Net zo trouw als Abraham
In Nehemia 9:5 roepen Levieten, nadat het volk Israël uit het boek van de wet van JHWH hun God is voorgelezen, het volk op om te staan en JHWHte zegenen. Een lang zegengebed volgt (9:6vv). Onduidelijk is echter waar dat waar eindigt. In 9:37 met de woorden: ‘Daarom zijn wij in grote benauwheid’ (NBG’51)? Of moet daar toch in elk geval 10:1[1] nog bij gerekend worden: ‘Op grond van dit alles sluiten wij een vast verbond en stellen het op schrift, en onze oversten, onze Levieten, onze priesters zetten hun zegel eronder’ (NBG’51)? De wij-groep van het gebed houdt namelijk niet op met spreken.