Genieten van het leven of rijk zijn bij God
Zevende zondag van de zomer (Prediker 2:1-11 en Lucas 12:13-21)
In zowel Prediker 2 als de gelijkenis uit Lucas 12 lijkt een nog steeds actuele zingevingsvraag te worden aangesneden: wat is nu werkelijk de waarde van het leven? In de context van het evangelieverhaal gaat het in bredere zin om de vraag: wat is het leven waard voor God? Farizeeën en schriftgeleerden zien het leven als handelswaar, net zoals ze een waardentabel hanteren voor de offerdieren. Maar God, voor wie alle leven even dierbaar is (Lucas 12:6-7), heeft geen plaats op deze balans.
Voor Jezus is deze waarde gelegen in zijn erkenning als Zoon van God (12:8-9). Het leven staat voor Jezus en zijn volgelingen ook letterlijk op het spel: zij hebben te maken met vervolging. Jezus heeft de farizeeën en schriftgeleerden immers nogal tegen de haren in gestreken door zich bij een van hen te laten uitnodigen voor het eten en zich niet van te voren te wassen (11:37-54), en hen bovendien ‘hypocriet’ te noemen (12:1). De reden hiervoor was dat de farizeeën en schriftgeleerden in het openbaar de waarde van het geven van aalmoezen en het brengen van tempeloffers prediken, terwijl ze zelf in het verborgene schatten verzamelen voor eigen gewin. Ondertussen nemen ze de armen drie dingen af: voedsel en bestaansmiddelen (11:41), gerechtigheid en liefde tot God (11:42) en kennis (11:52).
Tienduizenden
Blijkbaar trekt deze confrontatie veel publiek. De menigte is opvallend groot: in Lucas 12:1a wordt in de Griekse genitivus absolutus-constructie episunachtheisoon toon muriadoon tou ochlou (= ‘terwijl een menigte van tienduizenden samenkomt’) het getal ‘tienduizend’ (Gr.: murias) genoemd. Voor de Evangeliën is dit getal uniek. Verder komt het alleen voor in Openbaring (bijv. 5:11). Volgens Bauer Aland kan het hier ook een onbestemd groot aantal zijn. Het zijn er echter zo veel, dat ze elkaar op z’n zachtst gezegd verdringen, maar eerder ‘vertrappen’ (Gr.: katapateoo). Dit strookt meer met het beeld van een ongeorganiseerde samenloop van (tien)duizenden, waarbij men dit risico loopt. De meeste vertalingen vertalen dit weg (Nieuwe Bijbelvertaling: ‘enorme menigte’), of verminderen het aantal (Vertaling NBG 1951, Naardense Bijbel: ‘duizenden’). Jezus schept een band met deze massale menigte, door zijn gehoor als ‘mijn vrienden’ (Gr.: tois philois mou – 12:4) toe te spreken.
Erfenis: geld of waardering
Op dat moment komt de vraag van de omstander of Jezus zich wil uitspreken over een erfeniskwestie tussen hem en zijn broer. Met zijn antwoord: ‘Wie heeft Mij als rechter of bemiddelaar over jullie aangesteld?’ probeert Jezus buiten de emotionele driehoek van de broers te blijven (12:13-14). Het is immers glad ijs om in zo’n zaak, zonder kennis van de casus, uitspraak te doen. Wat heeft de ene broer bij leven reeds geërfd? Welke schulden zijn er met de erfenis nog te verrekenen? De gelijkenis van de verloren zoon komt al in gedachten, maar zal zich natuurlijk pas aandienen in Lucas 15. Een erfenis is meer dan een som geld. Dat weet iedereen die weleens in een ingewikkelde erfkwestie verzeild is geraakt. Het Griekse woord voor erfenis is klèronomia, wat meer is dan een transactie. Het is ook: erfdeel, nalatenschap. Daarin is geld vaak meer dan een getal op een bankrekening en gaat het eigenlijk om waardering. Mocht een erfgenaam minder krijgen dan zijn gelijke-in-lijn, dan voelt dat niet alleen als een financiële benadeling, maar ook als een emotionele afwijzing. Eigenlijk vraagt de broer dus niet alleen om zijn erfdeel aan geld of bezittingen, maar ook om het emotionele erfgoed: door zijn broer, als zoon van dezelfde vader en moeder, voor vol aangezien en gewaardeerd te worden. Jezus raadt de man aan om die zaken toch los van elkaar te leren zien. Hij probeert hem tot zelfonderzoek te brengen: is hebzucht zijn drijfveer, of gaat het hem om waardering? Waardering is terecht, hebzucht is verwerpelijk. Om dat duidelijk te maken, vertelt Hij in de bredere kring van omstanders de gelijkenis van de rijke man, die erachter komt dat zijn bezittingen niets waard zijn als God hem zijn leven afneemt: je kunt toch niets meenemen in je graf. Het gaat erom rijk te zijn voor God, niet voor jezelf.
Genoegens van het leven: geen voordeel
Een soortgelijke gedachtegang lijkt te vinden in Prediker. Bij hem zien we de rijke uit de gelijkenis van Jezus uitvergroot: eindeloos is de opsomming van rijkdommen en geneugten die Prediker als koning in Jeruzalem heeft mogen genieten. Tot en met het genot van ‘vele, vele vrouwen’ (2:8 – Nieuwe Bijbelvertaling) aan toe. De meeste bijbelvertalingen vertalen hier het Hebreeuwse sjiddah we sjiddot – een hapax legomenon – met ‘een vrouw en (…) vrouwen’ (vgl. Naardense Bijbel), waar je normaal gesproken ’isjsjah we nasjim zou terugvertalen. Maar volgens de Lexicon Koehler Baumgartner
betekent het iets specifieker: ‘een dame en dames’, of volgens de online woordenboekfunctie van Bibloi zelfs: ‘een concubine (…)’. Ook de constructie van beide woorden is bijzonder en ‘rijmt’ met de eerder genoemde ‘zangers en zangeressen’ (Hebr.: sjarim wesjarot). Eigenlijk zou je dus zoiets moeten vertalen als: ‘meerdere dames-van-plezier’.
De reden waarom Prediker dit allemaal ‘lucht en najagen van de wind’ (Hebr.: hèbhèl were‘oet roeach) vindt, is echter anders dan in het Evangelie, namelijk dat er ‘geen voordeel’ (Hebr.: ’ejn jitron) is, en dat allen hetzelfde lot treft (Prediker 2:11.14). In de leer van Jezus is dat juist niet zo: wie rijk is voor God, zal een beter lot treffen dan wie alleen rijk is voor zichzelf. Ter verdediging van Prediker kan worden aangevoerd, dat hij er tenminste niet hypocriet over is en dat hij bij alles zijn wijsheid heeft bewaard. Anders gezegd: hij is niet in zijn eigen succes gaan gelóven, maar blijft zich ervan bewust dat het uiteindelijk allemaal maar een kwelling is, die door God is opgelegd (Prediker 1:13)
Deze exegese is opgesteld door Matthijs de Vries.