Wat moet mijn arme ziel hier nu mee?
Afgelopen woensdag kon u het eerste deel van het publiekscollege van dr. Arjan Plaisier lezen over zijn onlangs gepresenteerde nieuwe boek Zorg voor de ziel. Hij ging hier in op drie dimensies van de ervaring met God. In het tweede deel, dat u hier leest, gaat hij in op drie tegenstemmen. Want tijden van Godsverduistering, wie herkent dat niet?
Dit is een bijdrage n.a.v. Zorg voor de ziel
De christelijke traditie is echter bij uitstek spiritueel. Hier zijn onuitputtelijke bronnen te vinden voor hoofd en hart. Dit boek is bestemd voor ieder – binnen en buiten de kerk – die de zorg voor de eigen ziel serieus wil nemen en behoefte heeft aan verdieping en verbreding.
DRIE TEGENSTEMMEN
Nu kan ik me voorstellen dat dit allemaal wat erg vroom klinkt. Er is niets tegen vroomheid, maar er is ook nuchterheid. Is dit misschien iets voor spirituele hoogvliegers, maar wat moet mijn arme ziel hier nu mee?
Donkere nacht van de ziel
Er zijn gelukkig genoeg stemmen uit de christelijke traditie die zeggen: zo mooi is het allemaal niet. De interactie met God wordt niet alleen door de ervaring van liefde of vreugde gekleurd, en zelfs niet alleen van verlangen. De ervaring is vaak van het niet ervaren. God is doof. Hij is niet te vinden. In het leven van een contemporaine heilige was dat zelfs de grondtoon. Het is moeder Teresa, die onvermoeibaar zich heeft ingezet voor de leprapatiënten. Van haar komt het volgende getuigenis:
Alleen. De duisternis is zo donker – en ik ben alleen. – Ongewenst, verlaten. – De eenzaamheid van het hart dat liefde verlangt is ondraaglijk. – Waar is mijn geloof? – Zelfs diep binnen in me, recht in mijn hart, is niets anders dan leegte en duisternis. (..) Voor het werk begon was er zo veel vereniging – liefde – geloof, vertrouwen – gebed – opoffering. – Heb ik me vergist door me zo blindelings over te geven aan de roep van het Heilig Hart? Over het werk heb ik geen twijfel – want ik ben ervan overtuigd dat het Zijn werk is en niet het mijne. – Ik heb niet het gevoel – zelfs geen enkele simpele gedachte of verleiding bekruipt mijn hart om iets in het werk als het mijne op te eisen.
(..) Desondanks – (…) als mijn lijden Uw Dorst lest – hier ben ik Heer, met vreugde aanvaard ik alles zolang ik leef – en ik zal glimlachen tegen Uw Verborgen Gelaat – altijd.
In tijden van Godsverduistering is dit herkenbaar. Hier zal eerder de spiritualiteit van volharding en trouw inzetten dan die van een rijke ervaring. Tijden van Godsverduistering: wie herkent ze niet in seculiere tijden? En wat te denken van de verschrikkingen in deze wereld? Theologie na Auschwitz. Het is een realiteit. Het wordt anders wanneer daarmee het gebrek aan Godservaring wordt gelegitimeerd. Het wordt nog weer wat anders als er een verbod op komt. Elke interactie met God staat dan onder verdenking de wereld niet serieus te nemen. Soms kijken we in een krater maar het is geen theologische deugd om uitsluitend in de afgrond te kijken en niets anders te willen zien dan duisternis. Waarbij de vraag gerust gesteld mag worden hoe serieus dit allemaal is wanneer het wordt voorgeschreven door theologen die van de ene conferentie naar de andere vliegen….
