Ziekte doorstaan

Margot Kässmann, de bekendste theologe van Duitsland op dit moment, sprak 26 januari 2013 in Amsterdam ter gelegenheid van het verschijnen van de Nederlandse vertaling van haar boek ‘Midden in het leven‘ op een mini-symposium over ‘De midlife blues – het beste komt nog’.
De toespraak die ze hield hebben we opgenomen. We publiceren haar toespraak de komende weken in vijf delen van elk ca. 5 minuten. Elke video is voorzien van ondertiteling (kunt u aanzetten door te klikken op ‘het envelopje’ rechtsonder de video). Leest u liever? Dat kan, onder elke video treft u de uitgesproken tekst aan.
Aansluitend publiceren we de reacties van Lodewijk Dros chef redactie Letter en Geest bij Trouw en Maartje Wildeman (predikant in de Protestantse Gemeente Oudemirdum Nijemirdum Sondel).
Onderstaande video is de vierde video in de reeks.
Hieronder kunt u de tekst nalezen die Margot Kässmann in deze video uitspreekt:
Nu zit ik aan mijn bureau. Ik ben de rust zelve. Maar ik heb het vermoeden dat de komende weken heel anders worden dan gepland. Wie vertel ik wat en wanneer? Het lijkt me nu allemaal nog wat te vroeg. Ik wacht denk ik maar tot maandag. Mijn moeder zal zich veel zorgen maken. Mijn andere dochters ook. Mijn beste vriendin heeft nog maar twee jaar geleden haar man aan kanker verloren, ze zal er vreselijk van schrikken. Bij U. zou ik volgende zaterdag het nieuwe huis inwijden. Met G. wilde ik in oktober naar Lanzarote vliegen… Maar nu maak ik eerst eens de preek voor zondag. Het wordt een feestdienst. De gemeente Gross- en Klein-Liedern viert dat ze 1000 jaar geleden voor het eerst in een oorkonde is genoemd. Als preektekst kies ik voor Psalm 90; daarin staat: ‘Duizend jaar zijn in uw ogen als de dag van gisteren die voorbij is’. En ook: ‘Leer ons zo onze dagen te tellen dat wijsheid ons hart vervult’. Nou, dat past wel bij de situatie.
Hoe zegt Jezus het in de Bergrede? Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen last… (Matteüs 6:34). Dat wil ik nu meteen opschrijven, ik vergeet alles zo snel. Is dat iets dwangmatigs, dat ik alles altijd wil opschrijven, beter gezegd: in mijn laptop wil zetten?
18.00 uur. Preek af, post gelezen, mails afgehandeld. Mijn assistente heeft inmiddels alle afspraken voor maandag afgezegd zodat ik naar de kliniek kan. Het lijkt op dit moment heel onwerkelijk wat er vanmiddag is gebeurd. Alsof het een vergissing is. Eigenlijk is alles heel normaal, zoals altijd. Zal ik U. bellen of K. of A. of mijn moeder of mijn zussen? Maar waarom zou ik hen ongerust maken terwijl het straks misschien heel erg meevalt? Maar die operatie komt er zeker aan, daar was bij beide artsen geen twijfel over. Dus toch maar bellen? Straks komen Hanna en Lea terug van een vakantie aan de Oostzee. Ze waren er een week met hun vrienden. Zal ik het hen vertellen? Of kan ik beter wachten tot maandag, dan is de situatie veel duidelijker… En als ik weet wat me precies te wachten staat, wie moet ik dan eigenlijk allemaal op de hoogte brengen? De directeur van het landelijk kerkelijk bureau, het kerkbestuur, de bisschopsraad, de voorzitter van de bisschoppenconferentie? Mijn hemel, dat is dan natuurlijk in een mum van tijd in het nieuws! Ik kan net zo goed een advertentie plaatsen: Heb borstkanker, ben voorlopig uit de running!
Ik werk sinds 1983, maar ik heb me nog nooit ziek gemeld, bleef hooguit heel af en toe een dag thuis vanwege een zware verkoudheid. Hm. In het ziekenhuis was ik als kind toen mijn blindedarm eruit moest, daarna voor de bevallingen, toen ik een miskraam had en voor de behandeling van spataderen. Verder niet.
26 augustus. Vanochtend heb ik een rondje om het Maschmeer gerend, zonder moeite, in 40 minuten. Ik ben in elk geval fit en als ze gisteren die knobbel niet hadden gevonden zou ik het bijna niet geloven.
