzing kan volgen. Met eventueel groeiend secularisme is het lastiger, omdat die stroming in het publieke debat vaak geen evenwaardige stromingen naast zich duldt.
Er bestaat een vrij hardnekkig misverstand over de voorwaarden die zouden moeten gelden om met mensen van verschillende godsdiensten en levensovertuigingen samen te leven. Dat misverstand luidt dat iedereen van de diepe verankering in eigen traditie afstand zou moeten doen. Dan pas zou men zich werkelijk open kunnen stellen voor wat anderen beweegt. Dan pas zou men ook tolerant kunnen zijn. Tot nu toe waag ik dat te betwijfelen. Immers, tolerantie vereist dat men heel goed beseft waarin men van de ander verschilt en juist in die situatie van verschil toch verkiest om vreedzaam met die ander te leven. Ik denk dat het veeleer een diepe verankering in eigen traditie is, die mensen helpt zich zonder schrik en zonder dreiging tot anderen te verhouden en zich door ontmoetingen met andere mensen te laten veranderen. Dat hangt natuurlijk wel samen met de inhoud en de uitleg van dat ´eigene´. Is de inhoud van bijvoorbeeld het gehoorde en geleefde evangelie als een muur waarachter men zich verschansen kan, een reductie tot veiligheid tegenover een duistere buitenwereld,  dan genereert de eigen traditie geen moed tot ontmoeting. Zowel religieus als seculier fundamentalisme (secularisme) vormt dergelijke muren, maar ook het principiële levensbeschouwelijke analfabetisme (´ik onderwijs mijn kinderen nergens in, want ze moeten later zelf maar kiezen´) werkt tegen elke zin in ontmoeting.[7] Het komt er dus op aan de bronnen in de eigen tradities aan te boren die juist aanzetten tot nieuwsgierigheid, mededogen, invoelingsvermogen en gastvrijheid. Zijn die bronnen behulpzaam om de grenzen tussen mensen op een terreurvrije manier te overschrijden?
Missie en de grenzen tussen mensen
Hier zou ik op vele grenzen tussen mensen kunnen wijzen, aangezien in principe iedere ‘identiteit’ van een individu of van een groep zich afgrenst van het niet-identieke, dus van wat je als individu of als groep niet bent of wilt zijn. Maar gedachtig de grensdoorbrekende ontmoetingen die ons in verhalen over Jezus overgeleverd zijn, ligt mijn missiologisch uitgangspunt steeds bij de vraag welke grenzen in ons huidige sociale, economische, culturele leven ons zicht op God en op een bloeiend leven met en voor elkaar in rechtvaardige instituties versperren. Wanneer raakt onze identiteit verkrampt en verstopt, welke grenzen hanteren wij op een angstige en vijandelijke manier? Ik zou op de grenzen voor immigranten kunnen wijzen, of op de grenzen tussen dikke en dunne mensen. Elk identiteitsaspect kan in principe, ook in de toekomst, uitvergroot en alomvattend worden gemaakt en tot uitsluitingsmechanisme uitgroeien (denk aan de Hutu’s en Tutsi’s, de Serven en Kroaten, Katholieken en Protestanten, mannen en vrouwen, zieken en gezonden).
Eén grens wil ik er echter uitlichten, die mij in huidige samenleving steeds meer opvalt: de grens tussen ‘volk’  en ‘elite’.
Het gemiddeld opleidingsniveau in Nederland is de afgelopen 40 jaar beduidend gestegen.[8] Toch maak ik mij juist als missioloog zorgen over een kloof die ik ontwaar tussen laag- en hoogopgeleiden. Opleidingsniveau vormt een sociaal kenmerk, maar meer nog een sociale markering, waarmee we elkaar, soms al na de uitwisseling van twee zinnen, indelen: typisch volks of typisch elitair. In de hoogtijdagen van de verzuiling troffen mensen van die verschillende opleidingsniveaus elkaar in de kerken, op de verenigingen en de clubs, maar ontmoetingen tussen lager- en hogeropgeleiden zijn schaarser geworden. In bestuurlijk opzicht hebben hogeropgeleiden de touwtjes in handen. Voor het kerkelijk leven ligt hier een forse vraag.
