Omgaan met mensen met kanker: het verhaal van de geestelijk verzorger
In ieder ziekenhuis zijn één of meerdere geestelijk verzorgers aangesteld, die meestal met een bepaalde levensbeschouwelijke stroming zijn verbonden. Daarnaast groeit het aantal vrij gevestigde geestelijk verzorgers dat bij de begeleiding van mensen met kanker en hun omgeving kan worden ingeschakeld (www.geestelijkeverzorging.com). In het ziekenhuis begeleiden geestelijk verzorgers patiënten en soms ook naasten die erom vragen, ongeacht hun achtergrond. Geestelijk verzorgers richten zich op levens- en zingevingsvragen.
Jowien van der Zaag (1958), is als (protestants) geestelijk verzorger werkzaam in het Nederlands Kanker Instituut – Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis (NKI-AVL) te Amsterdam.
Het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis is een gespecialiseerd ziekenhuis, waar alleen kankerpatiënten worden behandeld. U heeft dus een uniek perspectief op de omgang met mensen met kanker. Is er iets heel specifieks aan kankerpatiënten?
Patiënten met kanker staan voor een enorme opgave, er komt ontzettend veel op hen af. Als kanker gediagnosticeerd wordt maken veel mensen een crisis door, want in hun beleving komt de dood dichterbij. Veel van wat voor hen tot dan toe vanzelfsprekend was, dreigt weg te vallen. Je vervalt zo gauw in clichés, maar ze hebben het inderdaad over de grond die onder hun voeten verdwijnt. Dat de wereld op z’n kop staat, dat ze in een zwart gat vallen of meegezogen worden door een hoge golf. Onze ervaring is dat mensen dan opnieuw hun weg moeten zoeken en worstelen met vragen als: waarom ik? waarom nu? aan wie of wat heb ik dit te danken? hoe kom ik hier doorheen? waar vind ik troost?
Zorgen jullie als geestelijk verzorgers voor iedereen?
In principe kan iedereen een beroep op ons doen. We begeleiden patiënten of hun naasten, ongeacht hun achtergrond. Het gaat om mensen die ruimte nodig hebben om hun vragen en gevoelens te uiten over wat er allemaal in hen omgaat. En dat is meestal niet gering, met alles wat op hen afkomt.
We stappen overigens niet zomaar op patiënten af, alleen als ze erom vragen of als de verpleegkundigen, of in een enkel geval de arts, signaleren dat iemand het nodig heeft. We overleggen altijd eerst met de verpleging, zij zijn de spil in de zorg. Het is dus absoluut niet meer zoals vroeger, toen de ziekenhuispredikant of de ziekenhuispastor alle zalen afliep. Andere ziekenhuizen doen het overigens weer anders dan wij.
Worden jullie vaak door patiënten benaderd?
Wat ons betreft zou het veel vaker kunnen. Er zijn hier zoveel mensen die behandeld worden, opgenomen zijn, dagelijks bestraald worden, of wekelijks op de dagbehandeling een kuur moeten ondergaan. We vinden wel eens dat we te weinig aanvragen krijgen. Daarom blijven we steeds in gesprek met verpleegkundigen en schuiven we aan bij de groepsbesprekingen op de verschillende afdelingen. Waar moet je opletten? Wat zijn signalen? De signalen hoeven geen direct verband te houden met geloof en/of kerk, dat is een te eenzijdig beeld van geestelijke verzorging. Soms is angst een signaal, of slaapproblemen. Vervolgens moet goed worden bekeken naar welke hulpverlener het signaal leidt. Dat kan de psychiater zijn, maar ook de maatschappelijk werker of de geestelijk verzorger.
En de samenwerking met hen verloopt goed?
Ja, heel goed. Het komt voor dat ik gedurende een gesprek met een patiënt merk dat een bepaalde kwestie niet mijn expertise is. Dan vraag ik of hij het goed vindt om een vervolgafspraak te maken met bijvoorbeeld een van de maatschappelijk werkers of de psychiatrisch verpleegkundige. Andersom gebeurt het ook, we worden door collega’s ingeschakeld als zij vermoeden dat het om zingeving of levenbeschouwelijke vragen gaat. Zo heb ik een aantal keren samen met een collega maatschappelijk werker een patiënt begeleid in haar laatste fase: het ging toen om hoe ze het leven en haar geliefden los kon laten en over bepaalde vragen die daarbij een rol speelden.
