3. De meditatie en de preek
Het houden van meditaties en preken, overdenkingen bij het Woord van God, is een echte activiteit van de christelijke gemeente. In het verlengde van de gemeente wordt er ook gemediteerd en soms gepreekt in (christelijke) organisaties. Denk aan scholen, verpleeghuizen, ziekenhuizen of christelijke omroepen.
Een preek en een meditatie lijken op elkaar. Er is wel verschil, maar dat is nergens zwart-op-wit vastgelegd. Het opvallendste verschil is de lengte. Bij een meditatie denk ik aan een overdenking over een bijbelgedeelte van een minuut of tien en bij een preek duurt de overdenking een half uur tot drie kwartier. Er zijn echter ook voorgangers die in een eredienst tien minuten preken en ouderlingen die een meditatie houden, bijvoorbeeld bij de opening van een schooljaar, die langer kan duren! Als we even toch het lengteverschil aanhouden, zeg ik dat het houden van een meditatie in zeker opzicht moeilijker is dan het houden van een preek. Een meditatie moet kernachtiger zijn, terwijl je bij een preek de tijd hebt om dingen rustig uit te werken.
Je kunt het onderscheid ook anders benoemen. Preken gebeurt in kerkdiensten, in het midden van de gemeente, altijd op zondag, soms ook doordeweeks (denk aan huwelijksdiensten). Wat buiten de eredienst gebeurt, is mediteren. Dat gaat dan meestal om openingswoorden of afsluitingswoorden bij veel gelegenheden, om overdenkingen in scholen of zorgcentra en dergelijke.
Een nog weer ander onderscheid hangt gedeeltelijk met het vorige samen. Voorgangers verkondigen Gods Woord met gezag. (In kerken wordt dat onderstreept door hun ambt.) Ze hebben studie gemaakt van het bijbelgedeelte
Ik spreek hier door elkaar over het bijbelgedeelte, het tekstgedeelte, de tekst, de bijbeltekst, de pericoop, de schriftlezing, het bijbelwoord als uitgangspunt voor de overdenking. Dus ’tekst’ slaat op de hele voorliggende pericoop voor de meditatie of preek en hoeft dus niet op één los bijbelvers te slaan.
dat in de samenkomst van de gemeente aan de orde gesteld wordt. Vanuit het Woord komen ze met een boodschap voor de gemeente. Preken doe je vanaf de hoogte van de preekstoel. ‘Zo zegt de Here vanuit dit bijbelgedeelte…’ ‘Mediteren’ slaat op associaties maken bij een bijbelgedeelte. Dat doet iemand als hij persoonlijk op een rustige manier uit zijn bijbel leest. Die associaties moeten geen onzin zijn, maar de bijbellezer mag zijn gedachten de vrije loop laten gaan. De beweging is min of meer andersom dan bij preken. Bij mediteren gaat het van de lezer naar de bijbeltekst toe. Er ligt ook meer accent op wat de tekst op het moment van lezen met de lezer doet. Als dit het persoonlijke mediteren is, dan kunnen we de stap maken naar de meditatie die je houdt waar andere mensen bij zijn. Een meditatie biedt een kernachtige koppeling tussen het leven van de luisteraars en het schriftgedeelte. De spreker staat niet zomaar wat te fantaseren, het schriftgedeelte blijft leidend, maar hij laat met een gerust hart iets doorklinken van zijn eigen overpeinzingen bij het bijbelgedeelte. Mediteren doe je terwijl je op gelijke hoogte staat of zit met de luisteraars. ‘Dit zijn mijn gedachten bij dit bijbelgedeelte.’
Ondanks deze bespiegelingen over het verschil tussen een preek en een meditatie, heb ik de vrijmoedigheid om ze vanuit de invalshoek van de communicatie op één lijn te zetten. In de praktijk van de voorbereiding en de uitvoering is namelijk veel hetzelfde.
Geestelijke aspecten
Tot nu toe heb ik geschreven over het houden van vertellingen en lezingen alsof dat een spreektechnische aangelegenheid is. Wie het woord krijgt of neemt met de bedoeling het Woord door te geven, is ook bezig met een geestelijk werk. Spreken in de gemeente moet niet alleen met de mond en met passende gebaren gebeuren. Het moet ook uit het hart komen. Dat hart is eerst zelf aangeraakt door de Geest van God (Ez. 3:10,11). Het maakt niet uit of we daarbij aan een vertelling, lezing of preek denken. Wie enthousiast over God, over het christelijk geloof of het christelijke leven wil spreken, moet God – in Christus, door de Geest – zelf kennen en door Hem gekend worden. Luisteraars hebben geen behoefte aan een ingestudeerd vroom toneelstuk. Een goed verhaal of een goede overdenking is bevindelijk, existentieel. De spreker staat achter zijn boodschap. Zijn appel op de hoorders komt uit het Woord én uit zijn eigen hart. Als Jezus zijn discipelen aanwijst als zijn getuigen (Hand. 1:8) is het gebruik van het zelfstandig naamwoord veelzeggend. De discipelen mogen niet alleen getuigen (het werkwoord). Getuigen kun je een paar uur per week doen of alleen gedurende je meditaties. Het gaat er ook om dat de discipelen en wij zelf getuigen zijn (het zelfstandig naamwoord), met hoofd en hart, met mond en handen, in leer en leven. Dat ben je of ben je niet en als je het bent, ben je dat 24 uur per dag. Een spreker in de gemeente is dus, als het goed is, niet slechts aan het getuigen, maar hij is vooral een levende getuige van de Waarheid.
Als sprekers zich bij de voorbereiding van lezingen, meditaties of andere verhalen en de uitvoering ervan afhankelijk weten van de Here God, zullen ze hun verhalen niet alleen inhoudelijk en spreektechnisch, maar ook biddend voorbereiden. Dat kan in de stilte van de studeerkamer, maar ook op een parkeerplaats in de auto vlak voor een dienst of samenkomst. Hanna Hümmer schrijft in haar Klein meditatieboek (Den Haag, 1977, blz. 16): ‘Ik geloof dat het juiste woord voor de ander altijd geboren wordt uit zwijgen. Mensen die met gezag spreken, zijn altijd mensen die de stilte kennen. De anderen kunnen alleen maar napraten wat ze gelezen of gehoord hebben. Wie waarlijk blijft in de innerlijke stilte voor Gods aangezicht, wie zichzelf niet uit deze ruimte van God wegjaagt door eigen rumoerigheid, heeft kracht om het directe Woord te spreken en de ware Dienst te verrichten. Alleen wie weinig praat heeft veel te zeggen!’
Wie (s)preken in of namens de gemeente mogen erop vertrouwen dat de Heilige Geest hun woorden in de mond zal leggen, conform de belofte van Jezus aan zijn discipelen (Luc. 12:12). Ook het woord van Jakobus is van toepassing op sprekers: ‘Als iemand van u in wijsheid tekortschiet, laat hij die dan vragen aan God, die aan ieder overvloedig geeft en geen verwijten maakt, en zij zal hem gegeven worden’ (Jak. 1:5 hsv). Deze tekst staat boven de deur van de kerkenraadskamer van de hervormde kerk van Krimpen aan de Lek. De bedoeling is om de predikant die eronderdoor loopt richting preekstoel nog een laatste bemoediging mee te geven. Door de inspiratie van God is er vrijmoedigheid in optreden en spreken, ook al kost dat soms strijd en vindt het soms onder moeilijke omstandigheden plaats. Paulus getuigt daarvan in 2 Korinthe 3:12 en 1 Thessalonicensen 2:2.
Omdat spreken in de christelijke gemeente (ook) een geestelijk werk is, moeten we uitkijken dat we het belang van de spreekvaardigheid niet overdrijven. In 1 Korinthe 2:1-4 lezen we van de werkwijze van de evangelist Paulus. Zijn kracht lag niet in de meeslependheid van zijn betogen, waarmee hij de massa bespeelde. Hij vertelde in eenvoudige woorden de boodschap van het kruis van Christus, met de bibbers in de benen vanwege de vijandige houding van de mensen. Toch was déze bediening er één van Geest en kracht (1 Thess. 1:5). Als de Geest het Woord niet opent, is een fantastische preek of meditatie nog nutteloos. Als de Geest werkt, kan een eenvoudige, spreektechnisch niet geweldige overdenking de mensen raken. Het Woord uitleggen en dicht bij de mensen brengen, is ten diepste een gunst van God en geen kunst van mensen. Dat is bevrijdend voor wie denkt dat de (kwaliteit van de) Woordverkondiging van hemzelf afhangt.