[Voorbeeld: bij het tot stand komen van het nieuwe liedboek was ik als supervisor betrokken bij een groep kerkleden uit verschillende streken van Nederland, die zich moest buigen over het ‘missionaire gehalte’ van het nieuwe liedboek. Al snel bleek, dat in de achterban van de deelnemers heel verschillende selecties bestaan van wat men begrijpelijk, zingbaar en missionair acht. Kunnen mensen die Jezusliederen maken op de melodieën van Jan Smit wel in één gemeente/kerk thuis zijn met mensen die hoogliturgisch geschoold zijn en zomaar vierstemmige responsies van bladmuziek meezingen? Is het één volks en het ander elitair? Trekken zij niet heel verschillende publieken aan?]
Tot nu toe hield ik missiologisch staande dat de kerken, juist als getuigenis van de grensdoorbrekende kracht van Christus, plaatsen in de samenleving dienen te zijn, waar volk en elite elkaar ontmoeten en oefenen in het omgaan met verschil in smaak, stijl en taalgebruik. Het opzetten van nieuwe gemeentes met een specifieke doelgroep, bijvoorbeeld uitsluitend hoogopgeleiden, heb ik altijd als moeilijk verdedigbaar beschouwd. Maar kan ik dit de komende 25 jaar wel volhouden, als blijkt dat het sterk tegen een tendens in de samenleving ingaat?  Het lijkt in toenemende mate alleen maar te lukken verbinding te bewerkstelligen tussen ´gelijkgestemden´, waarmee tegenwoordig eufemistisch wordt uitgedrukt dat men geen lieden van andere sociale klasse duldt.
Hoe dan missie in de toekomst?
Als ik denk over de toekomst, maak ik geen droomboek zoals ons volk dat voor onze nieuwe koning en koningin heeft samengesteld. Maar ik heb wel bepaalde beelden voor mij, die niet anders kunnen ontstaan dan vanuit de tendensen die ik in het heden zie. Ik denk dat mensen nog meer dan nu bevraagd zullen worden op hun biografie en persoonlijke keuzes die zij in de loop van hun leven maken. Het wordt dus minder vanzelfsprekend dat we bij een christen of een kerk bij voorbaat al zullen weten, wat dat voor type of groep is. Mensen gaan zelf invullen hoe belangrijk bepaalde religieuze inhouden of praktijken voor hen zijn, ook als zij zich christen noemen en zich als kerkelijk beschouwen. Dat kan alleen maar goed gaan als mensen binnen de eigen religieuze stroming daar ook de ruimte voor krijgen (en er te allen tijde ook uit mogen stappen) én als mensen van ándere religieuze of niet-religieuze overtuigingen minder generaliseringen bezigen.
Als missioloog krijg ik meer oog voor de invulling en waarde van geloofspraktijken, die soms nog lang standhouden nadat bepaalde overtuigingen zijn verflauwd of die opnieuw en soms met andere vormen en accenten worden uitgevoerd. Ik denk aan de doop en andere rituelen. Ik denk aan het belang van samen eten, in welke vorm dan ook. Een missionaire kerk is een feestelijke kerk. De massale lunch met duizenden mensen op het Museumplein,[9] die aten van alle voedselresten die normaal worden weggegooid, laat wel zien dat er veel meer mensen bewust willen eten. En waarom zouden christenen met hun Avondmaal/Eucharistie of moslims met hun offerfeest of joden met hun seidermaaltijd daar niet bij aansluiten. Hun Maaltijd is immers een vorm van superbewust eten. Dat laat nog een andere tendens zien, waar een missioloog over na moet denken. Meestal gaat missie over een aanbod van redding en heil voor de mensen. Maar heel veel mensen, ook zij die kerkelijk meelevend zijn, weten niet zo duidelijk meer waarvan zij nu gered moeten worden. Verlossing van de zonde, zoals  kerkelijk werd en wordt gepreekt, speelt vooral bij jonge mensen geen grote rol meer. Er is wel besef van menselijk tekort[10] en van verlangen naar een bloeiender leven in verbinding met anderen. Aansluitend bij die vraag zou missie in Nederland meer kunnen betekenen als beweging van heil. Dan hoef je niet, om maar modern te zijn, alles achterna te rennen. Juist als een tegenwicht tegen het almaar mooier moeten worden van je cv op internet, denk ik dat missie ook het aanbieden van rust is en van netwerken gebaseerd op lijfelijk-reële ontmoeting.
Christenen van allerlei ´ligging´ en denominatie hoeven niet in de schulp te kruipen vanuit een verkeerd begrepen bescheidenheid of schaamte over een koloniaal verleden. Juist echte schaamte over wat in naam van de eigen traditie aan anderen is aangedaan, zorgt ervoor dat men zich werkelijk in die traditie verdiept. Ieder mens die zich identificeert met een bepaalde traditie, neemt ook de erfenissen mee. Dat geldt niet alleen voor imperialisme en kolonialisme, maar ook voor de recenter aan het licht getreden grove schendingen van de lichamelijke integriteit van meestal jonge mensen die aan de zorg van kerkelijke instanties en personen waren toevertrouwd. Daar kan geen missie tegenop, dan alleen de missie van de boetedoening en het diep berouw.
Voorlopig zullen er kleinere kernen overblijven van christenen die geen genoegen nemen met een  waterig evangelie en die wel degelijk een uitstraling blijven houden voor steden als Nijkerk. Daarnaast zullen er grotere groepen zijn die iets van de joodse, christelijke en humanistische tradities opvangen, maar het woord ´God´ te zeer ingekleurd door instituties achten. Het woord ´God´ lijkt  te beperkend voor de vrije geest, die boven de tradities uit wil reiken naar een veel minder bepaalde transcendentie. De vraag is hoe de kleinere kernen van overtuigde christenen een burg weten te slaan naar die meer diffuse vormen van religiositeit van mensen voor wie zelfs het woord religie al beklemmend kan klinken. Voor dit soort grote vragen zijn natuurlijk geen pasklare oplossingen voorhanden. Maar laat ik proberen twee lijnen te tekenen waarlangs ik mogelijkheden zie.
De eerste hangt samen met het geven van levensgetuigenissen: het uitwisselen van biografische ‘ooggetuigenverslagen’. De harde secularisatiethese zag religie wellicht te zeer als een apart gegeven naast het gewone leven, terwijl voor de meeste religieuze mensen de religie geheel verweven is met het leven. Daarom denk ik dat je over het leven moet vertellen om iets van religie te begrijpen en om traditie levend te houden. Ik pleit dus voor nieuwe betekenis van het woord ‘getuigenis’. Dat is geen bekeringsverhaal volgens vaststaande patronen, maar een levensvertelling waarin soms verschillende bekeringen voorkomen.
De tweede mogelijkheid berust op de onderlinge verbondenheid van mensen aan elkaar binnen religieuze gemeenschappen. Je kunt ervoor kiezen die verbondenheid  te vergroten door de grenzen stevig te markeren en heel precies aan te geven wie er wel en wie er niet bij hoort. Dat is sociologisch heel goed verdedigbaar en naar het zich laat aanzien zullen gemeenschappen die dat doen, een grote overlevingskans hebben. Maar precies door het stevig markeren van de grenzen, zullen mensen ook afhaken. Geen religieuze gemeenschap kan langdurig overleven wanneer de leden onverschillig staan tegenover de geloofsinhoud, de waarden en de praktijken van die gemeenschap. Evenmin kan een religieuze gemeenschap langdurig overleven wanneer de traditie van die gemeenschap niet betekenisvol wordt overgeleverd. Het gaat dus om de vitaliteit van de doorgaande traditie. Dat brengt mij dus op die andere keuze, namelijk voor gemeenschapsvorming op grond van de diepgewortelde overtuiging dat de grenzen open moeten blijven. Dan behoort het dus tot de geloofsinhoud en de praktijk van die gemeenschap dat grenzen tussen wie er wel en niet bijhoren poreus zijn en dat God juist staat voor datgene of diegene die individuen en groepen opent en ontvankelijk maakt.