Het ligt buiten ons
Een heel andere tegenstem komt vooral uit segmenten van de protestantse spiritualiteit. In die segmenten is een zeker voorbehoud tegen spiritualiteit. Het is al te gauw mijn spiritualiteit. Het kan zo rond mijn ik gaan draaien. Het draait zo snel uit op een knuffelen van mijn vrome ik. In deze spiritualiteit wordt sterk benadrukt dat het helemaal niet om ervaring gaat, of om vroomheid. Je moet God God laten en wij zijn mensen. Je moet geloven. Geloven wil zeggen: ik weet het niet, ik voel het niet, maar ik geloof het wel. Of beter nog: het wordt me gezegd. God zegt dat het goed is. Ik moet denken aan een prediker als Kohlbrugge. Hij heeft dat heel sterk, dat demaskerende. Dat blijkt uit het volgende citaat:
Wanneer zullen wij toch eens echt ‘bankroet spelen’ en onze boedel als treurig beschouwen. Er is toch geen vrolijker leven dan dat men opgenomen geworden is in Gods grote armenhuis, waar men niets, niets hoeft te doen, maar alles zonder geld ontvangt, en opdat wij niet menen dat wij het met onze dankbaarheid goed maken kunnen, alles om niet heeft, en zo goede sier maken kan en mag van iemand anders goed. – God zegt, wie ik genadig ben, die ben ik genadig. En dat is toch in waarheid een woord rijk aan troost. (…) als ik kruip, zweef ik over de bergen van Jeruzalem; als ik mijzelf verdoem, prijst Hij mij zalig, en als ik knokmager ben, ben ik juist niet te licht bevonden op zijn weegschaal. – Dat gaat wel alles kreuz en quer tegen onze gedachten en overleggingen in, maar juist zo gaat het goed. Een andere weg van genade ligt er naar Jeruzalem niet, en ik wens ook geen andere.
Dit heeft voor velen als heilzaam gewerkt – in al zijn eenzijdigheid, maar een alzijdige spiritualiteit is verdacht. Het is een toon die zal moeten blijven klinken. Het geeft zijn eigen vrolijkheid en zijn eigen ontspanning. Kohlbrugge werd vergeleken met een vioolspeler met één snaar maar hij kon daar mooi op spelen. Rammen op één snaar is een minder goed idee, en er zijn dan ook veel predikers die maar door hebben gespeeld zonder het door te hebben dat die snaar al lang gesprongen was.
De liefde voor de wereld
Een derde tegenstem tenslotte zal zeggen: het is allemaal wel erg op het ik betrokken. Zuigt God de hele affectie op? Waar is de naaste? Waar is de wereld? Tegenstellingen zijn gauw gemaakt. We zijn net uit een fase gekomen waarin het allemaal om de wereld draaide en het thema van de ziel in de ban is gedaan. De excessieve drang ‘naar buiten’ ontaarde vaak in een kruistocht tegen de weg naar binnen. Dat neemt niet weg dat het thema God en de ziel te smal kan worden. Het is daarom goed om naar een stem te luisteren waarin liefde tot de wereld doorklinkt. Het is de stem van de starets Zosima uit het grote spirituele boek van Dostojewski, De gebroeders Karamazow:
In mijn jonge jaren, al heel lang geleden, bijna veertig jaar terug, trokken vader Anfim en ik heel Rusland door om aalmoezen op te halen voor ons klooster en op een keer brachten we de nacht door aan een grote, bevaarbare rivier, in het gezelschap van vissers, en met ons zat een schone jongeman, een boerenjongen van een jaar of achttien, zo te zien, die met spoed naar zijn plaats van bestemming moest om de volgende dag de aak van een koopman te kopen. Ik zie dat zijn blik verrukt en helder is. Het is een heldere, stille, warme julinacht, de rivier is breed, er stijgt damp uit op die ons koelte brengt, ergens spartelt een visje, de vogeltjes zongen niet meer, alles is stil, groots, alles bidt tot God. Alleen wij beiden slapen niet, die jongeman en ik, we raken aan de praat over de schoonheid van Gods aarde en over het grote mysterie ervan. Elk grassprietje, elk kevertje, miertje, gouden bijtje, allemaal kennen ze verbazingwekkend goed hun weg, en hoewel ze geen verstand hebben getuigen ze toch van Gods mysterie, ze voltrekken het zelf onophoudelijk, en ik zie dat het hart van mijn dierbare jongeling in vuur raakt.
Het is waar, het klinkt wat romantisch maar wat is daar tegen? Ik zou ook Franciscus hebben kunnen citeren en zijn Zonnelied. Er is een groene spiritualiteit en volgens Chesterton hebben de heiligen die je in een kathedraal tegenkomt altijd van die grote ogen. Ze kijken naar buiten. De liefde tot God weerspiegelt zich in een liefde voor de werken van God. Zo kijken naar de werkelijkheid is heel wat anders dan wanneer die alleen maar gezien wordt als ruwe materiaal in de hand van de manipulatieve mens die slechts zijn eigen doelen nastreeft en niet meer weet van verwondering, ontzag en … liefde.