Parabels en de kunst van het vertellen
Een bespreking van 'Parels van wijsheid'

In deze tekst1 reflecteert Johan Goud, emeritus remonstrants predikant, hoogleraar en auteur, op het boek Parels van wijsheid van Eric Ottenheijm, Nikki Spoelstra en Martijn Stoutjesdijk, dat afgelopen juni verscheen. Parels van wijsheid biedt een overzicht van verscheidene parabels, met uitgebreide achtergrondinformatie, geschreven door een team van auteurs die meewerkten aan een parabelproject van de Universiteit Utrecht en Tilburg. Goud gaat in deze bespreking in op de essentiële rol van parabels en beschrijft de theologische notie van de wereld als gelijkenis, het polyfone en poly-interpretabele dat parabels eigen is, de wijze waarop de beeldende kunst een bron vormt voor parabels en de kunst van het vertellen.
Parabels zijn overal
Dit boek heb ik gefascineerd gelezen. De eerste zinnen luiden: ‘Parabels zijn overal. Dat is de waarneming waarop dit boek gestoeld is.’ De rest van het boek levert inderdaad uitbundig bewijs voor deze stelling. Ze zijn overal: parabels, verhalen die je iets willen inscherpen of je alleen maar laten stilstaan bij de aporie van het bestaan. Het boek put die verhalen uit vele bronnen en attendeert op de daarin veelvoorkomende thema’s. Op één van die thema’s, dat van de verloren zoon, kom ik terug.
De essentiële rol van parabels
Al lezend ga je steeds sterker beseffen hoe essentieel parabels voor je geweest zijn. Die van de bijbel – een boek dat je, ook als het historisch of betogend wil zijn, uitdaagt tot een parabolische manier van lezen. De chassidische vertellingen, de verhalen van Anansi de Spin, de sprookjes van Andersen en Bomans, de talloze seculiere parabels in film, beeldende kunst en literatuur.
En zo roept dit boek, dat van zichzelf al zoveel te bieden heeft, van alles op: herkenning, nadenkelijkheid, associatie met andere verhalen en probleemvelden. Vooral over die probleemvelden zal ik het een en ander zeggen. De in al die verhalen samengebalde fantasie inspireerde me tot gedachten die diverse richtingen uitgaan. Richtingen die, toevallig of niet, ontbreken in deze hoe dan ook veelomvattende bundel. Ik bedoel dat niet kritisch, maar als een onderstreping van het belang van deze aandacht voor parabels. Parabels zijn inderdaad essentieel.
Al lezend ga je steeds sterker beseffen hoe essentieel parabels voor je geweest zijn
Ik zal dat op drie manieren toelichten. Eerst iets over de theologische notie van de wereld als gelijkenis. Vervolgens over het polyfone en poly-interpretabele dat parabels eigen is. In de derde plaats over de beeldende kunst als bron van parabels, ‘aardse visioenen’. Ten slotte, na dit alles, iets over de kunst van het vertellen.
De wereld als gelijkenis
Allereerst wil ik kort de aloude theologie in herinnering roepen. Ik heb in Utrecht de transitie naar religiewetenschap meegemaakt, kon daarin met plezier meeliften, maar bleef die omstreden, klassieke discipline missen – en dan vooral de beschouwelijke, filosofische kant ervan. Lang geleden verscheen een theologische studie onder de titel ‘De wereld als gelijkenis’2. Een titel die nog wat verder gaat dan de feitelijke vaststelling dat parabels overal zijn. In het inleidende hoofdstuk van Parels van wijsheid wordt de parabel getypeerd als ‘vehikel om het dagelijks leven in te zetten bij het verwerven van wijsheid’ (13). Een nuchtere en algemeen toegankelijke typering.
Al wat bestaat kan gelezen worden als een parabel die uitleg geeft aan de grote woorden van het geloof
In die theologische studie werd iets soortgelijks betoogd, maar dan in de termen van de christelijke geloofsleer. In de lijn van het denken van de befaamde protestantse denker Karl Barth werd daar een theologie geschetst die de positieve waarde van het alledaagse leven centraal stelt. Al de begrippen die de klassieke theologie aandraagt: schepping, verzoening, verlossing, krijgen in dat licht beschouwd een concrete betekenis. Of ook omgekeerd: het licht van schepping en verlossing straalt door het gewone leven heen en maakt het ongewoon. Vandaar die uitdrukking: de wereld als gelijkenis. Al wat bestaat, ‘de wereld’ dus, kan gelezen worden als een parabel die uitleg geeft aan de grote woorden van het geloof. In het christelijk-theologische verband van deze theologische studie, werd deze lijn nog verder voortgezet. Christus, volgens de evangeliën een parabelverteller par excellence, werd uiteindelijk zélf tot een parabel, een parabel in levenden lijve, die door wat hij zei en deed de betekenis van de grote woorden ‘God’ en ‘Rijk van God’ uitlegde en concretiseerde.

Parabels als polyfoon en poly-interpretabel
Er is een tweede reden om fabels en parabels, verhalen, hoog te schatten. Een reden van veeleer filosofische aard. Die reden is dat verhalen zich door hun vórm al verzetten tegen monologen over de zin, tegen het betoog dat bij definities start en afronding zoekt in sluitende conclusies. In verhalen gaat het anders. De grote oudkerkelijke theoloog en filosoof Origenes had daar al weet van, begreep ik uit de bijdrage van Wim Reedijk. Origenes citeert een joodse gesprekspartner die een parabel vertelt over de vele gesloten kamers, die een bijbellezer op zijn of haar weg tegenkomt. Bij iedere kamer ligt weliswaar een sleutel, maar het is niet de sleutel die bij de desbetreffende kamer past. Je weet, kortom, niet op voorhand welke de juiste is en waar die zich bevindt. Het is een citaat dat Origenes onvermijdelijk in spanning bracht met zijn eigen voorkeur voor de ene en enige sleutel tot de ware uitleg, Christus (71-72). Dit joodse verhaal doorkruiste zijn eigen voorkeur voor een gesloten, christocentrische samenhang.
Verhalen verzetten zich door hun vórm al tegen monologen over de zin
In dit speciale geval lag de veelstemmigheid, de polyfonie, in het verhaal zelf besloten. Maar diezelfde veelstemmigheid doet zich opnieuw voor als verhalen gelezen en geduid worden. Het is typerend voor verhalen, zo ook de parabels, om diverse manieren van lezen en interpreteren open te houden. Parabels zijn gelaagde teksten, ambigu (een term die me trof in het artikel van Pieter Coppens, 205), poly-interpretabel: ze gaan over relaties tussen de een en de ander, ze beschrijven situaties die in ontwikkeling zijn en vanuit meerdere perspectieven beschouwd kunnen worden.
Een treffend, in dit boek telkens terugkerend voorbeeld daarvan is de bekende gelijkenis van de verloren zoon. Albertina Oegema richt zich in haar hoofdstuk op de gelijkenis zelf, in Lucas 15. Wat haar in het bijzonder interesseert, is dat de vader als opzichter optreedt, als degene die controle heeft over het voedsel en levensonderhoud van zijn zoons. Dat brengt een zekere macht, maar die macht wordt gelouterd door de liefde en zorg die hij investeert. Een vaderbeeld dat natuurlijk zijn weerslag heeft op de kijk op God. Heel andere perspectieven laat Jaap Goedegebuure zien in de literaire herschrijvingen die hij analyseert. Ik vermeld ze kort: André Gide en Rainer Maria Rilke over een verloren zoon die door het verlangen naar authenticiteit en onafhankelijkheid gedreven wordt, het zoeken naar een nieuw begin bij Kouwenaar, het anders zijn en uitgestoten worden bij Claus. Treffend is de aandacht die de dichter Gossaert aan de in de bijbelse gelijkenis onvermeld gebleven moeder schenkt – overgeslagen zoals zovele vrouwen in en buiten de bijbel:
En toen, na jaren,
Melaatsch, een zwerver
Ter poorte klaagde:
Uw zóón keert weer…
Zag zij hem aan en
Vond geen tranen,
Voor zooveel vréugde geen tranen meer.
Ten slotte is er nog de boeddhistische parallelvertelling, geanalyseerd door Freek Bakker. En er zou veel kunnen worden toegevoegd. Het befaamde schilderij van Rembrandt, een opera van Benjamin Britten, een cantate van Claude Debussy, een ballet van Serge Prokofjeff.
Parabels, dat blijkt hier nog eens, lenen zich niet voor een betoog over de ene waarheid die zekerheid verschaft, ze schetsen zoals alle verhalen uiteenlopende mogelijkheden tot identificatie en interpretatie. Misschien word je al lezend en uitleggend zélf onderdeel van de gelijkenis – veronderstelde Kafka, in wat Ewout van der Knaap een ‘plaagstoot in de richting van de lezer’ noemt (245). In het filosofisch getinte hoofdstuk over Lessing wordt hetzelfde wat academischer gezegd: het is een ‘kenmerk van ware menselijkheid’, om hypothetische en parabolische denkvormen te kunnen gebruiken. En, vervolgt filosoof Paul Ziche, ‘door parabels op waarde te schatten, worden we betere mensen’ (239). Wel, dat is een goede extra reden om deze bundel met grote aandacht te lezen.
Parabels als aardse visioenen
In zijn fraaie studie Earthly visions3 (2011) onderzocht de theoloog T.J. Gorringe in het bijzonder de beeldende kunst als een bron van parabels. In de voorliggende bundel ontbreken niet de visuele kunsten in brede zin: de speelfilms en de animatiefilms, wél het schilderen en beeldhouwen. Gorringe laat het licht vallen op deze klassieke vormen van visuele kunst. Ze bezitten een bijzonder parabolisch vermogen. Evenals de theologie – in de visie die hij erop heeft – verzet ook de kunst zich tegen de dodelijke ‘closure of meaning’

Zo typeert hij het schilderen van landschappen als een kunst die de wereld verlossen wil uit de schema’s van ons normale kijken en die haar weer vreemd maakt, wat ze behoort te zijn. Voor de kunst van het stilleven geldt iets soortgelijks. De ongeoefende beschouwer kan de indruk krijgen dat de werkelijkheid daar getoond wordt zoals ze is. Maar in feite gaat het om composities waarin objecten uit hun natuurlijke verband worden getild en naar een zorgvuldig geregisseerde samenhang overgeplaatst.
Het gewone wordt hier ongewoon – zoals we dat ook bij de parabels vaststelden. De kunstenaar leest de wereld in feite als was ze een tweede Schrift, het ‘schone boek’ van de schepping, zoals de calvinistische Nederlandse Geloofsbelijdenis het formuleerde. Hij verbeeldt die wereld door niet louter te schilderen wat hij voor zich ziet, maar tegelijkertijd ook het goddelijke in zichzelf waar te nemen. Het was de negentiende-eeuwse romanticus Caspar David Friedrich die het zo zei. Gorringe contrasteert het met de abstracte kunst van de laatste eeuw. En staat daar kritisch tegenover.
Het gewone wordt hier ongewoon
Hier verschijnt de natuur niet langer driedimensionaal maar in pure, mathematische relaties. Als voorbeeld geeft hij Mondriaans composities, die een poging zijn de tragiek van het menselijke individualisme te boven te komen en het platoons Onveranderlijke vorm te geven. Het werk van Barnett Newman en Mark Rothko wil een kunst van het beeldloze en onuitsprekelijke zijn. Gorringe voorziet dat streven van een kritische noot. Seculiere parabels zijn, zo meent hij, vooral te vinden in niet-abstracte vormen van beeldende kunst. Zij zijn erop uit de verschijnselen te ‘redden’. Abstracte kunstenaars slagen er mogelijk in om te verwijzen naar beeldloze dimensies van werkelijkheid, maar blijven al te zeer steken in hun kunstenaarsisolement, in een kunst van de ‘innerlijke emigratie’ die de alledaagse realiteit buiten beschouwing laat.
Tot zover Gorringe. Wat de abstractie in de beeldende kunst betreft, ben ik met hem eens dat die onvermijdelijk afbreuk doet aan het figuratieve en narratieve, dus eventueel ook parabels vertellende vermogen van de meer traditionele beeldende kunst. Ze heeft daar ook haar eigen en op zichzelf genomen respectabele redenen voor. Typisch voor moderne kunst is, om met filosoof Marc De Kesel te spreken, dat zij zich in permanente crisis bevindt. Het is haar heilige missie om het traditionele beeld telkens opnieuw te ondervragen en te ondergraven.4 Die missie valt te begrijpen, want wat is dat in vredesnaam: werkelijkheid? ‘Een kunstenaar houdt het in geen enkele werkelijkheid uit’, schreef Nietzsche. Ook vanuit een eerder religieus of mystiek gezichtspunt kun je er respect voor opbrengen. Bijvoorbeeld vanwege de erin beoefende kunst van het weglaten, die het – aldus Mondriaan – mogelijk maakt om het onveranderlijke te vinden dat boven alle ellende en geluk uitstijgt. Als om een houding van onverstoorbaarheid te vinden, of een toestand van contemplatieve rust.
De kunst van het vertellen
Maar de parabel voert ons, dat is een feit, een andere richting uit. Ze veronderstelt eerder verandering, beweging, onrust. Ze wil vertellen en verteld worden. Met een openheid van geest die vele interpretaties toelaat. Dat moet je weliswaar kunnen: een betekenisvol verhaal vertellen. Er zijn mensen voor nodig die zich tegen gesloten vormen van zingeving, tegen de ‘closure of meaning’ verzetten. We hebben gezien dat je die wens bij sommige theologen aantreft, uit alle religies en confessies. Dat sommige filosofen, vooral in de laatste eeuwen, er gronden voor aanvoeren en ruimte voor maken. Dat in het bijzonder schrijvers, kunstenaars, musici en filmers deze kunst beoefenen – nodiger dan ooit in deze tijd van benepen ideologie en populistische waarheidsclaims.
Er zijn mensen voor nodig die zich tegen gesloten vormen van zingeving verzetten
Misschien is het waar dat parabels die op waarde geschat en met toewijding verteld worden, ons tot betere mensen kunnen maken. Mogelijk brengt het verhaal dat ze vertellen een metaforisch proces op gang, dat metamorfoses teweeg kan brengen. Misschien gebeurt inderdaad wat Kafka veronderstelde – dat jijzelf onderdeel van de gelijkenis wordt. Zij het op een andere manier dan hij vermoedelijk bedoelde. Misschien bevrijden ze je uit benepenheid en verlamming.
Hoe heilzaam de kunst van het vertellen kan zijn, blijkt uit een rabbijns verhaal dat Martin Buber doorvertelde.5 Een vertelling over het vertellen van verhalen. Zo één die realistisch lijkt maar alle kenmerken van een parabel heeft – en die bovendien een schakel blijkt in een keten van vertellingen. Een rabbi wordt gevraagd een verhaal te vertellen. Zijn grootvader was een leerling van de onvergetelijke Baalsjem. En hij gaat vertellen: ‘Mijn grootvader was lam. Men vroeg hém eens een verhaal te vertellen over de grote Baalsjem, zijn leermeester. Toen vertelde hij, hoe de Baalsjem bij het bidden gewoon was te huppelen en te dansen. Mijn grootvader stond te vertellen en het verhaal sleepte hem zo mee, dat hij al huppelend en dansend moest laten zien, hoe de Meester het gedaan had. Van dat ogenblik af was hij genezen. Zo moet je verhalen vertellen.’
Johan Goud werkte van 1999 tot zijn emeritaat in 2015 aan de Universiteit Utrecht als bijzonder hoogleraar vrijzinnige godsdienstfilosofie en hoogleraar ‘religie en zingeving in literatuur en kunst’. In die laatste hoedanigheid publiceerde hij in het bijzonder over de Nederlandse literatuur. Als lid van het onderzoekerscollectief Figura Divina organiseert hij (samen met Marc De Kesel en Anne-Marie Korte) op 19 september aanstaande in de Utrechtse Geertekerk het symposium ‘Is kunst woke? Over moraal in kunst en literatuur’.
Voetnoten
- Deze tekst betreft een bewerking van Johan Gouds respons bij de presentatie van de geredigeerde versie van Parels van wijsheid. Parabels, fabels en gelijkenissen in de wereldliteratuur, die plaatsvond op 27 juni 2024. ↩︎
- Christian Link, Die Welt als Gleichnis. Studien zum Problem der natürlichen Theologie, München 1976. ↩︎
- T.J.Gorringe, Earthly visions. Theology and the Challenges of Art, Yale University Press, 2011. ↩︎
- Marc De Kesel, ‘Heilige crisis: over moderne kunst en haar fascinatie voor het spirituele’, in: Wessel Stoker (red.), Waar kunst religie kust. In discussie met Marc De Kesel over moderne beeldende kunst, Tilburg: Open Press TiU, 2023, 26-55. ↩︎
- Chassidische vertellingen, Wassenaar: Servire, 1975 tweede druk, 7. De bron die hij vermeldt is Midrasj Beresjith rabba LXXX, 117. ↩︎
Eric Ottenheijm, Nikki Spoelstra en Martijn Stoutjesdijk, Parels van wijsheid. Parabels, fabels en gelijkenissen in de wereldliteratuur, Uitgeverij Adveniat, Leeuwarden, 2024.