Goed en Kwaad zijn ‘namen van God’
Wolf blijft wolf en lam blijft lam
Carl Gustav Jung (1875-1961) meent dat de westerse mens zich met zijn eenzijdige voorkeur voor rationaliteit en bewustzijn berooft van een reservoir aan kennis en wijsheid. Wij brengen hiermee onze humaniteit in gevaar, aldus de Zwitserse psychiater en psycholoog. In zijn analytische psychologie biedt Jung een nieuw inzicht in sprookjes, mythen en hun beeldtaal. Mythologische verhalen zijn volgens hem geen kinderlijke bedenksels van primitieve culturen waarvan moderne volwassenen weinig kunnen leren. In deze verhalen komt juist het onbewust potentiaal van het leven aan het licht.
Het diepst denkbare principe is God
De onderwaardering van mythen en het mythisch denken in het Westen ziet Jung als symptoom van een tekort. Sterker nog: kennis van de wijsheid in mythen is in zijn ogen juist een eerste stap naar heling. Het werd bij hem een van de middelen tot rehabilitatie van ons onbewuste. Als psychiater zag Jung zijn theorieën over de vergeten taal van het onbewuste gestaafd in de neuroses van zijn patiënten en hij herkende zulke neuroses evenzeer in de samenleving als geheel. Verdringing van psychische spanningen kon uiteindelijk de hele maatschappij ontwrichten. Zo verklaarde hij al voor de Tweede Wereldoorlog dat fascisme en nationalisme het gevolg zijn van de catastrofale projectie van het kwaad in de ander (de vreemdeling, de jood). Dit doen we om niet de confrontatie aan te hoeven gaan met ‘de schaduw’ in onszelf. De projectieleer (overdracht) kreeg bij Jung daardoor een veel ruimere inhoud dan bij Sigmund Freud. Freud zag dat de patiënt zijn in de kindertijd beleefde emoties projecteert op zijn therapeut. Volgens Jung projecteren we veel meer dan onze eigen persoonlijk beleefde maar verdrongen en vergeten indrukken.
Numineuze principes
Jung heeft altijd benadrukt dat hij arts was en geen theoloog of filosoof. Goed of kwaad waren bij hem geen morele categorieën maar psychische. Daarmee ontkende hij niet dat er zoiets is als moreel kwaad. Hij meende echter dat de discussie er meer bij gebaat was als men ‘goed en kwaad’ eerst probeerde te begrijpen als psychische krachten die men moet eerbiedigen alsof het numineuze principes zijn.
In een congreslezing uit 1958 getiteld ‘Goed en Kwaad in de analytische psychologie’ begint Jung met een observatie uit zijn eigen praktijk. Wanneer hij als therapeut dacht iets goeds gedaan te hebben voor een patiënt, dan bleek dat achteraf slecht voor die persoon te hebben uitgepakt. En, omgekeerd, als Jung goedbedoeld iemand met een slecht advies had opgezadeld, bleek dat hij die ander met zijn raad uiteindelijk toch een goede dienst had bewezen.
We zijn opgebouwd uit tegenstellingen die zich willen verenigen
Waarvoor staan de eerbiedwaardige categorieën ‘goed’ en ‘kwaad’ precies, vraagt Jung zijn toehoorders. Hij poneert dan de stelling dat zij psychische principes zijn. ‘Wanneer we goed opletten, merken we dat goed en kwaad principes zijn […] Het diepst denkbare principe is God. Principia zijn uiteindelijk aspecten van God.’ Goed en Kwaad zijn ‘namen van God’. Grote psychische spanningen, meent Jung, wijzen op een botsing met ‘God’. Dat wat ‘God’ is, is immers sterker dan wat wij zijn. Het heeft een numineus karakter dat een mens nooit kan beheersen. Het zal ons eerder overweldigen. De enige optie is ons ervoor openstellen, ons laten overweldigen, vertrouwend op zijn zin.
Water en vuur
Jung heeft zich, zover ik weet, nooit gewaagd aan een uitleg van Jesaja’s wolf en lam, maar hij zou diens visionaire taal direct omarmd en zijn rijkdom erkend hebben. Wolf en lam zouden staan voor die twee goddelijke principes die zich tegelijk in en aan ons manifesteren. Beide krachten werken elkaar tegen en sluiten elkaar uit. Dit verhoogt de psychische druk. Op de pressie vanuit het onbewuste krijgt het bewustzijn evenwel nooit echt vat. Het onbewuste betrappen we slechts in spontane opwellingen en herinnerde dromen. Onderzoek van dromen en studie van mythen, alchemistische en godsdienstige teksten hielpen Jung enorm de ‘werkingen’ en wisselwerkingen van het onbewuste en het bewustzijn te doorgronden. Zo ontdekte hij dat het onbewuste een andere vorm van causaliteit kent, waar – heel paradoxaal voor het discursieve verstand – oorzaak en gevolg inwisselbaar zijn. Ook blijken we opgebouwd uit tegenstellingen die zich willen verenigen tot een vruchtbare eenheid met behoud van hun tweeslachtigheid.
Om het beeld van wolf en lam te gebruiken: wolf en lam zijn tegenstellingen die zich moeten verzoenen zonder in elkaar op te gaan. De wolf blijft wolf en het lam blijft lam. De wolf wordt niet verjaagd, het lam niet afgeschermd. Het is beeldtaal voor het samengaan van krachten die elkaar in wezen uitsluiten, zoals water en vuur. Jung had bij zulke ontdekkingen het terechte idee dat hij niets nieuws vertelde. Profeten, mystici en alchemisten hebben deze wijsheid allemaal op hun manier ontdekt en, net als de vertellers en troubadours van sprookjes en mythen, doorverteld en overgeleverd.
Geen paradijs
Ieder mens doorloopt een geschiedenis die verwant is aan de geschiedenis van de hele mensheid. Volksmythen dragen voor deze collectieve erfenis het beeldmateriaal aan. Die beelden zijn geen product van bewuste, rationele reflectie, maar geschenken uit het onbewuste dat wij allemaal delen in het collectieve onbewuste. Het onbewuste is bij Jung niet een paradijs waarin het ultieme geluk te vinden is. Jung speelt het onbewuste als een ideaal nooit uit tegen het bewuste. Opnieuw laat dit zien dat Jung geen moralist is. Hij zegt vooral te registreren, zonder een voorkeur uit te spreken. Onze geest wordt aangestuurd vanuit beide psychische krachtvelden. Waar het bewuste te veel controleert raakt het onbewuste in de knel. Waar het onbewuste de overhand krijgt, verliest een mens zichzelf – wat in het uiterste geval in een psychose eindigt. We zullen dus ons evenwicht moeten zien te vinden en bewaren.
Literatuur
Genoemde lezing is te vinden in C.G. Jung, Goed en kwaad, Lemniscaat Rotterdam, 2001. Zeer verhelderend zijn ook: Het ik en het onbewuste en Psychologie van de overdracht, gebundeld en vertaald in C.G. Jung, Verzameld Werk 3 – Persoonlijkheid en overdracht, Lemniscaat, Rotterdam, 1985.