Vierde adventszondag – Het evangelie van het kersticoon
![Geloofsopbouw [2;1, edit]](https://www.theologie.nl/wp-content/uploads/2021/10/Geloofsopbouw-21-edit-1140x570.png)
Sinds een paar jaar hebben we in de stilteruimte van ons ziekenhuis een Kersticoon. Hij is geschilderd door een Bulgaarse iconenschilder die in Den Haag woont: Martin Mandeliev, afkomstig uit een familie die al generaties lang iconen schildert. Hij herinnert zich hoe hij als klein jongetje ademloos, staande op tafel in het atelier van zijn moeder, het bladgoud voor de iconen naar beneden liet dwarrelen. Nu schildert hij zelf al heel lang; zijn atelier ademt stilte en gebed; ik hoor muziek die me herinnert aan Oosters Orthodoxe kerk.
We waren op rouwbezoek bij twee grootouders. Er was het droeve bericht dat hun kleinzoon, 7 maanden oud, dood in zijn wiegje gevonden was. Ooit leerde ik van een grootmoeder dat het verlies van een kleinkind dubbel verdriet is: om het kleine schatje dat in de knop brak, en om je eigen kind, dat zo’n verdriet heeft.
We zaten in de kamer waar het verdriet zwaar hing. Ik ken de grootouders goed, zij zijn krachtige stralende mensen. Maar nu was alle glans dof geworden, hun gezichten waren grijs van verdriet.
Toen zei de oma van het jongetje: `het waren 7 maanden van geluk. Dat zal ik vasthouden om recht te doen aan dat kind. Ik zal het geluk en de liefde rond dit kind vasthouden, om het kleine leven van dat kind recht te doen. Die liefde geeft zin’.
Ze vertelde hoe ze bij de graflegging van dat veel te kleine kistje allemaal lichtjes om het grafje hadden heen gezet, dat ze te midden van de vele familieleden en vrienden die gekomen waren tegen elkaar hadden gezegd dat ze elkaar beloofden dat ze elkaar een lichtje zouden brengen als het onuithoudbaar werd, om elkaar eraan te herinneren hoeveel geluk dat kleine jongetje gebracht had in de 7 maanden van zijn leven. En dat het daarom zin had gehad dat het geleefd had, al was het veel te kort.
De opa van het jongetje liet ons de Kersticoon zien. Samen keken we naar deze oude verbeelding van het kerstverhaal, uit de 10e of de 12e eeuw. Hij vertelde en wees:
Op die icoon is een klein kind te zien. Het Kind is niet in doeken gewikkeld, maar in windselen, alsof het gebalsemd is. Het ligt niet in een kribbe, maar in een kistje. Want dat Kind is geboren om te sterven. Achter dat Kind staat op alle Kersticonen (en ook op Paasiconen) altijd de donkerte van een grot, een donker gat. Dat is het donker van de dood die overwonnen moet worden, die Hij overwinnen moet. De dood betekent angst, daar windt de icoon geen doekjes om: daarom wordt het verbeeld als donkere ruimte. Maar als we naar die donkerte kijken kunnen we niet om Christus heen: Hij ligt ervoor. Hij ligt tussen de dood en Maria en ons allen in: dat is niet zomaar.
Niets op een icoon is zomaar: Maria heeft haar hoofd afgewend van het Kind. Dat is omdat ze weet: Hij is niet van mij. Dat is het moeilijkste dat moeders moeten leren: dat kind dat ik droeg en baarde, voedde en leerde lopen de wijde wereld in ~ dat kind is niet van mij. Het is van zichzelf, en het is van God, maar niet van mij.
De moeder ligt op een soort veldbedje, want ze is onderweg, zoals wij allemaal. De kleur van het bed is keizerlijk rood, en dat is natuurlijk niet zomaar. Het Kind ligt achter de rug van zijn moeder. Ze kan niet meer dan rugdekking geven. Dat is ook het enige dat zij hem kan geven, ze kan niets van hem overnemen. Je kunt naast mensen lopen, maar niets overnemen, ook niet als je zielsveel van iemand houdt. Maar rugdekking geven: dat kan, altijd, en dat zien we hier die moeder doen. Het vertelt ook dat dat het enige is dat ouders kunnen doen voor hun kinderen: ze kunnen niet het leven leven van hun kinderen, ze kunnen het niet vasthouden, ze kunnen niet alle verdriet voorkomen. Ze kunnen alleen rugdekking geven. Die rugdekking is nodig, want er kan veel duisternis en schrik in onze levens zijn.
Wel beschouwd geeft het kind ook rugdekking aan Maria. Het is wonderschoon dat om al het moeilijks geen doekjes gewonden worden: hier geen tafereeltje van een vader en een moeder en een lief kindje, door God en de mensen bemind en engelen die af en aan vliegen om te vertellen dat het allemaal goed komt. Daar gaat het óók over met Kerst, en daarom zitten met Kerst de kerken zo vol. Dat heeft te maken met een groot verlangen van alle mensen naar geborgenheid, naar een veilige wereld, naar een wereld waar liefde is in de gezinnen en God zelf daar borg voor staat.
Er staan engelen omheen, de handen bedekt: het Heilige, de Heilige raak je niet zomaar aan. Zij zingen de lofzang: `Ere zij God, vrede zal op aarde dagen, God heeft in de mens behagen’. Eén engel heeft de handen onbedekt, hij heeft zijn hand nodig: hij wijst en roept de herders aan over het Kind, ga maar op weg.
Eén herder heeft het al begrepen: hij wijst naar het Kind, en ook naar de hoge hemelen, waarvandaan de ster straalt.
De koningen (Moren op deze icoon, ontstaan in de tijd waarin zij heersers waren) komen al aan om eer te bewijzen: plaats en tijd en ruimte vallen op een icoon zomaar samen.
Links beneden Jozef, in de war om wat gebeurt en wat hij niet begrijpt. Jesaja staat voor hem, met het Profetenboek: hij herinnert Jozef aan wat al geschreven staat over dit Kind. Daar is Jesaja vol van.
En dan nog iets vreemds: de twee vrouwen op de voorgrond, die het Kind wassen. Vroedvrouwen volgens de overlevering. De voorste kan niet geloven, wat over het Kind gezegd wordt. In haar stagneert, blokkeert het, haar arm verlamt, is stijf.
De grootvader keek samen met mij lang en aandachtig naar de icoon. `Dit is zo belangrijk’ zei hij. `Er wordt niks verzwegen, niks ontkend, alleen maar gezegd dat dat het goed komt en dat het Gods zorg is. En dat wij moeten liefhebben en vertrouwen. Hierom gaat het in het kerstevangelie’, zei de grootvader van het gestorven kind. `Het Kind van Kerst draagt dat geheim met zich mee: dat het licht moet worden afgedwongen, en dat geheim is zeer groot. Daarom kunnen we geen Kerst vieren zonder elkaar even te herinneren aan het geheim van Pasen; dat niet de donkerte het voor het zeggen heeft, maar God, die belooft dat het goed komt’.
Zo vertelde me de grootvader zomaar het kerstevangelie. En ik vertel u wat hij zei, want er was iets veranderd in die kamer.
We zijn benieuwd naar uw reactie. Reageer nu via Facebook.