Ook heb ik U. gebeld. Ze was geschokt maar, praktisch als ze is, stelde ze voor: laten we om 12 uur in de stad koffie gaan drinken! Goed, zei ik tegen mezelf, dan bel je voor die tijd je moeder. Eerst belde ik mijn zus. Mijn moeder woont in dezelfde stad als zij en daarom is het beter dat mijn zus het als eerste weet, dan kan mijn moeder er met haar over praten. Ursula reageerde bedroefd maar ook pragmatisch. Ze zei dat ze nu ook ieder half jaar aan het borstkankeronderzoek zou deelnemen. Mijn moeder vond het moeilijk om het allemaal te verwerken. Ze was heel stil aan de telefoon. Ze is altijd al bang geweest te overlijden voordat haar kinderen volwassen zouden zijn. Maar op je drieëntachtigste is het nog steeds een schok als je je realiseert dat je kinderen eerder dood kunnen gaan dan jij. Ik zei haar dat doodgaan helemaal niet aan de orde was. Dat het om een geïsoleerde tumor ging die eruit gehaald zou worden en dat er van uitzaaiingen nog geen sprake was. Ze vertelde desondanks over een nicht die borstkanker had, een oude oom die blaaskanker had, een 80-jarige buurvrouw die geen chemo meer wilde omdat er al overal uitzaaiingen waren. Nou ja, dat zijn, denk ik, associaties die dan gewoon in je opkomen…
Ik ga naar de stad en ontmoet U. Zij zegt: ‘Je wilt nu vast niet horen hoe erg we het allemaal vinden!’ En daar heeft ze gelijk in, ik wil het niet horen… Ik heb nu helemaal geen behoefte aan mensen die medelijden met me hebben. Ik kan het heus wel aan, hoe graag ik ook zou wegvluchten voor de operatie en de chemo en wat er verder nog op me afkomt.
Na de koffie ga ik winkelen. Ik moet nog een paar dingen ophalen bij de kleermaker en terloops koop ik bij mijn volle verstand in augustus al een winterjack. Hoe idioot is dat? Maar het jack is prachtig en ik weet natuurlijk niet wanneer ik weer kan gaan winkelen. Het lijkt me een mooi excuus. Weer thuis krijg ik van de meisjes goedkeuring voor mijn jack, smeer ik een boterham en ga ik weer achter mijn bureau zitten. Ik wil mijn nieuwe boek zo ver mogelijk af hebben.
Daarna bel ik eerst met mijn persvoorlichter. ‘Zit je?’ vraag ik. ‘Nee, ik sta.’ – ‘Ga dan maar liever even zitten.’ Ik vertel haar wat er aan de hand is, ze haalt een keer diep adem: ‘Nou, ik ben blij dat ik zit!’ We moeten lachen. We praten er vervolgens verder over en het is oké. Ze is er erg door geraakt, maar we kunnen er goed mee omgaan. En als er vragen van de pers komen? Ik vind dat we moeten zeggen wat er aan de hand is, anders gaan ze zich van alles in het hoofd halen. Zelfmoordpoging van overbelaste werkende moeder – zoiets zou helemaal in het straatje passen van Eva Hermanns en haar theorie over vrouwen. En waarom zou ik ook liegen? Het is toch geen misdrijf om borstkanker te hebben? Eén ding tegelijk.
Nog een hoofdstuk van het boek geschreven. Ik wil het graag af krijgen. De afspraak was dat ik het 1 september zou inleveren. Het hoofdstuk gaat over heiligen. Ach, daar heb ik moeite mee. Zelf ben ik beslist geen heilige en ik ben blij dat Luther tegen dat concept in opstand kwam. Wat ik wel begrijp is dat anderen een voorbeeld voor ons kunnen zijn. In de afgelopen tijd heb ik veel over Paul Gerhardt gelezen en geschreven. Volgend jaar vieren we zijn vierhonderdste verjaardag. Hem is het daadwerkelijk gelukt om in het lijden zijn geloof te beleven. In vergelijking met wat hij heeft meegemaakt is zo’n knobbeltje in de borst peanuts.
Nu moet ik het alleen nog aan A. vertellen. Haar man, die een goede vriend van mij was en peter van een van mijn dochters, is twee jaar geleden overleden aan kanker. Ik heb hen destijds allebei begeleid en ik heb de uitvaart van Thomas gedaan. Gisteren was ze niet thuis. En net vertelde haar dochter dat er bezoek kwam, waarop ik zei dat ik later terug zou bellen. Maar Sarah heeft het al tegen haar oudste dochter gezegd, met wie ze bevriend is, dus het wordt tijd dat ik A. op de hoogte breng. Zoals ik al had verwacht is voor haar de schok het grootst. Ze hapt naar adem en is flink van de kaart. Maar wat kan ik doen? Ik moest het haar wel vertellen. We breken het gesprek af. Later belt ze terug en is ze wat tot zichzelf gekomen. We kunnen er op een gegeven moment zelfs om lachen, wanneer ik vertel dat mijn eerste gedachte was: Houston, we have a problem en niet ‘de Heer is mijn herder’. A. is er voor me als ik haar nodig heb. Dat geldt ook voor mijn andere vriendinnen en dat is erg fijn. Maar nu ben ik het telefoneren even helemaal zat.
27 augustus. ‘God, bewaar ons, God, behoed ons…’, wat een mooi lied is dat toch. Om kwart over acht vertrek ik naar Gross-Liedern voor de feestdienst ter ere van het 1000-jarig jubileum. Onderweg belt mijn moeder. Hoe het nou met me gaat? In de overweging van die ochtend op de radio had ze van die troostende verzen uit Jesaja gehoord, maar die kende ik ongetwijfeld wel? Ja, die ken ik… Maar ik ben blij dat ze zichzelf weer onder controle heeft en dat ze er normaal over praten kan.