Ik wil dit allemaal gezegd hebben om in de volgende paragrafen toch vrolijk verder te gaan met het nadenken over de vaardigheid van mediteren of preken. We mogen namelijk geen valse tegenstelling scheppen. Ook al kan de Geest zijn werk doen door middel van spreektechnisch matige verhalen, dat ontslaat ons niet van de plicht om een zo hoog mogelijke kwaliteit na te streven. Gods Geest kan op een voor ons geheime wijze met kromme stokken rechte slagen toebrengen. Dat geeft ons echter niet het recht om kromme stokken te maken.
Doelen
Ik noem een verschil tussen lezingen en meditaties of preken. In een lezing kun je, ook al moet je je beperken, meer informatie kwijt dan in een meditatie of preek. De cognitieve doelstelling is bij een overdenking ook aanwezig, zeker. Sommige kerkelijke gemeentes kennen zelfs leerdiensten. Toch ligt er een duidelijker accent op de affectieve en de actieve doelstelling. Kennisoverdracht is meer eigen aan een lezing. Het proberen te bereiken van de harten en het stimuleren van gelovig gedrag – oproepen tot bekering! – passen meer bij de meditatie of preek. Iedereen die een overdenking voorbereidt en uitvoert, moet daarmee dus rekening houden. Het element schriftuitleg, exegese – informatie dus – moet in een redelijke verhouding staan tot het toepassen daarvan op de levens van de toehoorders. Het is niet precies aan te geven hoe die verhouding moet zijn. Het hangt ook af van de inhoud van een gekozen tekstgedeelte. Als een spreker 95 procent informatie geeft over een bijbelwoord en slechts een enkel woord richt tot zijn luisteraars, is de verhouding in elk geval niet goed. Dan domineert de cognitieve doelstelling te veel.
Welke structuur geven we aan de voordracht?
Preken en meditaties kunnen op verschillende manieren gestructureerd worden. Daarover denken we eerst na, voor we naar de praktische voorbereiding kijken. Een deel van de voorbereiding wordt namelijk bepaald door de structuur die we voor de verkondiging kiezen.
Er zijn eigenlijk maar twee preekmethoden en iedereen die naar de kerk gaat, kent ze. Sommige preken zijn analytisch (= uiteentrekken) opgebouwd en andere synthetisch (= samentrekken). De analytische methode is de woord voor woord, gedachte voor gedachte of vers voor vers verklaring en toepassing. De synthetische methode is herkenbaar in de preek met één helder thema.
De predikers die de analytische methode voorstaan, maken zich niet zo druk over de vorm van hun preek of meditatie. Ze leggen gewoon een tekst woord voor woord uit, of ze wandelen in hun preek een perikoop stap voor stap door. Ze leggen de tekst of perikoop uit in het verband van het hoofdstuk en het bijbelboek, ze leggen hem uit in het geheel van de Schrift. De meeste predikers maken per onderdeel een uitstapje naar het leven van de luisteraars, bij wijze van toepassing. Sommigen bewaren de toepassing helemaal voor het einde van de preek. Catechismuspreken zijn vrijwel altijd analytisch. Vraag en antwoord worden gedachte voor gedachte uitgelegd en toegepast.
Deze methode van preken heeft voordelen:
- De voorgangers lezen samen met hun luisteraars aandachtig in het Woord. De Schrift staat centraal. De gemeente wordt echt onderwezen in het Woord.
- Deze methode leent zich goed voor behandeling van vervolgstof, de lectio continua. Dat is het achter elkaar bepreken van hoofdstukken of bijbelboeken (typisch voor de preken van Calvijn bijvoorbeeld).
- Het is een rustige manier van preken. Een voorganger hoeft zich niet verplicht te voelen om oratorische hoogstandjes op te voeren om de mensen te bereiken. Hij hoeft alleen maar het Woord aan het woord laten in de verwachting dat dan de Heilige Geest zijn werk kan doen.
Deze methode kan ook nadelen hebben:
- De preek lijkt te veel op een (bijbel)lezing of bijbelstudie. Vroeger zouden ze zeggen: een ‘leerrede’. Al gauw is de preek (te) vol met exegetische en theologische informatie. Alleen goed gemotiveerde en goed opgeleide luisteraars kunnen dat bevatten.
- Er zijn in een analytische preek (te) veel verschillende gedachten en thema’s, waarvan de samenhang niet helemaal duidelijk is. De spreker ziet de samenhang wel, maar hij heeft er uren op gestudeerd. De luisteraars horen alles echter voor het eerst en snel achter elkaar. Ze kunnen daardoor geen goede samenvatting maken van wat ze horen.
- Het is maar de vraag of je door het stap voor stap uitleggen van een tekst of perikoop de betekenis van die tekst het beste onder woorden brengt. Een hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) sneeuwt onder, als alle bijgedachten evenveel aandacht krijgen.
- De toepassingen van alle onderdelen van een tekst op het leven van mensen zijn soms geforceerd. Om het Woord van God te actualiseren is het minder gekunsteld als alleen de hoofdgedachte nader wordt uitgewerkt naar de luisteraars toe.
- Kort en goed: deze preekmethode heeft uit het oogpunt van de communicatie nadelen. De boodschap is theologisch verantwoord, maar gaat over nogal wat hoofden heen. Vooral kinderen en jongeren zullen zeggen dat ze het een moeilijke preek vinden. Het Woord staat centraal, maar de luisteraars lijken tekort te komen.
De andere preekmethode is de synthetische. Die tracht de nadelen van de analytische methode op te heffen. Terwijl geprobeerd wordt om de Bijbel recht te doen, is er meer oog voor de leefwereld en het bevattingsvermogen van de luisteraars. Hoe dan? Door de keuze voor één thema, invalshoek, centrale vraagstelling of scopus. Het is maar net hoe je het wilt benoemen. Rondom dat thema wordt de preek opgebouwd en worden de gedachten van de tekst of perikoop geordend. Dat zou, bij wijze van spreken, in de omgekeerde volgorde van de bijbeltekst kunnen gebeuren. Als dat de boodschap van de tekst duidelijker maakt, is dat geen probleem.
De voordelen zijn:
- Als er één centrale gedachte in een preek is en er dus niet te veel bijzaken aan de orde komen, is de preek door veel luisteraars samen te vatten. Dat is uit didactisch oogpunt winst.
- Eén centraal thema is eenvoudig, concreet en ongekunsteld toe te passen op het leven van de luisteraars. Daardoor komt de waarde van de boodschap voor het leven van elke dag helder over.
- Een synthetische preek is minder een theologische verhandeling dan een analytische preek en daardoor lichter verteerbaar. Mensen houden de aandacht er beter bij. Ook veel jongeren en kinderen kunnen de rode draad beter volgen.
De nadelen kunnen zijn:
- De voorganger dringt zijn thema aan het bijbelgedeelte op, bijvoorbeeld om actueel te zijn. Het zit eigenlijk niet in de tekst of het tekstgedeelte. Dan wordt de Schrift geen recht gedaan.
- Het thema domineert de hele preek. Dat hindert met name de meer ontwikkelde mensen. Ze kunnen na afloop van de preek klagen dat de centrale gedachte te veel herhaald werd en dat de preek na vijf minuten al geen nieuwe zaken meer opleverde.
- Het kiezen voor en uitwerken van één thema doet dikwijls geen recht aan de gevarieerde rijkdom van een tekstgedeelte. Er is te weinig schriftuitleg.
- Analytische preken kunnen door de gedegenheid vermoeiend zijn, maar thematische preken kunnen oppervlakkig zijn en dat is op den duur ook vermoeiend.
Als je de voor- en nadelen van beide preekmethoden op je laat inwerken is het moeilijk kiezen. Voor beide is iets te zeggen. Beide kunnen ontsporen. Beide lenen zich ook goed om de centrale boodschap van Gods Woord over Jezus Christus met de tekstuitleg te verweven. Dat heet christologisch preken. Datzelfde geldt van gewenste dogmatische accenten. Je zou daarom als voorganger ook géén keuze kunnen maken en ze kunnen afwisselen. Bijvoorbeeld: bij vervolgstof uit de Bijbel preek je analytisch. Bij vrije stof preek je synthetisch. Dr. H. Jonker onttrekt zich in En toch preken (blz. 141) aan een keuze en staat een inhoudelijke combinatie van de twee methoden voor. Waarom zou je de voordelen niet combineren tot een analytisch-synthetische methode? Zo vermijd je tegelijk de nadelen van beide. Het primaat ligt dan wel bij de ene scopus van de synthetische methode, maar de onderbouwing van de boodschap geschiedt met de grondigheid van de analytische methode. Daarbij sluit ik me aan.