Ook als mensen alweer thuis zijn, of wanneer ze hier voor controle komen, is er ruimte om vervolgafspraken met ons te maken. Daar wordt met een zekere regelmaat gebruik van gemaakt. De behandeling is dan weliswaar afgerond maar de verwerking nog geenszins. Ik merk dat mensen erg blij zijn met die mogelijkheid.
Wanneer u zelf naar een patiënt gaat, wat is dan uw houding? Hoe benadert u de patiënt die opgenomen is?
Ik probeer me zo open mogelijk op te stellen. Soms weet ik via de verpleegkundige dat er een duidelijke vraag ligt. Van de week werd ik bijvoorbeeld bij een vrouw geroepen die ’s nachts niet kon slapen en heel graag met een geestelijk verzorger wilde spreken. Ze maakte zich veel zorgen om haar zoon, voelde zich schuldig. Ik hoefde nauwelijks iets te zeggen, ze begon meteen te vertellen wat er aan de hand was. Doordat ik luisterde voelde zij zich erkend en dat gaf haar rust om verder te herstellen.
Mensen die zelf om een gesprek met de geestelijk verzorger vragen, hebben meestal een bepaalde vraag. Niet altijd, sommigen hebben gewoon behoefte aan een praatje. En soms vermoed je waar iemand het over zou willen hebben, maar loopt het anders, moet er eerst iets anders verteld worden. We zien vaak dat kanker ander leed naar boven haalt, oud zeer triggert. Dan stem je met de patiënt af wat op dat moment prioriteit heeft. Ik ben regelmatig onder de indruk van de last die mensen met zich meedragen. Soms merk je dat mensen door alles wat hen overkomen is zijn gegroeid, dat ze toch ergens kracht uit putten. Dan ga je samen op zoek: wáár putten ze die kracht uit? Is dat uit nabijheid van anderen, uit een bepaalde levensbeschouwing, uit geloof misschien? Of zijn ze zo bezeerd dat ze het niet meer redden, dat wat hen nu overkomt te veel is? De draagkracht van mensen is soms ongelofelijk groot.
Wat mijn houding is als geestelijk verzorger? Mijn houding heeft met mijn perspectief te maken. Als geestelijk verzorger ligt mijn interesse niet zozeer bij de wond, zoals die van de arts. Ik vraag niet naar waarden of bloeduitslagen. Ik probeer degene die is opgenomen als hele mens te benaderen, in de context van zijn of haar levensverhaal. Vaak gebruik ik de wond of de behandeling wel als ingang, maar neem ik die daarna in symbolische zin: wat betekent de wond voor de patiënt? Hoe voelt het om ziek te zijn of om ziek gemaakt te worden, bijvoorbeeld door de kuren of door de gevolgen van ingrijpende operaties. Daarin kan de kracht van de patiënt ook zichtbaar worden. En dan raakt het gesprek aan een veel diepere laag.
Mensen doorlopen hier heel lange trajecten, met controle, remissies en recidives. Krijgt u een duurzame relatie met patiënten?
Vroeger moest ik er niet aan denken om in een ziekenhuis te werken omdat ik dacht dat je dan alleen maar kortstondige contacten met patiënten had. Maar dat beeld klopt niet. Soms zie ik iemand weliswaar maar een of twee keer, of heel kort, op de intensive care bijvoorbeeld, maar tijdens die ontmoetingen kan veel gebeuren en ze kunnen voor de patiënt van grote betekenis zijn.
Maar er zijn er ook die hier maandenlang zijn opgenomen, bijvoorbeeld vanwege gecompliceerde darmoperaties. Of die een periode van kuren hebben gehad en weer terugkomen. Ook dat kan weken, maanden duren. Er kunnen dus vrij langdurige contacten ontstaan, die na ontslag soms op poliklinische basis een vervolg krijgen. Zo begeleid ik momenteel iemand die na een jaar van behandelingen kankervrij is, langzaam maar zeker zijn weg in de samenleving terugvindt, maar rondom vrijwel elke controle een afspraak maakt.
Zijn er elementen waar een geestelijk verzorger volgens u in het geval van kanker alert op moet zijn?
U bedoelt wat mijn advies aan anderen zou zijn? Ik heb hier geleerd dat ieder mens met kanker een eigen proces doormaakt. Dat vraagt een enorme aanpassing van naasten. Nabijheid en trouw vind ik belangrijke begrippen. Maar soms is het beter om even afstand te nemen. Je moet steeds opnieuw afstemmen op de situatie van dat moment. Het kan zijn dat de ander behoefte heeft aan een praatje, of het fijn vindt als je er gewoon bent. En er kunnen ook perioden zijn waarin dit niet zo is. Dat wisselt per persoon, per situatie. De wereld van een patiënt kan krimpen, hij of zij richt zich steeds meer naar binnen waardoor het lijkt alsof er geen behoefte is aan contact. In dat geval zou ik de naasten willen aanraden om dat bespreekbaar te maken, bijvoorbeeld door te vragen wat je zou kunnen betekenen, wat de ander op dat moment nodig heeft.
Bespreekbaar maken… Dat is nou juist vaak het probleem. Hoe doe je dat?
Probeer te accepteren wat de ander door moet maken, dat is belangrijk. Dat is wat anders dan dat je het je voor kunt stellen. Hoe vaak is dat niet onze reactie, bijna gedachteloos: ‘Ja, dat kan ik me voorstellen.’ Is dat echt zo? In veel gevallen niet, denk ik. Als je dat zegt, ontken je het eigene, het unieke, van wat de ander door maakt.
Het is helemaal niet vreemd, als het naasten te zwaar of te veel wordt. Het is niet gemakkelijk, maar probeer ook dat bespreekbaar te maken. Het wil niet zeggen dat je dan de ander afvalt, integendeel, je geeft ermee aan hoezeer je met elkaar verbonden bent en dat je het vol wilt houden. Een andere bezoekregeling of een dagje overslaan, kan al zoveel ruimte geven. Niet alleen voor de partner of naaste, maar soms ook voor de patiënt zelf.
Als je het als partner of familie moeilijk vindt om er alleen of samen uit te komen, zou ik aanraden om begeleiding te zoeken bijvoorbeeld bij maatschappelijk werk.
Waar je voorzichtig mee moet zijn, zijn adviezen in de trant van: ‘Positief blijven denken!’ ‘Je moet sterk zijn en volhouden.’ Zulke opbeurende troost is heel begrijpelijk, maar eerder tekenend voor de machteloosheid van naasten. Je wilt zo graag iets doen, en eigenlijk sta je met lege handen. Dat is ontzettend zwaar.
Soms heeft de patiënt inderdaad de moed opgegeven of beter: zich overgegeven aan wat komen zal, terwijl de familie of andere naasten nog niet zover zijn. Als wij als geestelijk verzorgers bij zo’n situatie betrokken zijn, proberen we om die ‘ongelijktijdigheid in beleving’ bespreekbaar te maken. Mensen hebben de neiging de ander te willen beschermen voor hun emoties. Maar daarmee creëren ze eilandjes, terwijl er een enorm verlangen naar contact en intimiteit kan zijn. Dat maakt eenzaam, terwijl het zo belangrijk is om de tijd die je (nog) met elkaar hebt, ook werkelijk te beleven. Probeer niet voor de ander te denken, wees open over wat je moeilijk vindt, of verdrietig. Misschien ontstaat er dan ook ruimte om met elkaar te delen wat goed is, wat dankbaar stemt.
Heeft u als geestelijke verzorger ook gesprekken met partners?
Ja, het gebeurt wel dat de patiënt zelf geen behoefte heeft aan begeleiding maar de partner of zoon of dochter wél. Soms biedt het een opening om in contact te komen met de patiënt zelf.
Speelt in het aandragen van spiritualiteit een rol uw werk?
Of ik spiritualiteit aandraag weet ik niet, maar ik ga er wel met de ander naar op zoek en benoem het zo mogelijk. Vraag is natuurlijk wat je onder spiritualiteit verstaat. Veel mensen vinden het een vaag en zweverig begrip. Voor mij heeft het alles te maken met het dagelijks leven. Het hier en nu. Met de intentie waarmee je dingen doet, hoe je iets beleeft, hoe je kan groeien aan vreugde, maar ook aan verdriet.
Vorige week nog vertelde een jongeman me het volgende, en volgens mij heeft dat alles met spiritualiteit te maken: ‘Als ik me met een dier zou moeten vergelijken, dan was ik voordat ik kanker kreeg een konijntje. Ik huppelde door het leven, vaak met heel veel snelheid en haast. Met het gevolg dat ik mezelf en anderen regelmatig voorbijliep. Nu ik een jaar heftige behandelingen achter de rug heb voel ik me een schildpad. Ik ben niet meer zo snel, maar zie daardoor heel veel. Sommige dingen om mij heen, en in mijzelf, zie ik nu pas voor het eerst. Als het me teveel wordt, trek ik me terug onder mijn schild en voel me veilig. Door de kanker ben ik in het hier en nu gaan leven. Ik ben innerlijk volwassen geworden.’
Wat komt u spiritueel gezien het meeste tegen?
Dat mensen zich helemaal opnieuw moeten oriënteren. Alles wat zo gewoon lijkt te zijn, komt in een ander perspectief te staan omdat niets meer vanzelfsprekend is. Met kanker leren omgaan is een enorme opgave. Soms zien we mensen door die worsteling ook een groei doormaken, zoals die patiënt die ik zojuist aanhaalde. Hoe hij zijn ziekteproces beschrijft als een innerlijk groeiproces, dat vind ik bijzonder en ontroerend.
Meestal worden patiënten door de kanker overrompeld. Sommigen voelen zich helemaal niet ziek en krijgen opeens het bericht dat ze geopereerd moeten worden. Laatst nog sprak ik een patiënt die zich ‘blakend van gezondheid’ voelde, maar toch een forse tumor in zijn blaas bleek te hebben. De operatie maakte hem ziek, althans zo beleefde hij het. Dat heeft alles te maken met het onwerkelijke en absurde van de kanker, die sluipend aanwezig is. Hoe moet je daarmee omgaan? Het vertrouwen in je eigen lichaam krijgt een enorme deuk. Soms wordt dan ook het geloofsvertrouwen beschadigd, in dat geval moet iemand zich weer helemaal opnieuw oriënteren. Dat kost ontzettend veel energie.
Maar we ontmoeten ook mensen die zich gedragen voelen door een sterk geloof, op een wijze waar ik diep respect voor heb. Veel mensen vinden troost in het gebed. Op het risico af te veralgemeniseren, valt het me op dat mensen in het begin van hun ziekte bidden om genezing, maar dat gaandeweg hun ziekte hun beleving anders wordt. Dan bidden ze veelal om kracht, om geduld en vertrouwen om verder te kunnen. Ik hoop dan dat iemand zijn of haar weg kan vinden, hoe zwaar die ook is. Er zijn patiënten die, hoe ziek ze ook zijn, tot het einde toe hopen op een wonder. Dat mag, maar ik probeer wel voorzichtig te vragen naar de andere kant: als dat nou niet gebeurt? Kan God zich ook op een andere manier laten zien? Zou het goed zijn om stil te staan bij wat je nog zou willen doen, zeggen of schrijven? Wat heb je nodig om op een waardige manier het leven los te kunnen laten? Ontzettend confronterend. Maar als buitenstaander kun je soms iets in beweging brengen. Als er iets is dat ik hier leer, is het wel dat het nooit óf-óf is, maar meestal én-én.
Als mensen in zichzelf geen kracht kunnen vinden om de situatie het hoofd te bieden, hoe kun je dan helpen?
Het kan helpen om samen stil te staan bij eerdere moeilijke situaties in het leven van die persoon. Wat deed je toen om tot rust te komen, om jezelf terug te vinden, om door te gaan? Voor de één is dat muziek, een ander gaat wandelen, wil met een vriend of vriendin praten, of trekt zich terug, zoekt de stilte.
Het kan ook helpen om te zoeken naar momenten dat iemand zich gelukkig voelde. Waar kwam dat vandaan? Wie waren erbij? Wat betekende dat voor hem of haar? Het kan een opening bieden om dichterbij iemands kracht te komen. Maar soms kan ik niet helpen, dan lukt het me niet om op het juiste moment de juiste vraag te stellen.
Het Stiltecentrum is voor veel mensen in het ziekenhuis een belangrijke plek. Een kaarsje branden, stil worden, iets in het boek schrijven: het heeft iets universeels en dat is troostend. Schrijven, in een dagboek bijvoorbeeld, is voor sommige patiënten een passende manier om hun gevoelens onder woorden te brengen. Ik herinner me een vrouw die te horen had gekregen dat ze niet lang meer zou leven. Zij wist dit eigenlijk wel, maar ze werd in het proces van afscheid nemen belemmerd door haar dochter, die nog hoopvol was. De vrouw zocht naar een manier om afscheid te nemen van haar geliefde kleinzoontje van twee jaar. Ze wilde hem vertellen hoeveel ze van hem hield, maar dat mocht niet van haar dochter, ze zou immers niet doodgaan. Toen heeft de vrouw een brief geschreven die haar kleinzoon later, als hij dat zou willen, zou kunnen lezen. Het ging om de betekenis die haar kleinzoon voor haar had. Maar het betrof ook haar dochter, die de situatie niet kon aanvaarden. Omdat de vrouw te zwak was om te schrijven, vroeg ze haar dochter om haar te helpen. De brief werd voor hen beiden een onverwachte opening om met elkaar in gesprek te gaan.
Kun je het ‘loslaten’ leren?
Loslaten is een proces dat ieder mens in feite in verschillende fasen van zijn of haar leven doormaakt, ook als je niet door ziekte getroffen wordt. Maar door de kanker wordt het proces onder druk gezet en verhevigd. Loslaten heeft niet altijd te maken met de naderende dood. Laten we niet vergeten dat er ook mensen genezen naar huis gaan! Loslaten betekent ook het aanvaarden van veranderingen op allerlei andere vlakken, bijvoorbeeld het verliezen van onbevangenheid, van een bepaald schoonheidsideaal. De vanzelfsprekendheid van het leven verdwijnt, toekomstdromen vallen in duigen, niet alleen voor de patiënt zelf, maar ook voor hun naasten. Zowel patiënt als dierbaren moeten veel van wat ze tot nu toe deden of van plan waren loslaten. Erkenning van dergelijke verliezen is van groot belang.
Of je het kunt leren? Op die vraag moet ieder mens zijn of haar eigen antwoord vinden. Als geestelijk verzorgers kunnen het proces van loslaten alleen begeleiden. We merken dat rituelen daarbij veel kunnen betekenen, omdat ze overgangen markeren. In het ritueel van de ziekenzegening bijvoorbeeld wordt door middel van woord en gebaar, voor patiënt en naasten een zekere ruimte geschapen om los te laten. Er kan een rust ontstaan die zo bijzonder is, dat er heel veel gebeurt bij de patiënt en zijn of haar naasten en dat er ruimte is om elkaar los te kunnen laten. Mét alle emoties van verdriet en dankbaarheid.
Een huisarts vertelde me dat er in het ziekteproces een moment komt waarop de arts de regie moet overnemen. Is dat uw ervaring ook?
Als die huisarts bedoelt dat je duidelijkheid moet bieden en goede informatie over het verdere verloop van de ziekte of naderende stervensproces moet geven, dan herken ik dit. Als mensen weten waar ze aan toe zijn, geeft hen dat een bepaald houvast, is mijn ervaring. Hoe vreemd dat misschien ook klinkt. Wat slopend is, is ónduidelijkheid.
Als geestelijk verzorger maakt u ook de reacties van naasten mee. Is er gedrag waarvan u denkt: dat zou beter achterwege gelaten kunnen worden?
Naasten uiten zich soms opbeurend en aanmoedigend, terwijl de patiënt, zelf zo moe en uitgeput, dit eigenlijk niet kan hebben. Dan kan irritatie ontstaan. Sommige partners zijn heel lang bij hun geliefden in het ziekenhuis, wat dankzij het Gasthuis ook kan. Maar het wil niet zeggen dat dit altijd goed is: soms moet de naaste zichzelf, en daarmee de patiënt, ook rust gunnen door wat meer afstand te nemen. De verpleegkundige of maatschappelijk werker attendeert hen erop dat ze tijd voor zichzelf moeten nemen door bijvoorbeeld te gaan sporten of te gaan winkelen. Goed voor jezelf zorgen komt immers ook de patiënt ten goede.
Kan men te ‘close’ zijn als de een ziek is en de ander niet?
Dat kan, maar dat hangt sterk af van de manier waarop men met elkaar omgaat. Je kunt er geen algemene uitspraak over doen. Een patiënt en zijn of haar partner kunnen bijvoorbeeld elkaars krachtbron zijn. In een andere situatie is het wellicht nodig om te interveniëren en de partner te suggereren regelmatig naar huis te gaan, een beetje afstand te nemen.