De feesttent is bomvol. Het is een mooie dienst, alles is erg liefdevol voorbereid. Voor het eerst sinds de diagnose wordt ik een beetje emotioneel. We zingen ‘Dankt, dankt nu allen God’, ik hou het meest van het couplet over het ‘vrij en vrolijk hart’ en vandaag komt het nog meer bij me binnen. ‘Ik zing dit lied voor jou’- een Latijns-Amerikaanse melodie en zo’n prachtige tekst. In de preek ga ik in op God als steun en toeverlaat, ook in tijden van lijden. Ik denk bij mezelf: als ik erover preek, moet ik het nu natuurlijk ook toepassen. En dat doe ik ook wel. Ik ben eigenlijk vooral verdrietig over het feit dat al mijn dierbaren dit moeten meemaken. Zelf kan ik het wel aan, denk ik. Ik ben 48 en heb alles wat een vrouw zich maar wensen kan op deze wereld: kinderen, werk, een mooie woning. Andere vrouwen in Afrika sterven begin twintig van honger en ellende en gebrek aan medische verzorging. Ik ben ook niet terneergeslagen omdat ik ziek ben geworden. Dit lot treft tienduizenden, dus waarom niet ook mij? Ik ben wel een beetje bang voor de gevolgen van de chemotherapie. En ik heb nu ook het gevoel dat ik die knobbel kan voelen, in mijn borst. Ik hoop maar dat hij zich niet aan het verspreiden is.
In zijn voorbeden noemt de deken ook mij, de bisschop – hij moest eens weten hoezeer ik dat nodig heb, juist vandaag. Maar ik kan natuurlijk niet naar voren stappen en zeggen: ‘Dank u wel, ik heb namelijk borstkanker.’ Dat zou bizar zijn, maar ik weet ook dat de meeste mensen hier het vooral erg voor me zouden vinden. Ze zijn erg op ‘hun bisschop’ gesteld. We zingen ‘God bewaar ons, God behoed ons en wees met ons in ons lijden’ en ik krijg een prachtig boeket. Velen zeggen dat ze zich al verheugen op mijn bezoek aan de classis in september. Ik probeer zo te reageren dat ik de waarheid geen geweld aan doe, maar de mensen ook niet ongerust maak. Ik moet morgen eerst maar eens horen wat de planning wordt. Een vrouw zegt: ‘Waar haalt u toch altijd precies de juiste woorden vandaan, en ook de kracht!’ Ik hoop maar dat ik die kracht mag houden, denk ik. Bij het vertrek zingen ze zelfs nog een afscheidslied voor me.
28 augustus. Het is een knobbel en hij moet eruit… Wat een dag!! Al vroeg heb ik hond Ole uitgelaten, de was gedaan, de planten water gegeven, boodschappen gedaan, geld opgenomen – wie weet wat er allemaal komen gaat. Om 10 uur ben ik met Hanna in de spreekkamer van professor H. Dr. S. vangt ons op. Ze legt nog een keer de diagnose aan ons voor en zegt dat ze me vandaag wil puncteren om weefsel te verwijderen voor onderzoek. Pas daarna kan ze definitief zeggen of het knobbeltje boosaardig is. Mevrouw S. denkt dat ik misschien zelfs geen chemo nodig heb. Als er geen uitzaaiingen zijn zou de bestraling voldoende moeten zijn, tenzij ik per se voor de zekerheid toch voor chemo zou kiezen. Ik vraag haar naar de globale planning. Voor de operatie een week ziekenhuis, dan een week herstellen en daarna gedurende zes weken vijf keer per week bestralingen, dus in principe ben ik twee maanden in de ziektewet.
Daarna wordt de punctie gedaan. Dr. B., ook een vrouw (wat zijn er inmiddels toch veel vrouwelijke artsen!), en een aardige verpleegster vragen me binnen te komen. Eerst wordt de borst verdoofd, dan wordt er een kleine snee gemaakt en wordt er vijf keer een in mijn ogen akelig lange naald in de tumor gestoken. De stukjes weefsel worden op een glazen plaatje gelegd. Helaas mislukt de derde poging en moet er zes keer gestoken worden. Het doet niet zo’n pijn, maar prettig is het ook niet bepaald! De twee vrouwen zijn gelukkig erg vriendelijk, leggen alles uit, vragen of het goed met me gaat. Ik heb op de monitor maar één keer meegekeken. Het is een akelig gezicht als de naald in de tumor wordt gestoken. Hanna kijkt bij elke prik de andere kant op, maar dapper als ze is, blijft ze er wel bij. Tenslotte krijg ik een stevig drukverband en kunnen we gaan. We hebben nu allebei toch wel knikkende knieën. ‘Je kunt niet dieper vallen dan in Gods hand’, denk ik… Daar houd ik me aan vast. Die zin zal ik mezelf en anderen nog vaak voorhouden de komende weken.
Dat was het begin van het dagboek dat ik heb bijgehouden, tot ik op 1 januari 2007 met mijn vriendin Almut weer in 40 minuten rond het Maschmeer kon lopen.