De ene centrale vraagstelling is uit communicatie-overwegingen belangrijk. De luisteraars moeten bij alles wat gezegd wordt in een preek de koppeling naar het thema kunnen maken. Anders is een preek voor velen slecht te bevatten.
Een nog niet genoemd verschil tussen beide methoden is dit: in analytische overdenkingen zeggen sprekers weinig over veel dingen. Communicatief gezien kun je beter veel zeggen over weinig dingen. Dat gebeurt in een synthetische preek. Een illustratie: in Galaten 5:22 noemt Paulus de vrucht van de Geest. Hij noemt daarbij negen aspecten, van liefde tot matigheid. Als een voorganger ervoor kiest om de hele tekst te behandelen, zegt hij bijna niets, want de luisteraars kunnen dit toch niet onthouden. Hij kan er beter één aspect uitlichten, bijvoorbeeld ‘blijdschap’. Als hij de bijbelse betekenis van blijdschap doorgeeft en die weet te plaatsen in de leefsituatie van de luisteraars, is de kans groter dat hij de mensen bereikt en dat ze de boodschap kunnen onthouden. Wie beide methoden wil combineren (één thema plus grondige uitwerking) zal erop moeten letten dat hij weer niet te veel verschillende dingen wil zeggen over het ene thema. Dan worden nadelen van beide methoden gecombineerd. De preek is dan een themalezing. Dat is niet gewenst. Bijbellezingen en themalezingen kun je beter houden op doordeweekse avonden voor een meer geselecteerd gezelschap.
De voorbereiding van een preek of meditatie
Deze voorbereiding is technisch gezien min of meer gelijk aan de voorbereiding van een lezing. Toch heeft het iets eigens, vanwege het spirituele element. Hier zijn de stappen:
Kiezen. Maak een keuze voor een bijbelgedeelte of bijbeltekst. Soms is die opgegeven of voorgeschreven. Soms is de tekst een gedeelte van vervolgstof. Soms ligt de keuze (een beetje) voor de hand in verband met het kerkelijk jaar. Dat is dan gemakkelijk voor een spreker. (S)prekers zijn echter meestal helemaal vrij om een de bijbeltekst te kiezen als uitgangspunt voor de overdenking.
Sommigen (s)prekers zijn bij herhaling aan het tobben bij het uitzoeken van een schriftlezing voor de verkondiging. Halverwege het uitwerken van een tekst, switchen ze naar een andere tekst. Ze komen er niet uit of de tekst spreekt niet meer zo aan. Daarmee verspillen ze tijd en maken ze zichzelf onnodig zenuwachtig. Als je dat wilt voorkomen, kun je het beste een voorraadje meditatie- of preekideeën aanleggen. Dat kan op briefjes maar ook in je pc. Je kunt eventueel een onderverdeling maken tussen aansprekende teksten voor bepaalde doelgroepen of voor bepaalde momenten in het kerkelijk jaar. Maak eigen aantekeningen bij een opvallende tekst die je toevallig een keer leest, of maak bijvoorbeeld verwijzingen naar een bladzijde van een bijbels dagboek die je aansprak. Uit je voorraad aantekeningen kun je gemakkelijker een tekst kiezen dan wanneer je zomaar in je bijbel gaat zitten bladeren. De kans is ook groter dat je gemotiveerd blijft om van zo’n tekst ‘iets te maken’. Je hebt immers al een idee bij die tekst. Bijna altijd is het verstandig om door te gaan met de studie over een eenmaal gekozen tekst. Dieptepunten in de bestudering van bijbelteksten zijn onvermijdelijk. Het is een uitdaging om daar doorheen te gaan.
Je kiest een tekst die je aanspreekt, al dan niet vanuit je voorraad preekideeën. Je ziet iets staan waarvan je denkt: ‘Hé, dat raakt me!’ Of: ‘Dat kan wel eens de boodschap zijn die mijn doelgroep nu nodig heeft!’ Of: ‘Wat boeiend, daar ga ik me eens in verdiepen, want dat heb ik nog niet eerder gedaan!’ Dat is tegelijk riskant. De reden waarom een tekst je aanspreekt, zou wel eens kunnen wegvallen als je die nauwkeurig gaat bestuderen. Er staat soms echt iets anders dan je dacht dat er stond. Dring dan jouw eerste invalshoek niet op aan de tekst. Houd je aan wat er echt staat of kies dan toch maar een andere bijbeltekst.
Stof verzamelen. Wat komt er na het kiezen van een bijbeltekst? Ik beperk me hier tot drie stappen, meer niet. Daarmee sluit ik aan bij de praktijk van voorbereiding van mensen die geen twee dagen de tijd hebben om een meditatie of preek voor te bereiden. Van alle drie de stappen die ik noem, maak je aantekeningen. In homiletische boeken staan uitgebreidere werkplannen om tot een verantwoorde exegese en toepassing van die exegese te komen.
a)
b)
c)
Selecteren. Nu komt het moeilijkste: selecteren in de hoeveelheid informatie, kijken wat je wilt overhouden. Waarom is dat zo moeilijk? Er zijn zo veel mooie gedachten die de moeite van het doorgeven waard zijn! Hoe kun je selecteren?
Na de studie formuleer je eerst de scopus of het thema van waaruit je de stof wilt gaan ordenen. De boodschap van de bijbeltekst, zowel de inhoud ervan als het appel dat ervan uitgaat, kun je in de kern aan die scopus ophangen. Je preek of meditatie moet later door de luisteraars in de ene zin van het thema of de gekozen invalshoek samen te vatten zijn. Het thema mag niet gezocht zijn, maar moet vanzelfsprekend uit de schriftlezing opkomen. De keuze voor de scopus heeft dus een relatie met de exegese maar is tegelijkertijd persoonlijk. Het hangt van jezelf af of de doelgroep die je voor ogen hebt, op welk element van de tekst je het accent wilt leggen. Het thema kan aansluiten bij de leefwereld van de hoorders. Dat kan de alledaagse, maar ook de dogmatische leefwereld zijn.
Het kan actualiteiten in wereld of maatschappij betreffen. Het kan gaan om pastorale of morele vragen die bij de mensen leven. De boodschap moet immers ergens gaan landen. Een overdenking is geen verhaal voor theologen in een klooster. Het is een woord voor concrete mensen in een bepaalde situatie. Een thema of centrale vraagstelling is als het ware de koppeling tussen Gods Woord en het leven van de mensen die de overdenking gaan aanhoren. Zij worden aangesproken en gaan ontdekken dat dit Woord van God een boodschap voor hen bevat.
Het thema is het selectiecriterium. Wat van je aantekeningen te weinig met je centrale gedachte te maken heeft, valt af. Dat kunnen mooie gedachten zijn. Die komen misschien een volgende keer aan de orde. Als ik vanuit Efeze 4:17-32 voor het héle bijbelgedeelte het thema formuleer: ‘Trek je nieuwe kleren aan!’, kan ik daar veel van de uitleg van de pericoop en van de boodschap voor toen en nu in onderbrengen. De scopus is ontleend aan het beeld voor een heilig leven dat Paulus zelf gebruikt. Ik kan er echter niet alles bij aan de orde stellen. Dat Paulus in datzelfde tekstgedeelte ook het beeld ‘wandelen’ gebruikt, laat ik rusten. Ik laat me er ook niet door verwarren dat ik, als ik een los vers uit dit gedeelte centraal gesteld had, bij bijna elk vers tot een andere scopus had kunnen komen.
Je kunt achteraf eenvoudig toetsen of je meditatie of preek te veel stof heeft bevat en of de selectie op één thematiek duidelijk was. Vraag aan een willekeurige luisteraar (een aanwezig gezinslid bijvoorbeeld) waar de meditatie of preek over ging. Als hij je verhaal in één korte of lange zin kan weergeven en die zin valt samen met jouw invalshoek, is de boodschap overgekomen. Ze is in elk geval tot de oren doorgedrongen.
Rangschikken in een schema. Na de selectie ga je je gegevens ordenen en je gedachten erbij schematisch uitwerken. Zet je verhaal op een half tot één A4’tje in een logisch opgebouwd schema, waarbij je recht doet aan je tekst en aan je gekozen invalshoek. Het schema kan verticaal (lineair) zijn, maar kan ook in een mindmap geordend worden.
Sommige sprekers maken geen schema, maar gaan direct na het selecteren over tot het uitschrijven van hun voordracht. Dat is dom. Je begint dan al te werken zonder dat je zicht hebt op de kop en de staart van het verhaal. Je vertrekt zonder dat je weet waar je uitkomt. De kans is dan groot dat je halverwege je uitwerking ontdekt dat je verhaal toch wel erg rommelig wordt. Dan heb je de keuze: of stoppen en opnieuw beginnen. Dan zit jij met een probleem. Of je gaat toch maar door. Dan zitten je luisteraars met een probleem. Die horen dan een slecht te volgen voordracht met behoorlijk wat herhalingen.
Een schema voor een overdenking ziet er op z’n eenvoudigst zo uit als hieronder staat. In de eerste kolom staat het onderdeel. In de tweede kolom welke overdrachtsactiviteit je verricht richting het publiek. Je moet je luisteraars eerst motiveren om op te gaan letten. Je maakt een opstapje naar je tekst en naar de leefwereld van de mensen. Vervolgens geef je kennis over een bijbelgedeelte door. Daarna probeer je als het ware samen met je toehoorders tot de goede verwerking en toepassing van die kennis te komen. Een overdenking van drie minuten kan zo opgebouwd worden, een meditatie dus, maar ook een veel langere preek.
Inleiding | Motivatie |
Uitleg | Informatie |
Toepassing | Verwerking |
Je kunt op basis van dit eenvoudige schema een ingewikkelder versie maken. W. Klippert in Van tekst tot preek (blz. 85) geeft daarvan een voorbeeld. Feitelijk is het gewoon het basisschema, maar hij herhaalt een aantal keren de koppeling uitleg-toepassing. Naast het schema van Klippert staat rechts mijn eigen schema. Dat is vrijwel hetzelfde.
Inleiding | Opening (een pakkende introductie) |
Thema | Formuleren van het thema (scopus, centrale vraagstelling) |
Hoofdgedeelte (punt 1,2,3 elk bestaande uit een opschrift, exegese, toepassing,voorbeeld en overgang) | Hoofddeel: uitleg van het bijbelgedeelte plus de toepassing ervan op de (leefwereld van de) luisteraars in meerdere stappen |
Slot (samenvatting en aansporing) | Afronding: terugkoppeling naar de opening/het thema bij wijze van samenvatting |
Begin je preek of meditatie altijd met een bij het thema passende ‘pakker’ en bij voorkeur niet met praten over de bijbeltekst. Begin ook niet met een appel, want de mensen staan daarvoor nog helemaal niet open. In de opening leg je al een combinatie tussen de problematiek van de tekst en de leefwereld van de mensen. Een passend voorbeeld kan zich daarvoor prima lenen. Zo bereid je het bekend maken van je centrale vraagstelling voor.
Ik geef enige illustraties, mede om te laten zien hoe eenvoudig een opening kan zijn. Bij een overdenking over Psalm 4 kan een eerste zin bijvoorbeeld de vraag zijn: ‘Hebt u vannacht lekker geslapen?’ Vervolgens kun je enige opmerkingen maken over slapeloosheid en zorgen die kunnen drukken. Daarmee bereid je je centrale vraag voor: ‘Hoe gaan wij om met zorgen en benauwdheid?’ Daarna kun je de stap naar de psalm maken. ‘Zullen we nu eerst eens kijken hoe David omgaat met zijn zorgen die hem letterlijk uit de slaap houden?’ Als je spreekt over de geboorte van Benjamin en de dood van Rachel (Gen. 35) kun je ook met een vraag beginnen. ‘Maakt u wel eens vreugde en droefheid op één dag mee?’ Je kunt in plaats van de vraag ook een levensecht voorbeeld vertellen van vreugde en droefheid die kort op elkaar volgden.(Dat is om te voorkomen dat al je voordrachten met een vraag beginnen.) Dat maakt de gekozen invalshoek duidelijk: hoe kunnen wij in geloof overleven als blijdschap en droefheid in ons leven over elkaar heen buitelen? Daarna kun je de stap naar Jakob maken die op dezelfde dag een kind kreeg en zijn vrouw verloor. Nu een illustratie van hoe het niet moet. Een predikant spreekt over Psalm 51, de psalm over het berouw van David. Hij begint z’n preek met de zin: ‘Laat ik maar met de deur in huis vallen.’ De mensen kijken aandachtig. Vervolgens zegt hij: ‘David heeft overspel gepleegd’ en vertelt hij de achtergrond van Psalm 51. Jammer! Hij verspeelt zo de aandacht die hij met zijn eerste zin heeft opgeroepen. De luisteraars zijn na één zin nog niet toe aan informatie over een tekst. Ze zitten nog nauwelijks stil en de rollen snoep gaan nog door de rijen. Deze voorganger kan, als hij echt de koe bij de horens wil pakken, beter zeggen: ‘Laat ik maar met de deur in huis vallen. Wie van u heeft wel eens overspel gepleegd? Wie van u heeft wel eens stappen gezet op het pad näär overspel?’ Zo combineert hij psalm en leefwereld en worden alle oren gespitst.
Een opening moet echt passen bij de bijbeltekst en de scopus en niet een trucje zijn om de aandacht te vangen. Je kunt bij wijze van spreken altijd luisteraars stil krijgen door te beginnen met een verhaal over een sterfbed. Dat is echter alleen maar eerlijk als het bij de tekst past.
Er zijn overigens theologen die niets willen weten van inleidingen. Die leiden maar af van het Woord, zeggen ze dan. ‘Een inleiding is een uitleiding.’ Steevast beginnen ze een meditatie of preek direct met schriftuitleg. Dat is kortzichtig. Er is geen boer die zaad op z’n akkers strooit zonder eerst de aarde opengemaakt te hebben.
Na het formuleren van het thema of de centrale vraag volgen de stappen van uitleg en toepassing of appel. Probeer dan de rode draad van het thema vast te houden door er af en toe op te wijzen. Dat maakt het makkelijk voor luisteraars om de lijn te volgen. De volgorde van de punten na de opening moet zo logisch zijn dat ze uit elkaar opkomen. De luisteraars moeten de onderdelen als het ware voelen aankomen. Welke punten aan de orde komen, wordt bepaald door je voorstudie. Kijk uit voor associaties die niet exegetisch verantwoord zijn en associaties die niets te maken hebben met de ene centrale gedachte.
Sommige voorgangers verdelen (het hoofddeel van) hun overdenkingen altijd in drie punten. Dat is in elk geval prettig voor kinderen die bij elk nieuw punt een snoepje mogen pakken. Didactisch gezien kan het ook voordelen hebben: de opbouw is duidelijk en mensen kunnen aan de hand van de punten, die een eigen titel meekrijgen, de preek onthouden. Het is verder nogal dwangmatig. Soms is een toespraak beter in twee of vier punten in te delen of in een nog ander aantal. De titels zijn bovendien soms spitsvondige woordspelingen die exegetisch in de lucht hangen.
Het slot van de overdenking is een afronding van het geheel door terug te koppelen op de centrale vraagstelling of het thema. Ook het voorbeeld (of wat dan ook) uit de pakkende opening kan hier weer terugkomen.
Als je het schema opbouwt, moet je erop letten dat je voldoende stof hebt voor de jou toegemeten tijd, niet te veel en niet te weinig. Het zou jammer zijn als je je schema gaat uitschrijven en je ontdekt halverwege dat je tijd al op moet zijn of je bent klaar met uitwerken en komt erachter dat je de helft van je tijd gaat overhouden. Door ervaring ga je dit van tevoren steeds beter inschatten.
Wie zo de gedachten ordent voor een meditatie of preek, bouwt spanning op en haspelt de belangrijke gedachten niet door elkaar. Hij geeft geen antwoord voordat hij zijn vraag goed duidelijk gemaakt heeft.
Het uitwerken van een schema tot een complete meditatie of preek, een belangrijk onderdeel van de voorbereiding, komt straks aan de orde.
Het gebruik van voorbeelden
In een preek of meditatie zijn voorbeelden nodig ter versterking van de communicatie. Ze moeten bij de voorbereiding bedacht en op waarde getoetst worden. Je moet dan bekijken of ze niet al te mank gaan. Het is daarom riskant om voorbeelden te bedenken tijdens de voordracht. Vaak passen die er toch niet goed bij.
Ik onderscheid twee soorten voorbeelden: een vergelijking (een beeld, een metafoor) en een illustratie (een verwijzing). Als ik preek over de rijke jongeman uit Mattheüs 19 kan ik het gevaar van rijkdom in een beeld verwoorden. Ik vergelijk rijkdom bijvoorbeeld met een ouderwetse, kleverige vlie-genstrip. Die lijkt aantrekkelijk (is het ook voor een insect!) en heerlijk zoet. Elke vlieg die eraan vastplakt is echter ten dode gedoemd. Zo kun je, als de rijke jongeling, verkleven aan je aardse bezit. Ik kan het gevaar van rijkdom ook illustreren. Ik kan vertellen van iemand die ik opzocht en op zijn ziekbed nog niet naar God, maar wel naar de aandelenkoersen vroeg. Ik kan als illustratie ook iets zeggen over de samenhang tussen materiele welvaart en secularisatie in ons land.
Voorbeelden komen vaak uit het dagelijks leven. Je kunt soms een bijbels voorbeeld gebruiken. Als je spreekt over de betekenis van het lijden van Jezus aan het kruis, kun je het voorbeeld gebruiken van de koperen slang uit de woestijn. Die werd ook verhoogd op een paal tot redding van ten dode gedoemde mensen (Num. 21:4-9). Een bijbelse vergelijking of verwijzing kan functioneel opgenomen worden in een tweede schriftlezing.
Wat is de functie van voorbeelden? Ze zijn ‘plaatjes bij praatjes’. Illustraties verlevendigen een kinderboek en verhogen het (voor)leesplezier. Zo is het ook in een preek. Een voorbeeld verheldert, visualiseert. Een voorbeeld doorbreekt het abstracte theologische spreken. Het is opmerkelijk hoe, tijdens het aanhoren van een preek of meditatie, een voorbeeld hoorbaar en zichtbaar de aandacht van de luisteraars doet toenemen.
Een voorbeeld brengt de boodschap dicht bij de luisteraars. Het prikkelt hen om tijdens het luisteren actief mee te denken met de spreker. David luisterde aandachtig toen Nathan vertelde van het gestolen schaap en al luisterend trok hij al conclusies (2 Sam. 12). Voorbeelden stimuleren niet alleen het meedenken maar raken ook de emoties. Een ernstig voorbeeld kan een bijna beklemmende stilte oproepen en een wat luchtiger voorbeeld kan een ontspannen glimlach op het gezicht van de luisteraars brengen.
Voorbeelden zijn ook een brug tussen de boodschap en het dagelijks leven. Vooral voorbeelden uit de actualiteit of uit de ervaring van de spreker bevestigen de boodschap en maken haar herkenbaar en levensecht. Ze zijn ook kapstokken voor het geheugen. Luisteraars herinneren zich de verkondiging beter – soms jarenlang – als ze de boodschap kunnen koppelen aan een passend voorbeeld. Ze zijn ook een geschikt aanknopingspunt voor een nagesprek over de woordverkondiging. Vooral bij kinderen werkt dat goed. Die hebben soms alleen maar de voorbeelden onthouden.
Wat is de beste plaats van een uitgewerkt voorbeeld? Je mag het overal in de preek of meditatie een plek geven. Het effect van een goed voorbeeld is het sterkst als het een plaatsje heeft in de inleiding. Het wordt dan gekoppeld aan het centrale thema en kan als rode draad af en toe zichtbaar worden in het hele betoog.
Twee waarschuwingen wil ik laten horen. Gebruik niet te veel uitgewerkte voorbeelden. Korte vergelijkingen en verwijzingen komen bijna altijd van pas. Eén kernvoorbeeld dat ook wat breder uitgewerkt wordt, is voldoende.
Gebruik geen pastoraal wrede voorbeelden. Formuleer voorbeelden waarin sprake is van ziek zijn of ander lijden voorzichtig. Noem geen al te recente – dus voor sommige aanwezigen herkenbare – voorbeelden uit het pastoraat. Je kunt er mensen pijn mee doen. Datzelfde gaat op voor sommige voorbeelden uit de actualiteit. Het leed van de wereld mag een plaats hebben in een meditatie of preek, maar maak er nooit een goedkope aandachttrekker van.
Twee schema’s in telegramstijl
Hier volgen twee voorbeelden van schema’s over Johannes 3:16. Het eerste is een schema voor een preek van ongeveer 35 minuten, het tweede is een schema voor een meditatie van tien minuten. Ik heb expres twee maal dezelfde tekst gekozen om vergelijken mogelijk te maken. Let erop welke keuzes ik gemaakt heb. Ik heb bijvoorbeeld de context – het gesprek van Jezus met Nicodemus – laten rusten, helemaal tegen de gewoonte. Nu zou de context echter te veel afleiden van het thema en te veel extra informatie opleveren. Beoordeel de verhouding: informatie/uitleg – toepassing/appel. Is die evenwichtig? Let er ook op of de leefwereld van de mensen voldoende in verbinding gebracht wordt met de tekst. Kijk of de doelgroep zich aangesproken kan voelen. Controleer of het hele verhaal kort samen te vatten is door een luisteraar, met andere woorden, of er niet te veel verschillende (sub)thema’s aan de orde gesteld worden. Probeer uiteindelijk na te denken hoe je het zelf anders zou kunnen doen. Ik heb trouwens de telegramstijl aangehouden om het nog een beetje een puntig schema te laten zijn. Het kan nog wat puntiger, maar dan zou het hier niet meer te volgen zijn.
Tekst van de preek: Johannes 3:16.
Doelgroep: een traditionele hervormde gemeente. De aanwezigen zijn van alle leeftijden.
Opening: Als u/jij in de relatie, ouder-kind, vriend-vriendin, man-vrouw zegt: Ik hou van jou, welke reactie wilt u/jij horen? En ik hou van u, van jou. Andere reacties geven verdriet.
Centrale vraag: God zegt vandaag tegen u/jou: Ik hou van jou. Wat is dan uw/jouw antwoord? Volmondig: ik van U? Schouder ophalen? Nee, ik hou niet van U?
Hoofddeel:
- Hoe bijzonder is Gods liefdesverklaring aan u/jou eigenlijk?
- Gods liefde begint – schept mensen om van te houden, wil dat zij gelukkig zijn ook na de zondeval, zendt zijn Zoon uit eigen beweging. Wij: reageren met liefde op anderen, omdat we vooral zelf gelukkig willen worden. (voorbeeld: nieuwe buren, ouders t.o. pubers)
- Gods liefde is gevende liefde: Jezus, zijn Zoon, alles (afgoden némen alles, Moloch zelfs kinderen!). Wij: kopende liefde, willen er beter van worden. (voorbeeld man-vrouw dagelijks leven)
- Gods liefde is afdalende liefde: liefde voor de wereld, Hij werd er slechter van, Jezus geboren in ’t donker, gestorven, de hel. Wij: willen opklimmen, goed voor de dag komen. (voorbeeld: misschien wel helpen maar nooit houden van een zwerver)
- Déze liefde is onze redding. Als niet 1.2.3. zou het heil ons nooit bereikt hebben.
- Maar (sommigen van u?) is deze liefde echt voor ons? God heeft toch alleen zijn kinderen lief… Voorbeeld: ‘Hoger dan de blauwe luchten… die van alle = zijne? kinderen houdt.’ Fout! Dan zou God als een aardse vader zijn, Gods liefde als de onze. Er staat: wereld, d.i. kosmos, slechte wereld. Romeinen 8: wees zeker van Gods liefde voor zondaren.
- Er staat ook: opdat. die gelooft! (Dat wordt soms ook geschrapt.) Wat is uw/jouw antwoord op Gods liefde? Twee mogelijkheden, met tweeërlei afloop. Daarom laat je liefhebben door God en geloof in de Zoon. Durf je te laten verwarmen.
- Hangt de zaligheid van ons antwoord af? Rare vraag! Ons past alleen verbazing en dank (vgl. man-vrouw)!
Afronding: Als je pa/ma, kind, vriend(in), man/vrouw zegt: Ik hou van jou. Nu zegt God. Heerlijk! Geloof het. Geloof Hem. Leef uit Gods liefde.
Bij een meditatie moet nog meer geschrapt worden van alle voorstudie, met name in het hoofddeel. Dat zie je in het vervolg.
Tekst van de meditatie: Johannes 3:16. Doelgroep: kerkelijk meelevende jongelui van ongeveer 1622 jaar, bijeen op een jeugdappel.
Opening: Jij met vriend(in). Als jij zegt: Ik hou van jou; welke reactie wil jij horen? Ik hou van jou. Andere reacties doen je verdriet.
