Liefde kent geen moraal
‘Het probleem van de westerse ethiek is dat ze niet uit liefde voor het leven voortkomt. Mensen die elkaar liefhebben, hebben eigenlijk geen moraal nodig. Als je liefhebt, weet je wat je wel en niet kunt doen. Als je liefhebt, kun je doen weet je wil. Liefde heeft geen wetten nodig. Liefde ontstaat als je aan je zelf voorbij kunt kijken naar wat de gemeenschap waarin je leeft nodig heeft.’
Als zenmeester en benedictijner monnik Willigis Jäger het over liefde heeft, gaat het niet om simpele patronen van sympathie of antipathie. Liefde gaat in zijn visie over de door alle mensen te ervaren grenzeloosheid, die meer is dan ‘ik hou van jou’. Deze grenzeloosheid mag de moderne mens rustig God noemen. Voor Jäger blijft het goddelijke een ‘onaangetast’ gegeven, terwijl alle beelden, symbolen en talen waarin die God verklankt en verbeeld wordt aan voortdurende verandering onderhevig zijn. Jäger voelt zich thuis bij de mysticus Eckhart, die schreef: ‘Als ik een God had die ik kon kennen, dan zou ik hem nimmer als God zien.’
Zazen
Willigis Jäger is geboren in 1925 en studeerde theologie en filosofie. Hij koos voor een contemplatief leven als benedictijner monnik en priester in de abdij Münsterschwarznach. Ongeveer zeven jaar gaf hij les aan het gymnasium van de abdij. Voor de katholieke ‘ontwikkelings’organisaties Miserio en Mystio heeft hij vijftien jaar lang vele buitenlandse reizen gemaakt. Maar zijn ontwikkeling ging verder. Hij ging zich interesseren voor mystiek en besloot in 1975 naar Japan te gaan. Onder leiding van de boeddhistische zenmeester Yamada Kooun Roshi heeft hij zeer intensief aan zazenmeditatie gedaan. Na twaalf jaar onder deze meester kreeg hij de bevoegdheid om zelf les te geven in zazen en na twintig jaar kreeg hij zelfs de erkenning als zenmeester.
Jäger is oprichter van het centrum voor spirituele wegen de Benediktushof in Holzkirchen, Duitsland. Het oosterse denken fascineerde hem omdat daar een verhouding tussen leraar en student bestaat, die ‘niet in de boeken te vinden is’. En Japan wist bij Jäger zelf een hiaat op te vullen. Hij had in het Westen niemand kunnen vinden die hem de diepten van de contemplatie, van de christelijke mystiek kon laten doorgronden. In Japan ontdekte hij dat het in de ‘christelijke’ mystiek van het Westen – bij Johannes van het Kruis, Theresa van Avila, Meister Eckhart en Nicolaas van Cusa – om dezelfde waarheden ging als in de zenmystiek van het Oosten: liefde, verbinding en mededogen. Voor Jäger was het moeilijk om daadwerkelijk een vorm van integratie te vinden in Japan.
Tijdloos
Jäger was er aanvankelijk voor beducht dat zijn verdieping in zen weleens een vervreemding van zijn eigen wortels zou kunnen betekenen. Maar hij zag in dat het niet noodzakelijk was om het christendom te verlaten. ‘De weg van zen kent geen religie of confessie.
Zen is een weg die je meeneemt in een alomvattende ervaring. Hoe ik die ervaring duid, is van mijn culturele achtergrond afhankelijk, maar de ervaring is en blijft hetzelfde. De ervaring laat zich volgens de zenmeester in de taal van elke cultuur en religie interpreteren. De ervaring is tijdloos, is niet lokaliseerbaar. Ik zou willen dat iedereen zen zou beoefenen omdat het de mens naar een hoger bewustzijnsniveau brengt. Men ervaart in zen de overeenkomsten tussen alle wezens. Men ervaart een universele liefde, die alle mensen verbindt. Deze liefde kan leiden tot een vredevolle manier van samenleven die we hier op aarde nog niet hebben kunnen waarmaken. De weg van zen voert ons weg uit de persoonlijke identiteit. Wie we werkelijk zijn gaat namelijk voorbij aan onze persoonlijkheidsstructuur. Het zou voor onze gemeenschap zegenend zijn als we dat inzicht zouden bereiken,’ aldus Jäger.
Gemeenschap en moraal
Toen Jäger ooit in Afrika was, ontdekte hij dat de stam en de clan belangrijker waren dan het individu. Als een moeder van een kind stierf, was dat natuurlijk zeer pijnlijk, maar het kind behoorde tot een stam, die klaar stond om het kind op te vangen. Huwelijken tussen mensen werden door de clan geregeld, omdat ze van belang waren voor het voortbestaan van de gemeenschap. Volgens Jäger hebben we in het Westen te veel oog voor het belang van het individu. Hij zegt: ‘Veel mensen hebben niet de vaardigheid meer om zo in een gemeenschap te integreren.’
Wie we werkelijk zijn gaat voorbij aan onze persoonlijkheid
Er zijn volgens Jäger maar weinig communes die het gered hebben, omdat het moderne individu niet in staat is om binnen een sociale gemeenschap te leven. Dat het in Duitsland maar niet lukt om na de val van de muur tot een nieuw sociaal stelsel te komen, wijt hij aan het individualisme: ‘Natuurlijk willen de Duitsers een nieuw sociaal systeem, maar “wil je alsjeblieft niet bij ons beginnen”. Zo blijven de armen arm en de werkelozen werkeloos.’ Jäger noemt de mens een ontaarde ‘species’, wat blijkt uit het feit dat de geschiedenis van de mensheid bol staat van onmenselijke slachtpartijen. Tegelijkertijd noemt hij zichzelf geen cultuurpessimist, omdat de mogelijkheden tot het vormen van een gemeenschap die de wereld nodig heeft nog onvoldoende zijn ‘uitgebuit’.
De mystiek, de ervaring van eenheid die uitmondt in liefde, kan in die gemeenschapsvorming een belangrijke rol spelen. De mystiek kan ons helpen om de nood van de ander als je eigen nood te zien. ‘Dan hoeft niemand nog tegen me te zeggen dat ik mijn naaste moet liefhebben. Het lijden van mijn medemens wordt mijn eigen lijden.’ Een atoom is een geheel, maar creëert in zijn eentje geen zingeving, meent Jäger: ‘Een atoom heeft alleen zin binnen het grotere geheel dat molecuul heet en die molecuul heeft op zijn beurt alleen weer zin binnen een cel. Een maas in het visnet dankt haar bestaansgrond alleen aan het visnet. De opvoeders van de mensheid, de priesters en leraren, zijn tekortgeschoten in het onderwijs van dat bewustzijn. Ze hebben de mensen wel moraal gegeven. Maar die moraal is veel te mager: je zult…, je moet… en je mag niet… Regeltjes brengen ons niet verder. Als het auto-immuunsysteem van onze samenleving kapot is, is moraal blijkbaar niet het middel om dat immuunsysteem weer gezond te maken. Kijk maar naar Amerika, daar zitten de gevangenissen het volst. Moraal is dus geen dragende factor, ze verandert niets.’
Maar is er dan geen sprake van ontwikkeling? Ja, volop, meent Jäger, ‘maar we zijn nog niet op het wezenlijke bewustzijnsniveau gekomen, terwijl de wereld er wel om vraagt. We zijn al van primatenbewustzijn naar een persoonlijk bewustzijn ontwikkeld. En we openen ons steeds meer voor het universele bewustzijn. Maar we kunnen alleen overleven als we een “nieuw” dagbewustzijn bereiken. Daarin ligt de redding van onze soort. Darwin heeft eens gezegd dat het wezen met het sterkste gebit zou overleven. Dat klopt niet. Overleven doet alleen de biotoop. We hangen samen, of we worden samen gehangen.’
Het idee van een maakbare samenleving dat zich in de jaren zeventig ontwikkelde blijkt volgens Jäger een illusie: ‘Liefde laat zich niet regelen door een maatschappelijk bevel. Liefde kan je wel de weg wijzen naar de barricaden, liefde kan in de vorm van geweldloos verzet leiden tot revolutie. Maar liefde is niet maakbaar.’
Transformatie
Willigis Jäger gelooft niet meer in God als de schepper van hemel en aarde, die deze wereld in een week geschapen heeft. Wel geeft Jäger ons een taal die ons hart raakt: ‘God is de symfonie van het universum, wij zijn de noten. Ik ben mens geworden opdat ik als muziek moge klinken.’ Maar als hij dat zo formuleert is het niet gek dat de gevestigde religieuze orde een probleem met zijn taal heeft. Jäger: ‘Wie zegt me wie God is. Niemand weet dat. Geen beeld, geen concept kan tot uitdrukking brengen wat God is. God gaat voorbij aan deze woorden.
Dit kleine menselijke verstand meent het universum te begrijpen, kom nou. Waar het om gaat ligt “voorbij” de ratio. Alleen de mysticus kan die grens overschrijden. Alhoewel, ook de moderne natuurkundige wordt weer religieus. Die gelooft weer in een werkelijkheid achter de dingen. Maar het laatste wat overblijft is de roes. Wat het is: we weten het niet. Wat we wel weten is dat materie eigenlijk niet bestaat. Negenennegentig procent van het universum bestaat uit lege ruimte waar energie in zit. De wereld is niet meer dan vertraagde energie.’
De weg naar binnen
Jäger heeft met zijn opvattingen over zen en mystiek ook stilte gebracht in mijn eigen onrustige, zoekende hoofd. Ik heb hem een aantal keren geïnterviewd en toen hij zei dat zen zijn eigen geloofsleven in het christendom had verdiept, stelde me dat gerust. Dankzij Jäger kon ik mijn pad vervolgen, onder andere doordat hij zei: ‘Het herontdekken van de rijkdom van de grote mystieke tradities maakt het mogelijk dat de toekomstige weg van de mensheid een weg naar binnen zal zijn.’ Wat heb ik geworsteld met die weg naar binnen. Onze spirituele opdracht lag toch juist daarbuiten, in de maatschappij? Door Jäger leerde ik dat ik een schijntegenstelling had gecreëerd. Ik was blij dat het met deze inzichten niet nodig was het christendom te verlaten.
Dit kleine menselijke verstand meent het universum te begrijpen, kom nou
Maar is het dan volgens Jäger niet verstandiger om helemaal afscheid te nemen van de bestaande religies? Hierover zegt hij: ‘De godsdiensten hebben de mensheid een tijdlang zin en betekenis gegeven. Dat is goed geweest. Maar de moderne mens heeft niet genoeg aan de oude beelden, zelfs niet aan de beelden van hoop die ze ons gegeven hebben, omdat die beelden te moralistisch waren. Of Mozes geleefd heeft, kan me niet veel schelen. Wat ik wil weten is of je als gemeenschap aan de hand van het beeld van de doortocht door de Rode Zee je eigen leven kunt duiden! Religie is een bril die we nodig hebben om als mens te bestaan. Maar die bril staat ons te vast op de neus. Gelukkig begint de bril wat losser te zitten. Natuurkundigen laten ons zien dat wat we als verschijnselen waarnemen afhankelijk is van de bril die de waarnemer draagt. Dat is al wat. En de mystiek probeert ons ertoe te verleiden die bril af te zetten.’