Charles Taylor, Sources of the Self: The Making of the
De titel Sources of the Self: The Making of the Modern Identity vat kort en krachtig het betoog samen dat vervolgens in vijf delen van het boek uitgewerkt wordt. Het omvangrijke werk biedt een verdiepte visie op de moderne mens en cultuur (moderniteit), bedoeld als alternatief voor de filosofische aanvechtingen van het menselijke zelf in de analytische en (post)hermeneutische filosofie. Tegen de materialistische benaderingen van de moderniteit verdedigt Taylor een moderne cultuur die is ontstaan uit morele c.q. spirituele aspiraties en tevens berust op deze aspiraties. Op indrukwekkende wijze schildert Taylor deze rijkdom aan menselijke motivaties, alsmede de bronnen die deze motivaties voeden. Dit doet hij middels een ‘historiografie van mentaliteiten’, wat vooral opgraven en herontdekken inhoudt. Daarmee treedt Taylor in de voetsporen van Montesquieu, Tocqueville en Hegel. Sources of the Self, veelvuldig aangehaald door filosofen en theologen, vormt de basis waar A Secular Age (2007) verder op voortbouwt.Volgens Taylor is de moderne mens een self, een wezen met innerlijke diepten, dat in staat is tot ‘radicale reflexiviteit’, zelfverkenning, zelfbeheersing, persoonlijk engagement en verantwoordelijkheid. Dit moderne zelfbeeld en zelfbegrip is de vrucht van een bijna mysterieus samenbrengen van morele en/of spirituele aspiraties, ideeën en praktijken door de eeuwen heen. Bepaalde ideeën of beelden, zo beweert Taylor, hebben hun stempel op de geschiedenis gedrukt omdat zij een bijzondere aantrekkingskracht op mensen hebben gehad. Lang niet iedereen zal deze ‘culturele’ benadering van de moderniteit en van de moderne mens kunnen beamen. Een tegenovergestelde visie vinden wij terug bij Michel Foucault voor wie de persoonlijke en maatschappelijke geschiedenissen door brute krachten worden gemaakt. Ideeën, voor zover zij enige invloed hebben, zijn de instrumenten van machtsdriften. Het gaat Taylor echter niet alleen om de juiste interpretatie van de westerse moderne cultuur. Hij maakt zich zorgen dat wij moderne westerlingen aan het verstik- ken zijn omdat wij de morele en/of spirituele bronnen van persoonlijke volheid, dat wil zeggen: de bronnen die een persoon vormen, hebben verbannen.Deze vergetelheid is aan het ‘naturalistische temperament’ te verwijten (p. 19). Wij hebben hier met een culturele ‘mentaliteit’ en niet meer met slechts een filosofische stroming te maken. Sources of the Self beoogt de vergeten bronnen te hervinden en ze voor ons weer toegankelijk – ofwel levend – te maken. Drie bronnen graaft Taylor op uit het intellectuele erfgoed en de sociale verbeelding van het Westen: Gods liefde of genade (die hij de ‘theïstische bron’ noemt), de natuur en ons eigen vermogen (de rede en de wil). Het streven naar universele rechtvaardigheid en welzijn, stelt Taylor, vindt zijn oorsprong in de joods-christelijke traditie. De mens wordt daarin door Gods genade bijgestaan. Met de moderniteit ontstaat de mogelijkheid om universele rechtvaardigheid en welzijn te willen buiten een ‘theïstisch kader’ (p. 410). Dit betekent, zo redeneert Taylor, dat iets anders de rol van de genade moet spelen – want de mens is geen automaat maar een spiritueel wezen dat van binnenuit bewogen, gevormd en omgevormd moet worden. Zijn historiografie van de moderne cultuur laat zien dat de natuur en het besef van de eigen waardigheid deze rol overnemen.