Centrale vraag: God zegt nu tegen jou: Ik hou van jou. Wat is dan jouw antwoord?
Hoofddeel:
- Hoe bijzonder is Gods liefdesverklaring voor jou eigenlijk? Gods liefde begint, is gevende liefde en afdalende liefde. Dat komt samen in de gave van zijn Zoon. Onze liefde reageert, koopt, klimt op. Voorbeeld: een verliefd stel.
- Gods bijzondere liefde gaat uit naar de wereld: kosmos, slechte wereld. Daar hoor jij bij door de zonde. Dan toch, Romeinen 8: zeker van Gods liefde voor zondaren. Als jij je slecht en mislukt voelt, durf je niet te hopen op liefde van een vriend(in). Bij God is dat anders!
- Er staat ook: opdat… die gelooft! Wat is jouw antwoord op Gods liefde? Twee mogelijkheden, met tweeërlei afloop. Daarom laat je liefhebben door God, geef je over.
- Hangt de zaligheid van ons af? Rare vraag! Ons past alleen verbazing en dank! Als jouw vriendin zegt: Ik hou van jou, voel jij je niet geweldig, maar voel jij je klein en vind je haar geweldig!
Afronding: Als je vriend(in) zegt: Ik hou van jou. Nu zegt God. Heerlijk! Geloof het. Leef uit Gods liefde.
Uitschrijven of niet uitschrijven?
De meeste sprekers werken hun schema van de overdenking uit op papier tot een volledige preek of meditatie. Bij het voorbereiden gaat grofweg een derde deel van de tijd op aan de studie, inclusief het maken van een schema. Met het uitschrijven – meestal zal dat trouwens uittypen en uitprinten zijn – is ongeveer twee derde van de voorbereidingstijd gemoeid. Bij een preek is dat voor veel voorgangers één dagdeel studie tegenover twee dagdelen schrijven of typen. Hoe beter een schema in elkaar steekt, des te sneller gaat het volledig uitwerken van het verhaal.
Dr. A. van Brummelen is niet voor het letterlijk voorlezen van preken, maar wel voor het uitschrijven ervan. Het uitschrijven is volgens hem noodzakelijk voor een zorgvuldige voorbereiding. Hij zegt in Transponeren (blz. 26): ‘Wij houden met alle grote homileten vast aan het schrijven van de preek tot het laatste toe. Zover zelfs, dat wij een persklaar maken van een preekboekje aanbevelen. Schrijven leert denken.’ En: ‘Wie overmoedig zonder papier begint, eindigt vaak snel als een behendige babbelaar’ (blz. 27). Er is ook een uitdrukking: ‘Wie schrijft, blijft!’ Een predikant die z’n preken uitschrijft, houdt de ‘last’ van het preken langer vol. Zijn overdenkingen zijn geen producten van haast en worden dus niet zo snel oppervlakkig. Dat is van voordeel voor hemzelf en voor zijn luisteraars.
Toch wil ik pleiten voor de mogelijkheid om te spreken vanaf een schema (of zelfs zonder dat erbij te houden). Het hoeft geen teken van haast en oppervlakkigheid te zijn als iemand zijn meditatie of preek niet uitschrijft. Het ligt er maar aan hoe diepgaand hij zich voorbereidt, ook na het sluiten van de studieboeken. Uitschrijven voegt wezenlijk niets nieuws toe aan een gedegen schema. Wie een goed schema heeft en dat zorgvuldig instudeert, weet van tevoren precies wat hij gaat zeggen. Hij weet alleen nog niet hóe hij het gaat zeggen. Dat komt bij de uitvoering vanzelf. Overigens bespaar je je wel veel tijd als je de voordracht niet op papier zet. Dat is ook geen onaardig voordeel in een druk bestaan.
Uit het hoofd spreken
Je kunt meditaties en preken voorlezen. Dat doen veel voorgangers. Je kunt ze ook uit het hoofd houden. Dat laatste kan op drie manieren. Ten eerste door de volledig uitgeschreven tekst voor je te hebben maar die zo veel mogelijk toch uit het hoofd voor te dragen. Dat doen ook aardig wat predikanten. De tweede mogelijkheid is het spreken vanaf een schema. De derde mogelijkheid is: de stappen van de uitgeschreven preek of het schema uit het hoofd leren en helemaal zonder papier spreken. Dat laatste wordt maar weinig in praktijk gebracht.
Wie een blik zou werpen in de historie, zou erachter komen dat uit het hoofd preken lange tijd de normale manier van voordragen geweest is. Zendelingen, opwekkingspredikers en alle ‘gewone’ predikanten preekten tot in de achttiende eeuw uit het hoofd. Daarna kwam het voorlezen in zwang. Mannen als Calvijn en Kuyper hebben erop gewezen dat evangelieverkondiging naar haar wezen een toespraak is en geen lezing (Hoekstra, 1975, blz. 454). In de negentiende eeuw zijn in Nederland de wegen uiteengegaan. In een deel van de afgescheiden kerken gaat de voorkeur uit naar uit het hoofd preken, tot op de dag van vandaag. (‘Een bekeerde dominee leest niet van papier!’) In de andere kerken worden preken meestal gelezen. In evangelische gemeentes is het de gewoonte om uit het hoofd te preken. ‘Pinkstermannen’ zijn meestal vlotte en soms behendige sprekers die geen papier en soms zelfs geen katheder met spiekbriefje nodig hebben.
Ik wil mijn mening niet verbergen: uit het oogmerk van communicatie is een voorgelezen overdenking ver in het nadeel ten opzichte van een uit het hoofd voorgedragen overdenking. Het is daarom voor mij een raadsel waarom zo veel voorgangers tot hun eigen tevredenheid afhankelijk blijven van hun papieren. Ze moeten op z’n minst het gebrekkige voor de communicatie ervan beseffen. Een opgelezen preek of meditatie werpt puur door het oplezen een drempel op om te luisteren. Dat is geen onbelangrijke mededeling in een tijd dat toch al veel (jonge) mensen de preken saai vinden. Wie voorleest, is met zijn verhaal bezig en niet met de mensen voor zich.
Toch wil ik niet zwart-wit denken. Ik weiger, zoals wel gebeurt, het uit het hoofd spreken te zien als teken van slechte voorbereiding en jacht naar goedkoop succes bij de luisteraars. Dat is soms het geval, maar het tegendeel kan ook waar zijn. Uit het hoofd spreken – al dan niet met een schema of uitgeschreven verhaal erbij – mag echter nooit een eis en een doel op zich zijn. Wie, ook na herhaalde oefening, moeite heeft met uit het hoofd spreken, kan beter zijn preek of meditatie zo goed mogelijk voorlezen. De Heilige Geest werkt op meer manieren. Dat kan via een goed voorbereide, van papier gelezen toespraak. Dat kan ook via een goed voorbereid, vrij gesproken woord.
Ik richt nu de schijnwerper op enige aspecten van uit het hoofd spreken.
Kan iedereen die dat wil dan uit het hoofd (leren) spreken? Ja, dat kan bijna iedereen. Kan iedereen het uiteindelijk even goed? Nee, dat niet. Vlot en verantwoord uit het hoofd spreken in het openbaar is voor een deel een kwestie van gaven (denk aan een goed geheugen, geordend kunnen denken), voor een ander deel een kwestie van psychologie (kunnen omgaan met de angst om fouten te maken en af te gaan) en voor het laatste deel een kwestie van voorbereiding en techniek. Niet iedereen heeft dat of doet dat even goed. Het hangt ook een beetje van de persoonlijkheid van de spreker af. Veel is echter te leren. Uit het hoofd spreken is geen gave die alleen weggelegd is voor hoogvliegers. Dat wordt ten onrechte wel eens gedacht.
‘Mentale’ voorwaarden voor uit het hoofd spreken:
- niet bang zijn om af te gaan; geen perfectionist zijn; ontspannen zijn; niet gestrest worden van een tikkend horloge;
- ordelijk en geconcentreerd kunnen werken en denken; geen rommelpot zijn;
- kunnen vertellen; aanschouwelijk kunnen spreken.
Wat zijn de voordelen van uit het hoofd spreken?
- Je hebt beter (oog)contact met de mensen; er is een grotere kans op een wisselwerking tussen spreker en luisteraars, zelfs al zwijgen de luisteraars.
- Je boodschap klinkt overtuigender (een koopman prijst zijn waren ook niet vanaf een briefje aan, net zo min als de opwekkingspredikers van vroeger dat deden).
- Je kunt je emoties beter tonen in je woorden en je lichaamstaal.
- Je vervalt minder snel in de fout dat je over mensen praat in plaats van tot mensen spreekt; het directe aanspreken van mensen is minder gekunsteld dan bij het voorlezen van een geschreven tekst.
- Je hebt geen leestoon.
- Je verhaal is geen goed verzorgd massief blok tekst, geen onaantrekkelijke woordenbrij, maar een veel levendiger geheel.
- Je bent kwetsbaarder en daardoor ook sympathieker.
- Je kunt zonder lessenaar en zonder papier spreken (altijd makkelijk en communicatief beter dan het spreken vanachter een behoorlijk hoge schutting!).
- Het luistert prettiger voor de toehoorders (je tempo, stemgebruik en taalgebruik zijn namelijk op een natuurlijker manier spreektaal dan wanneer je je verhaal voorleest).
- Je verhaal is altijd vers, zelfs als je een meditatie of preek voor de derde keer houdt; dat verhoogt je eigen betrokkenheid.
- Je kunt je verhaal nooit gedachteloos afraffelen; je moet geconcentreerd blijven.
- Tijdens de overdenking ben je rustiger; je hoeft niet telkens op een blad te kijken waar je gebleven bent om vervolgens weer schichtig de (kerk)zaal in te kijken.
Wat zijn de mogelijke gevaren van uit het hoofd spreken?
- Je maakt er een show van (‘Kijk mij eens vlot spreken!’; sommige prekers lopen demonstratief heen en weer in gemeentes waar de preekstoel door het podium vervangen is).
- Je bereidt je slecht voor omdat je toch uit je hoofd wilt praten.
- Je geeft tijdens de voordracht toe aan invallen, waardoor je je zorgvuldig opgebouwde schema zelf verstoort.
- Je valt in herhaling (dat is een voorbereidingsfout!).
- Je produceert in het vuur van je rede een waterval aan woorden die mensen vermoeit.
- Je vergeet toch het een en ander te zeggen (daar kom je dan achteraf achter).
- Je staat er angstig en krampachtig bij omdat je bang bent de draad kwijt te raken.
- Je leert bij de voorbereiding te veel uit het hoofd.
- Je bent bij een ordeverstoring de draad even kwijt.
- Je spreekt slordig Nederlands (woordgebruik, zinsbouw).
- Je houdt je tijd niet goed in de gaten.
- De eerste twee gevaren nemen toe naarmate een spreker meer ervaring heeft. De andere gevaren nemen juist af naarmate de ervaring toeneemt.
Hoe bouw je de vaardigheid van uit het hoofd spreken op? Bereid alle meditaties en preken, ook na de eigenlijke studie, goed voor door je de stof geheel eigen te maken. Dat is nodig als je je overdenking voorleest en helemaal als je die uit het hoofd uitspreekt.
Schrijf in elk geval de eerste tijd (misschien wel de eerste paar jaar) je toespraken uit, zo veel mogelijk in spreektaal. Overschat je vaardigheid van uit het hoofd spreken als beginneling niet. Als je de moed hebt om meer en meer uit het hoofd te spreken, begin dan in eenvoudige situaties, bijvoorbeeld bij het houden van een meditatie op een bejaardenmiddag.
Als je uit het hoofd wilt spreken met de uitgeschreven tekst voor je, moet je de structuur van de tekst aangeven (met een kleurtje bijvoorbeeld), zodat je altijd snel kunt zien waar je bent gebleven. Feitelijk laat je daarmee het schema (van de voorbereiding) in de uitgeschreven/uitgetypte tekst oplichten. Als je op den duur (bijna) nooit meer op je tekst hoeft te kijken, kun je je uitgeschreven toespraak in je binnenzak laten zitten.
Als je er naartoe wilt om alleen met het schema voor je te spreken, moet je de lengte van je geschreven verhaal steeds korter maken door steeds meer elementen alleen als punten op te nemen. Dat oefen je gedurende enige tijd. Vervolgens houd je de korte samenvatting (je schema dus) in punten nog voor je liggen. Ten slotte heb je, als je wilt, dat schema ook niet meer voor je tijdens het spreken. Dat kun je in je bijbeltje laten liggen. Als je schema logisch genoeg is, hoef je bij het uitspreken maar weinig ‘geheugen-energie’ te gebruiken.
Als je op deze manier werkt, vermindert je spreekangst stapsgewijs en bouw je tegelijkertijd steeds meer zelfvertrouwen en vaardigheid op. Als je zonder uitgeschreven tekst of samenvatting daarvan wilt spreken, moet je je eigen schema van tevoren uit je hoofd leren. Dat lukt alleen niet altijd. Dan is de oorzaak dat je schema te ingewikkeld is en moet je dat dus aanpassen. Die aanpassing is alleen maar in het voordeel van de luisteraars. Als jij de kerngedachten van je eigen verhaal, na zo veel studie, niet kunt onthouden, hoe moeten je onvoorbereide luisteraars dat dan doen?
Aanschouwelijk spreken
Ik wil nu nog enige elementen noemen voor een goede communicatie bij het uitspreken van meditaties of preken.
In onze moderne maatschappij met haar beeldcultuur zijn er steeds minder mensen in staat om langdurig betrokken te luisteren naar een stevig verhaal. Daarvan zijn ook de preken het slachtoffer. Zelfs het korte luisteren naar een meditatie is voor sommigen een opgave. De kerk heeft een luistercultuur, de samenleving een kijkcultuur. Iedereen die vertelt, preekt of mediteert doet er daarom goed aan de luisteraars zo veel mogelijk te laten zién waar het over gaat. Er moet zo over bijbelse personen of gebeurtenissen gepreekt worden dat de hoorders zich er iets bij kunnen voorstellen. Datzelfde geldt van de uitwerking van belangrijke voorbeelden ofwel het ene kernvoorbeeld.
Ik geef een illustratie van niet aanschouwelijk en wel aanschouwelijk spreken bij het gebruiken van een voorbeeld. Het had een kernvoorbeeld kunnen worden, maar omdat het niet uitgewerkt werd, ontsnapte het aan de aandacht van veel luisteraars. Het komt uit een preek en wel op de eerste Pinksterdag. De voorganger zei midden in de preek: ‘De uitstorting van de Heilige Geest is het hoogtepunt van de heilsfeiten. Zoals bouwers feestvieren als ze het hoogste punt bereikt hebben van een huis in aanbouw, met vlag en al, zo vieren wij vandaag feest. In het huis van Gods heilsfeiten, van Kerst, Goede Vrijdag, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren mag de gemeente wonen.’ Dit citaat bevat een prachtig voorbeeld, maar er wordt niet beeldend, aanschouwelijk, gesproken. Als de voorganger dat laatste wel zou doen, zou de zeggingskracht van het beeld toenemen. De luisteraars horen dan niet alleen, maar zien ook wat hij bedoelt. Als hij zijn preek ermee begonnen was, zou het nog beter zijn geweest. Ik doe een voorstel tot verbetering. ‘Hebt u wel eens een huis laten bouwen? Ik weet zeker dat sommigen van u dat gedaan hebben. Misschien bent u dan ook wel elke dag gaan kijken op de bouwplaats. Langzaam zag u het groeien. Eerst de fundering, toen de vloer, daarna de muren. Het laatste was het dak. Toen dat erop zat ging de vlag uit. Het hoogste punt was bereikt. In de afgelopen maanden was het hier in de kerk ook een soort bouwplaats. Er werd een huis gebouwd voor Gods gemeente, een huis van heil en zegen. De vloeren en de muren werden door God zelf gemaakt. Met Kerst is het fundament gelegd van Gods heil. In de preken na Kerst, toen we ons in het evangelie van Markus verdiepten, zagen we de muren omhoog komen. Toen het Goede Vrijdag werd, was de eerste verdieping af. Daarna ging het snel. Met het Paasfeest werden de muren van de volgende verdieping overeind gezet. Op Hemelvaartsdag werd er weer een vloer gemaakt. Nu is het Pinksteren. Het dak gaat erop. De vlag kan uit. Het huis van Gods heil, het huis waarin u en ik mogen wonen is klaar. Dat was al af, tweeduizend jaar geleden, maar vandaag mogen wij dat opnieuw beleven.’
Als je aanschouwelijk spreekt, heeft dat als bijkomend voordeel dat deze stijl meer woorden vergt. Je zegt minder met meer woorden. Daardoor kan een overdenking minder een opsomming van informatie worden.
Aanspreken
Bij een lezing is het belangrijk, bij een overdenking uit de Bijbel is het nog veel belangrijker, dat wij spreektaal gebruiken en de mensen direct aanspreken. Als een meditator of preker dat niet doet, kan hij net zo goed zijn verhaal afsteken zonder luisteraars. Die interesseren hem blijkbaar toch niet en zijn overdenking zou er niet door veranderen. Veel mensen hebben bij het aanhoren van meditaties en preken al het gevoel dat ze er voor spek en bonen bijzitten. Er worden dingen gezegd die weinig met hun leven te maken hebben en ze worden niet aangesproken. Als het verhaal dan ook nog eens bijna alleen maar een droge opsomming is van abstracte waarheden en informatie over een bijbelgedeelte, is blijven luisteren niet gemakkelijk. Het bekende, in de studeerkamer op papier genoteerde loopje om mensen aan te spreken: ‘Misschien is er nu iemand die denkt…’ is nep. De spreker levert daarvan zelf het bewijs, als hij deze woorden van zijn blaadje opleest zonder de mensen aan te kijken. Hij is dus in gesprek met zichzelf in plaats van met de mensen voor zich.
Ik geef een voorbeeld. Een voorganger zegt in zijn preek over Psalm 87, als het over de heerlijkheid van Sion gaat: ‘Misschien zijn hier jongelui die Sion niet heerlijk vinden en kritiek op de kerk hebben.’ Hij hoopt hiermee de jongeren aan te spreken, maar direct na deze zin komt alweer een volgende zin over Sion dat toch zo heerlijk is. Zijn hoop is tevergeefs, want hij spreekt jongeren helemaal niet aan. Aanspreken doe je in de tweede persoon en niet in de derde. Hij spreekt met zo’n zin slechts óver jongeren en bovendien slechts over enige jongeren. Degenen die geen kritiek op de kerk hebben, hoeven zich niet eens aangesproken te voelen. Dit kan dus beter. Bijvoorbeeld: ‘Jongens, horen jullie de dichter jubelen over Jeruzalem? Hij vindt de tempeldienst daar geweldig! Hij lijkt misschien wel een beetje op jullie vader en moeder die ook enthousiast spreken over Gods huis. Je begrijpt me wel, ik bedoel de kerk. Juichen jullie mee met pa en ma? De kerk is geweldig, de kerkdiensten zijn zo fijn! Of zuchten jullie als het woord “kerk” valt? Mag ik vragen waarom dan?’ Dit is spreektaal en dit is direct aanspreken (in een denkbeeldige dialoog met de mensen spreken). Op deze manier kun je, als dat past bij de schriftuitleg, veel aanwezigen een eerlijke beurt geven, kinderen, jongeren, ouderen, zieken, gezonden, werkenden en werklozen, alleenstaanden en gehuwden enzovoorts. Spreek ze in concrete woorden regelrecht aan!
Een preektoon
Bij het fagadegedrag van theologen kan de preektoon horen. Met een gedragen, ernstige en een beetje galmende stem wordt de meditatie of preek gehouden. Vroeger was dat nodig. In kerken zonder geluidsinstallatie was zo’n stem vereist om achterin een beetje verstaanbaar te zijn. De geschiktheid van een aanstaande predikant hing mede af van het al dan niet plechtig en krachtig kunnen galmen. Sinds er microfoons zijn, is de preektoon overbodig geworden. Een voorganger mag gewoon zichzelf zijn, inclusief zijn alledaagse, gevarieerde stemgebruik. Een preektoon is nu een stoorzender voor de communicatie. De voordracht wordt er onecht door. De spreker komt als mens minder betrouwbaar over, omdat het lijkt alsof hij aan het toneelspelen is. Een preektoon in samenhang met een verkrampte ademhaling is helemaal niet om aan te horen. Een spreker die daarvan last heeft, heeft logopedie nodig. De eerlijkheid gebiedt om te melden dat de preektoon in sommige gemeentes anders beoordeeld wordt. Daar bepaalt zij mede de oprechtheid van de preek. Dat heeft dan te maken met het vasthouden aan tradities.
De preek of meditatie en audiovisuele hulpmiddelen
Sommige mensen zijn tegen elke vorm van audiovisuele ondersteuning van een overdenking. ‘Het Woord bedienen’ kan eigenlijk alleen maar door te spreken en het Woord kan alleen maar bij de mensen binnenkomen door het gehoor. Ik denk echter dat Paulus, als hij zegt dat het geloof uit het horen is (Rom. 10:14), niet bedoelt dat het gehoororgaan de exclusieve toegang voor God in een mensenleven is. Daarvoor wordt in het Oude en Nieuwe Testament te vaak een beroep gedaan op de andere zintuigen om Gods boodschap te verstaan. Denk alleen maar aan de wonderen en tekenen van Jezus waarmee Hij iets van het Koninkrijk zichtbaar maakte!
Zelfs de mond werd ingeschakeld om het brood te proeven dat Hij uitdeelde.
Je kunt bij een meditatie met de aanwezigen zingen, maar daarnaast ook luisteren naar een speciaal lied dat via de geluidsboxen ten gehore gebracht wordt. Eventueel verschijnt de tekst van dat lied via de beamer op een scherm. Als je gaat mediteren kun je de inleiding tot de meditatie in een korte sketch naar voren brengen. Het is mogelijk om aan de luisteraars, aan wie je briefjes en pennen hebt verstrekt, tijdens de overdenking te vragen iets op te schrijven. Je kunt een voorwerp laten zien (letterlijk of op een dia) dat de boodschap van de overdenking versterkt. Er zijn (s)prekers die na afloop een samenvatting van de overdenking op papier meegeven. Een preek of samenvatting ervan kan op internet gezet worden.
Wees met het benutten van hulpmiddelen tijdens een viering wel terughoudend. Ze moeten echt iets toevoegen, anders kun je ze beter weglaten. Laat het gebruik ervan afhangen van het al dan niet passende moment. Dat hangt weer van de context af. Een overdenking aan het einde van de dag voor jongelui op een vakantiereis vindt plaats in een andere entourage dan een preek in een zondagse eredienst. Laat het gebruik van hulpmiddelen ook afhangen van de doelgroep. In een gehandicaptendienst ga je anders om met hulpmiddelen dan in een gewone kerkdienst. Ten allen tijde dienen hulpmiddelen niet alleen didactische waarde te hebben, maar ook eerbiedig gebruikt te worden. Waar het Woord geopend wordt, mogen de hulpmiddelen die daarbij benut worden de heiligheid van God niet tekort doen.
Als je in een liturgische samenkomst een powerpointpresen-tatie gebruikt, let dan het volgende:
- Kondig niet elk onderdeel van de samenkomst op een dia aan. Als je gaat bidden, hoeft er geen dia te komen met daarop ‘gebed’ en een plaatje van biddende handen. Dat is een kinderlijke benadering van de luisteraars (maar wel goed in een gehandicaptendienst.). Bovendien wek je de indruk dat je bijeenkomst, wanneer alles op dia’s staat, de bedoeling heeft om de ppp af te wikkelen, terwijl de ppp slechts een hulpmiddel is om iets te verhelderen.
- Als je alles op dia’s zet (schriftlezing, liederen, tekst van de overdenking), is dat makkelijk en soms bespaart het papier omdat je geen kopieën voor de liturgie hoeft te maken, maar worden de mensen wel lui. Op den duur leest niemand meer mee in zijn bijbeltje of neemt niemand meer een liedbundel mee.
- Plaats als achtergrond van de bijbeltekst of liedtekst geen foto en al helemaal niet telkens een andere foto. Die kunnen weliswaar de boodschap versterken, maar nog makkelijker de mensen afleiden. Bovendien brengen die foto’s emoties over die dikwijls niets met de woorden op de dia te maken hebben. (Wat te denken van de bijbeltekst ‘Al ben ik arm en ellendig, de Here denkt aan mij’, Ps. 40:18, met op de achtergrond de foto van een ezel.?)
- Als je een schriftlezing volledig op dia’s zet, heeft dat als praktisch nadeel dat er wel erg veel (soms kleine) letters op het scherm komen te staan. Dat is niet gemakkelijk te lezen in de zaal.
- Voor de overdenking zelf is hoogstens een dia nuttig waarop in kernwoorden de structuur van de overdenking staat. Die kun je even laten zien.
- Als je een overdenking houdt en daarbij een beeld wilt laten zien, laat dan die prachtige foto niet blijvend op het scherm staan. Mensen vinden het al gauw leuker om het schitterende berglandschap op de dia te bestuderen dan naar de (s)preker te luisteren.