Nijkerk, 28 september 2013

Mechteld Jansen is hoogleraar missiologie aan de Protestantse Theologische Universiteit, Amsterdam. Van haar hand verscheen bij Uitgeverij Meinema het boek Wie zijn wij dan? Over erkenning en verbondenheid tussen mensen die alles, bijna niets, een beetje of heel veel geloven
Wie zijn wij dan? - Mechteld Jansen

 

[1] De herkomst van het woord religio is niet volledig te achterhalen; sommigen voeren het terug op het aandachtig hernemen of herlezen (re-lego) dat ook bij Cicero voorkomt, anderen voeren het terug op opnieuw binden, verbinden( re-ligare), zoals ook Augustinus het gebruikt. Het heeft lang verbintenissen tussen mensen aangeduid en is pas laat als tegenstelling tegenover het seculiere komen te staan.
[2] Fred van Lieburg, Heilig Nijkerk, Religiegeschiedenis van een landstad, Zoetermeer: Boekencentrum 2013
[3] Ook moslims vinden vormen uit om modern en gelovig te zijn en bekritiseren het idee dat er slechts één soort moderniteit, namelijk de Westerse, zou bestaan. Zie bijvoorbeeld Talal Asad, Formations of the Secular, Christianity, Islam, Modernity, Stanford University 2003.
[5] Zie F. van Lieburg, Heilig Nijkerk, p. 161.
[6] vgl. O. Verkaaik, Ritueel Burgerschap. Een essay over nationalisme en secularisme in Nederland, Amsterdam, Aksant 2009.
[7] Het enige wat mij aan dit standpunt doet twijfelen, is dat we misschien in de toekomst met meer mensen rekening moeten houden die in verschillende tradities zijn grootgebracht en die in meer dan één traditie werkelijk verworteld zijn. We noemen dat tegenwoordig een hybride religieuze identiteit. Dat lijkt me dan nieuwe traditiekettingen te vormen, die evenzeer onderhoud en overdracht nodig hebben als traditionele traditiekettingen.
[8] Mark Bovens en Wille Anchrit, Diplomademocratie: Over de spanning tussen meritocratie en democratie, Amsterdam: Bert Bakker 2011, 25. In de afgelopen 40 jaar is het percentage hoogopgeleiden op de totale beroepsbevolking verdubbeld van 14% in 1967 tot 28% in 2007. Het aantal lager opgeleiden is in dezelfde periode gehalveerd to van 50 to 29% van de totale beroepsbevolking, maar het totale aantal laagopgeleiden is veel hoger dan hieruit zou blijken want onder de 65-plussers bevinden zich veel laagopgeleiden. De middelbaar opgeleiden vormen met 44% verreweg de grootste groep (was 28% in 1967).
[9] 29 juni 2013
[10] zie Francis Spufford, Unapologetic: Why, despite everything, Christianity can still make Surprising Emotional Sense, London: Faber & Faber 2012. Ook vertaald in het Nederlands: Dit is geen verdediging. Waarom het Christendom, ondanks alles, verrassend veel emotionele diepgang heeft, Baarn: Ten Have 2012. Zonde wordt daarin heel onparlementair uitgedrukt als de altijd opduikende menselijke neiging om de dingen (vooral in relaties) te ‘verkloten’.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken