Menu

Premium

Wat is van waarde?

Biddag ( Prediker 2,20-27 en Matteüs 6,19-23)

Uit het boek Prediker lezen op Biddag voor gewas en arbeid: het zet meteen de toon. Al dat zwoegen onder de zon, waar is dat goed voor? Wat is blijvend, wat is waardevol? Wat verzamel je, vraagt Jezus in het evangelie naar Matteüs, vergankelijke of onvergankelijke zaken?

In onzekere tijden zoals de onze, raken deze woorden een gevoelige snaar. Waar kunnen we nog op bouwen, als al onze verworvenheden en zekerheden bij onze handen afbreken? Prediker zoekt een antwoord op deze vraag. Nadat hij in het voorgaande gedeelte beschrijft hoe hij van alles uitprobeert om zijn leven zin te geven, komt hij in onze perikoop tot de treurig stemmende conclusie dat alles vluchtig is (Hebr.: hèbhèl – Pr. 2,21.23.26)

God is lot

Bij Prediker lijkt God een synoniem te zijn van het lot. Je kunt pech hebben en je kunt geluk hebben. De kunst is om je te schikken in de onvermijdelijkheid van deze feiten. Geniet maar van het goede van het leven, zolang het duurt. De ‘hand van God’ geeft en neemt. Het lijkt er niet op dat met de God van Prediker een persoonlijke relatie in stand te houden is. Je moet je gewoon schikken naar de grillen van God of het lot.

Intrigerend vond ik de laatste verzen van de perikoop, die nogal raadselachtig klinken in vergelijking met de glasheldere eerste verzen. Vers 25 wordt verschillend vertaald: ‘zonder dat ik er mee instem’ (NBV04), ‘zonder dat Hij er mee instemt’ (NBV21), ‘wie geniet er immers meer van dan ikzelf?’ (HSV). Letterlijk staat er: ‘buiten mij om’ (Hebr.: mimmènni), de vraag is dan natuurlijk wie er hier spreekt. Op inhoudelijke gronden lijkt het mij het meest logisch om God hier als de spreker te zien. Alles, ook het eten, drinken, genieten, komt uit Gods hand. Buiten Hem om gebeurt er niets.

Vers 27 lijkt opeens toch een belonende en straffende God op te voeren. De zondaar wordt gestraft doordat hij moet zwoegen terwijl zijn verdiensten worden doorgegeven aan ‘de mens die God bevalt’. Maar in de gedachtewereld van Prediker is dit toch gewoon geluk of pech, dat je als mens hebt. Je kunt het geluk hebben een mens te zijn die God bevalt, dan komt je van alles aanwaaien. Je kunt ook de pech hebben om als zondaar gezien te worden door God, dan zal je leven er uit bestaan te sloven, zonder dat je daar uiteindelijk van kunt genieten. Een zaak van standsverschil: je bent koning of je bent lijfeigene. God is het lot.

Mot en roest?

In Matteüs 6,19-21 heeft het Griekse woord thesaurizoo, ‘verzamelen, bijeenbrengen’, al direct een link met het Griekse woord voor schat, thesauros. Logisch ook, want wie verzamelt er nu iets dat voor haar/hem geen waarde heeft? Alles wat stoffelijk is, is vergankelijk. Motten tasten kostbare stoffen aan. Wat in de meeste vertalingen als ‘roest’ wordt weergegeven is iets wat vreet (Gr.: broosis). Je zou misschien beter aan houtworm kunnen denken, die kostbare meubelstukken kan vernietigen. Dieven graven (Gr.: diorussoo) onder je huismuren door of ze graven je zorgvuldig begraven geldstukken op. Hoe je het ook vertaalt, de associatie met de verdampende waarde van je spaargeld of van je aandelen is snel gemaakt.

Schatten in de hemel

Het verzamelen van schatten in de hemel was in Jezus’ tijd een bekende uitdrukking. In de rabbijnse literatuur komt het geregeld voor. Het is een beeld voor goede werken doen, handelingen die Gods goedkeuring kunnen wegdragen. In de exegetische literatuur die ik er op nageslagen heb (vooral protestants), zie je onmiddellijk de vraag opkomen of het niet net zo goed bezwaarlijk is om krampachtig te proberen een hemels kapitaal op te bouwen. Hier zit waarschijnlijk de klassieke tegenstelling tussen genade en (goede) werken achter. Het lijkt me wat gezocht om deze vraag in onze perikoop te leggen. Uit de tekst wordt duidelijk dat de focus niet moet liggen bij het krampachtig vasthouden van wat dan ook, noch bij de vraag of je de hemel zult verdienen. Het gaat erom dat je je richt op wat echt van waarde is. Wat je doet voor een ander, voor de samenleving en voor God is altijd waardevol.

Een eenvoudig oog

Met vers 22 begint een nieuw beeld, over de samenhang van het oog met het lichaam. Je kunt dit op meerdere manieren opvatten. Als het oog een lamp is, kun je dan in de ogen van een mens zien hoe het met het innerlijk gesteld is? Dan is de blik van een mens en datgene waarop die blik gericht is, een graadmeter voor hoe het geestelijk gesteld is met deze persoon. Een stap verder gaat de tweede uitleg: waar de blik van een mens op gericht is, doet iets met het innerlijk van deze mens. De blik is dan niet zozeer een weerspiegeling van het innerlijk, maar door de blikrichting te veranderen valt ook het innerlijk te veranderen. Ik denk dat deze uitleg het beste past bij het voorgaande. Ook vers 23b wijst in die richting.

Het oog kan helder, zuiver, eenvoudig (Gr.: haplous) zijn. Gefocust op God. Dat verlicht uiteindelijk heel je lichaam, het verlicht jou helemaal. Het oog kan ook troebel, slecht, kwaadaardig (Gr.: ponèros) zijn, ‘ongefocust’ zou ik vertalen. Bezig met van alles en nog wat, behalve met waar het echt om gaat. Zwoegen onder de zon, zou Prediker zeggen, leidend tot gevoelens van leegte en zinloosheid.

Dat eenvoudige oog richt de blik op God en wat er uit Gods hand komt. Genieten van wat je toevalt geeft kracht om je bezig te houden met wat zijn waarde behoudt: schatten verzamelen in de hemel.

Deze exegese is opgesteld door Marise Boon.

Wellicht ook interessant

Premium

Het goede wil ik, het kwade doe ik

Op het rooster staan Exodus 20,1-17, Psalm 19,8-15, Romeinen 7,14-25 en Johannes 2,13-22(25). Deze exegese focust op de epistellezing. Romeinen 7,14-25 is een bekend en tegelijkertijd ingewikkeld gedeelte. Mensen herkennen zich te pas en te onpas in de dynamiek van wel willen en niet doen. De mens is gevangen in een strijd van trekbewegingen tussen de wet van God willen houden en de wet van de zonde doen. Zij wacht nog op de voltooiing die komt wanneer het lichaam wordt vernieuwd.

Premium

I want to be in that number

Allerheiligen is een groepsfoto van de heiligen. De kerkelijke kalender brengt ze afzonderlijk voor het voetlicht in al hun verscheidenheid. Heiligheid is immers niet de grote gelijkmaker, zoals we vaak vrezen. Integendeel, heiligheid maakt mensen juist tot echte persoonlijkheden. Maar vandaag bezien we het geheel: de ‘wolk van getuigen’ (Heb. 12,1 – NBG51), de ‘onafzienbare menigte’ (Op. 7,9), de ‘algemene vergadering’ (Heb. 12,23 – SV).

Nieuwe boeken