Het luistert heel nauw en vereist veel zorgvuldigheid. Bij moslimpatiënten komt bijvoorbeeld nog iets anders om de hoek kijken: in hun cultuur is het heel gewoon dat men vaak en met veel mensen op bezoek komt, meeleven uit men door ‘er te zijn’. Dat moet je respecteren. Toch moet soms uitgelegd worden dat de patiënt ook rustmomenten nodig heeft. Het is belangrijk dat er over en weer uitleg wordt gegeven, dat je begrip krijgt voor elkaar. Een maatschappelijk werker binnen onze dienst is moslima en geeft regelmatig voorlichting aan verpleegkundigen over ziektebeleving van moslimpatiënten.
Confronteert dit werk u niet met de angst voor eigen dood?
Ik ben er mee bezig en mijn gevoeligheid ervoor is zeker versterkt door mijn werk hier. Ik ben me erg bewust geworden van de waarde van het nu, van de kwetsbaarheid van het leven. Het niet-vanzelfsprekende van gezond zijn. Ik merk dat ik niet zozeer bezig ben met wat hierna, na dit leven, zou kunnen zijn, maar me veel meer richt op het leven hier en nu. Om het goede te zoeken, in vreugde en in het verdriet. Een belangrijke gedachte voor mij is dat ik deel ben van een groter geheel, dat is een bron waaruit ik put. Binnen dat geheel ervaar ik ook degenen die mij lief zijn en gestorven zijn. Ik kan het niet goed onder woorden brengen, maar het geeft me een gevoel van geborgenheid en het troost me.
Maar ik weet niet hoe ik zou reageren als één van mijn kinderen zou worden getroffen door kanker, of mijn man, andere dierbaren of ikzelf…
Ik weet wel dat het me soms echt raakt wat mensen hier in dit ziekenhuis moeten doormaken, dan ben ik echt verdrietig om het slopende karakter van kanker, dat mensen zo beschadigd kunnen worden. Ik hecht aan mensen; dat vind ik niet verkeerd. In dit ziekenhuis kom ik mensen tegen die zoveel innerlijke kracht uitstralen dat ik het een voorrecht vind om hen te ontmoeten.
Kunt u een concrete tip geven aan mensen die iemand met kanker in hun omgeving hebben?
Een klein gebaar, een groet op een kaart bijvoorbeeld kan heel veel betekenen. De kaarten en andere blijken van meeleven aan de wanden op hun kamers zijn een grote steun voor de patiënten. Een patiënt wees eens naar al de kaarten en zei: ‘Zij zijn de handen van Onze Lieve Heer.’ Ook al zijn het kaarten van ‘verre’ kennissen, van het werk, uit de straat, de parochie, de gemeente: dat juist zij de moeite nemen om een kaart uit te zoeken en er iets op te schrijven, doet veel goed.
Een heel enkele keer kan een tekst ook verkeerd vallen. Ik herinner me dat een patiënt een kaart ontving met een bijbeltekst waar ze zelf erg veel moeite mee had. Ze kon het gebaar waarderen, maar ze zou er later wel iets van zeggen.
Af en toe vertelt een patiënt me dat een vriend of familielid niet op bezoek durft te komen of niets meer van zich laat horen, of dat hij of zij bij het boodschappen doen gemeden wordt. Het is niet vreemd als je er tegenop ziet om op bezoek te gaan bij iemand met kanker. Maar probeer het bespreekbaar te maken: waarom zie je er tegenop? Wees eerlijk over je gevoelens en zoek naar een vorm van contact die bij je past.
Ziet u de mensen naderhand nog?
Soms wel: als ze poliklinisch worden behandeld, of als ze weer opgenomen worden. Maar ook als ze thuis zijn en behoefte hebben aan een vorm van nazorg komen patiënten voor een gesprek naar het ziekenhuis. Laatst zei iemand in een dergelijk gesprek: ‘Het klinkt misschien heel vreemd, maar door de kanker ben ik een wijzer mens geworden. Ik heb maar weinig nodig om gelukkig te zijn.’
Deze informatie is afkomstig uit Wat ik je nog zeggen wilde… Omgaan met mensen met kanker van Christiane Berkvens-Stevelinck, Meinema, 2008.