Menu

Premium

12. Het ongeduld van God

Zie ook

Zacharia 6:1 – 8

Het achtste en laatste visioen eindigt met beloften van God over de herbouw van de tempel. Maar voor het zover is, krijgt de profeet te zien hoe God in de wereld ruimte maakt voor zijn nieuwe hoofdstuk in de geschiedenis met zijn volk. Dit visioen neemt het beeld van de paarden uit het eerste visioen weer op (CW 17, 2015). Daar waren het ruiters, een verkenningseenheid, door God er op uit gestuurd. Zij kwamen terug met de teleurstellende boodschap dat alles rustig was – nog geen spoor van Gods nieuwe begin met zijn volk. Maar nu, in het laatste visioen, komen er strijdwagens, bespannen met verschillend kleuren paarden. Ze stralen onrust uit, gedrevenheid. En niet alleen zij, maar ook God lijkt onrustig. Hij zelf, “mijn Geest”, zal pas tot rust gekomen zijn als zijn wagens op aarde ruimte hebben gemaakt voor de gedeporteerden die naar huis komen en voor de bouw van de tempel.

Dat is opvallend, want het visioen spreekt zo over God op verschillende manieren. Over God als ‘de Heer van de hele aarde’ (vers 5), die de stormwinden er op uit kan sturen, maar ook over God als onrustig, ongeduldig. De dingen komen niet vanzelf terecht.

1. Ik keek opnieuw aandachtig
en ik zag, tot mijn verrassing, vier strijdwagens tevoorschijn komen
tussen de twee bergen, bergen van koper.

2. De eerste wagen had rode paarden
en de tweede wagen zwarte paarden.

3. De derde wagen had witte paarden
en de vierde wagen gevlekte paarden,
sterke dieren.

4. Ik reageerde en zei tegen de engel, mijn tolk :
Wat stellen deze voor, mijnheer?

5. De engel gaf antwoord en zei tegen mij:
‘Deze zijn de stormwinden van de vier windstreken, klaar om te vertrekken
van waar ze zich hadden opgesteld bij de Heer van de hele aarde.

6. De zwarte paarden, voor die ene wagen, gaan naar het Noorderland,
terwijl de witte naar het westen gaan
en de gevlekte naar het Zuiderland.’

7. Toen de sterke dieren tevoorschijn waren gekomen
wilden ze onmiddellijk op weg gaan
om op de aarde rond te trekken.
Hij zei: ‘Ga, trek rond op de aarde.’
En ze trokken rond op de aarde.

8. Hij riep naar mij
en zei tegen mij:
‘Kijk, degenen die uittrekken naar het Noorderland
hebben mijn Geest tot rust gebracht in het Noorderland.’

De tekst begint met een heel kosmisch tafereel, waarvan we een aantal elementen niet goed kunnen begrijpen. ‘De’ twee koperen bergen. Die moeten iets beschrijven van Gods paleis, maar we kennen dat beeld niet uit andere teksten. Dan komen de strijdwagens en de verschillende gekleurde paarden. Betekenen die kleuren iets? Het zijn niet precies dezelfde kleuren als die van de paarden in het eerste visioen. Je kunt er veel diepzinnigheid op loslaten, maar het lijkt me voldoende om nu te zien dat deze wagens het werk van die eerste groep paarden voltooien. Die zagen alleen de stilte voor de storm, maar nu komen de stormwinden uit de vier windstreken om te tonen dat God de heer is van zijn schepping. Dat beeld gebruikt de bijbel wel vaker: Psalm 104:3-4; Jeremia 49:36, en ook Openbaring 7:1.

De profeet ziet die strijdwagens, maar moet de bedoeling nog ontdekken: ‘Wat stellen deze voor, mijnheer?’ De engel legt het uit. God heeft de vier stormwinden klaar staan om de wereld op orde brengen. Maar het vervolg is wel lastig om te lezen: het zwarte span moet naar het noorden, het gevlekte span naar het zuiden. God daagt de grote machten uit, Babel en Egypte. Tot zover is het te volgen. Maar dan, waar gaat het witte span naar toe? De zwarte achterna? Of naar het westen, richting zee? Het Hebreeuws is niet helder. En het eerste span dan, het rode, gaat dat nergens naar toe? Ze krijgen immers geen richting als opdracht. Misschien kun je zeggen dat het rode span, net als het rode paard in het eerste visioen, niet weg hoeft, omdat het in de visioenen over Israël Gods aanwezigheid vertegenwoordigt. Het rode span is al waar het zijn moet, bij Israël en het nieuwe begin.

Maar er is duidelijk geen tijd voor een uitvoerige theologische rondleiding. Er is haast bij. De paarden zijn onrustig, ze willen meteen op weg, zegt vers 7. Het bevel wordt gegeven om de aarde rond te trekken en dan gaan ze onmiddellijk. Wat ze allemaal gaan doen, we krijgen het niet te horen. Alleen één ding legt de engel verder uit: het werk van de paarden die naar het Noorden gaan. Dat is kennelijk de meest acute plek. Vandaar kwamen immers zo vaak de veroveraars (Jeremia 6:22), vandaar ook moesten de ballingen naar huis komen (Zacharia 2:10).

Maar ook de engel is opgewonden, net als de paarden lijkt het wel. Hij roept het uit tegen de profeet: ‘in het Noorderland hebben ze mijn Geest tot rust gebracht!’ Is dat soms het antwoord op zijn bange vraag in 1:12: ‘Heer, hoe lang nog?’ Gods onrust, zijn gedrevenheid zoals Zacharia 1:14 en 8:2 dat noemen, zij komen pas tot rust als de macht van de grote veroveraars is gebroken. Die rusteloosheid, die heftige betrokkenheid van God vormen zijn stijl van aanwezig zijn tussen de groten der aarde. Geen eigen groot imperium voor zijn volk, ook geen sterke burcht als verstopplek voor zijn volk. De Heer van de hele aarde speelt het spel anders. Er gebeurt niet alleen iets met de wereld of met Israël in deze visioenen, er gebeurt hier ook iets met God. Betrokkenheid bracht God tot rusteloosheid. Zijn Geest was als de stormwinden die hij op weg stuurde: het is hetzelfde Hebreeuwse woord. Het is dus niet: ‘woede die tot bedaren komt’ zoals onder andere de NBV vertaalt. Het is die rusteloosheid waaraan een einde komt, nu hij opnieuw als de schepper optreedt die met zijn stormwinden de grote machten omver blaast. Dan komt er rust, ook bij God. Zo ontstaat er ruimte in de wereld voor eredienst en voor hoop, voor Israël en voor de volkeren.

Lees het volgende artikel in deze serie: 13. Gods eigen coalitie

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken