Bijdrage van Lode Van Hecke bij het boek De imitatie van Christus

Beste Frank De Roo,
Dat ik als bisschop van Gent het eerste exemplaar van uw nieuwe vertaling van De Imitatie van Christus, van Thomas Kempis, mag ontvangen, is natuurlijk een hele eer. Ik doe het in de stad van het Lam Gods van Jan van Eyck, ons bekendste kunstwerk. Thomas Kempis en Jan van Eyck zijn tijdgenoten. Jan van Eyck begon het Lam Gods te schilderen rond 1424, een paar jaar na het verschijnen van de Imitatio Christi in 1421. Was de Imitatio een inspiratiebron voor het Lam Gods? Natuurlijk heeft Jezus zijn navolging geïnspireerd en niet omgekeerd! Maar het boek kan wel het schilderij beïnvloed hebben.
Aangezien ik het geluk heb uw nieuwe vertaling te mogen ontvangen, wil ik ook even delen wat het werk voor mij betekent. Ik hoop dat u mij vergeeft dat ik het hier over mijzelf heb. Of eigenlijk niet. Het wil een getuigenis zijn van hoe Gods Geest – de Geest van Pinksteren – aan het werk is in een mensenleven.
Ik heb de Imitatio voor het eerst gelezen toen ik veertien jaar was. Dat was het einde van mijn kindertijd en voor mijn later geloofsleven een belangrijke periode. Ik heb dus een boek gelezen dat eigenlijk niet geschreven was voor een jongen van die leeftijd. Thuis hadden wij veel boeken. Mijn moeder had immers een boekhandel opengehouden en veel klassieke werken verhuisden mee naar ons nieuwe huis. We hadden kasten vol. Ik snuisterde daar vaak in met grote nieuwsgierigheid en daar vond ik de Navolging van Christus. Ik zie het boekje nog voor mij. Een Prismapocket met een bruine kaft. De vertaling was uit de jaren 1950. Ik las kort daarna een ander boek dat nog minder voor een kindergeest geschreven was. Een bestseller, in volle opgang: Merkstenen van Dag Hammarskjöld.
Ik begreep er niet alles van, maar wat ik verstond liet mij nooit meer los als een blijvende uitnodiging tot geloof en mystiek. En de Imitatio was een belangrijk werk voor Hammarskjöld. Toch volgde onmiddellijk daarop een verwonderlijke onderbreking van vijf jaar zoeken en zelfs ongeloof. Was het ontrouw aan mijn auteurs? Achteraf gezien niet echt. De secretaris van de Verenigde Naties bleef mij uitdagen in mijn vermeend ongeloof: hoe was het mogelijk dat zo’n verstandig diplomaat en geëngageerd mens als Hammarskjöld gelovig was? En dat boek van Thomas Kempis (toen sprak men nog over Thomas a Kempis) dat hem vergezelde, waarom kon ik er mij niet meer aan laven?
Ik deed verschillende pogingen om er opnieuw de smaak in te vinden, maar tevergeefs, ik “vond mijn draai” niet meer. Ik bleef telkens steken, ik moest eerst het leven beter leren kennen. Het gewone leven van vlees en bloed. En ik moest ook tot volwassen geloof komen. Christus kennen, zo direct mogelijk. Het Woord in zijn eigen woord, in het evangelie. Dan pas kon ik woorden over Hem waarderen. Wat de lezing van Thomas’ boek verhinderde was ook de taal. Ik verwarde taal met vertaling. Iedere vertaling weerspiegelt de culturele context waarin ze geschreven is.
Thomas is “een van de onzen”
De vertaler projecteert in zijn tekst onbewust – en soms bewust – de interesses en a priori’s van zijn tijd. De verschillende vertalingen van een zo oud werk als de Imitatio weerspiegelt dan ook de opeenvolgende periodes waarin het vertaald en gelezen werd. Ik vond de tekst niet die mij lag. Maar ik herhaal dat – fundamenteler – ik er gewoon niet aan toe was.
Mijn monastiek leven is nauw verbonden met de meditatie en studie van Bernardus van Clairvaux. Ook daar stootte ik op de toen bestaande vertalingen, tot ik hem las in de originele tekst en er in de jaren ‘70 stilaan nieuwe en betere vertalingen verschenen. U hoort mij al afkomen, bijna op kousenvoeten, naar onze Thomas Kempis. Bernardus was een van zijn meest geliefde auteurs. Hij kopieerde, citeerde en vooral… beleefde hem. In de vijftig jaar dat ik om zo te zeggen met Bernardus samengeleefd heb, maar waarin ook Merkstenen nooit veraf bleef, kwam regelmatig achter mijn boekenhoekje Thomas kijken met opgetrokken wenkbrauwen: “Wanneer mag ik eindelijk tot bij jou komen, of jij bij mij?”, scheen hij te zeggen.
Daarbij voelde ik nog iets anders. Thomas is “een van de onzen”. Ook al is hij geboren in Kempen, in Duitsland, toch behoort hij tot onze Nederlandse spirituele en literaire geschiedenis. Zoals Jan van Ruusbroec, zijn andere onmiddellijke voorganger en inspirator. Dergelijke auteurs – ik denk nog aan Beatrijs van Nazareth of Hadewych – moeten onze Vlaamse ziel toch raken! Maar Thomas Kempis moest … wachten. Het zaadje was gepland toen ik veertien was, maar de vreugde die ik toen gevoeld had kon ik niet terugvinden. De toegang versperd.
Ik heb de Imitatio voor het eerst gelezen toen ik veertien jaar was
En nu komt uw vertaling en studie, beste Frank. Ik heb mij uw lijvig boek verschaft van zodra ik de publicatie ervan vernam. Het was mij echter niet gegeven om er onmiddellijk in te duiken. Maar nu mijn leven gedwongen rustiger wordt – een genade die ik stilaan ten volle zal mogen leren smaken – ben ik ermee bezig. En, ja, u helpt mij uitermate. In de eerste plaats de vertaling, waarvan ik vanavond de tekst ontvang. Maar ook uw inleidende (binnenleidende) erudiete studie bevrijdt mij van de innerlijke hindernissen die op de weg lagen als struikelblokken.
Ik dank u in de eerste plaats voor de liefde die zich uitdrukt zowel in de diepgang van de studie als in de elegantie van de vertaling.
De kerkvaders – waartoe ik Thomas graag reken – zijn onvervangbare begeleiders in ons geloof, ook vandaag. U geeft ons opnieuw toegang tot een van de grootste van ons taalgebied. Een auteur die de wereld veroverd heeft en dat nog doet. Wie onverschillig blijft moet zich toch afvragen wat hem scheelt.
Lode Van Hecke OCSO (Roeselare, 16 maart 1950) is een Belgische geestelijke en is de 31e bisschop van het bisdom Gent. Voorheen was hij abt in de Abdij van Orval.