38. Verbond
Inleiding
Een van de grote vragen in de wetenschappelijke studie naar bijbelse literatuur is die naar de verhouding tussen tekst en geschiedenis. Verklaar je de teksten op zichzelf of vanuit hun vermeende historische context? Tekst en geschiedenis komen in deze bijdrage afwisselend aan de orde. De opzet is om, door een blik op de geschiedenis te werpen, het begrip van de tekst te verhelderen. Ik begin bij wat gezien wordt als de oudste verwijzing in de Bijbel naar het verbond, in het zogenaamde verbondsboek in Exodus, en ik eindig met de jongste tekst, in Hebreeën, over een beter verbond.
Het woord ‘verbond’
Een verbond is een geregistreerd partnerschap. Je maakt afspraken dat je voor elkaar zorg zult dragen (emotioneel, politiek, militair, financieel, religieus). Een verbond sluit je, dat wil zeggen: er is een moment waarop je de verhouding vastlegt. Een ver-bondssluiting heeft een performatief karakter. Met het uitspreken van een formule of met het voltrekken van een rituele handeling, bijvoorbeeld het zetten van een handtekening onder een verdrag, wordt het verbond daadwerkelijk gesloten. De vastgelegde afspraken hebben een verplichtend karakter. Kom je ze niet na, dan verbreek je het verbond en wachten er sancties.
Een verbond is een gereguleerde vorm van solidariteit. Je gaat het aan met mensen met wie je niet van nature een relatie onderhoudt. Het is een manier om je te verzekeren van iemands loyaliteit. De verbondspartners kunnen gelijkwaardig aan elkaar zijn, maar dat hoeft niet per se.
‘Verbond’ in de bijbel
Het Hebreeuwse woord voor verbond is blrit. De Septuaginta vertaalt dit met diathèkè en zo komen we het ook tegen in het Nieuwe Testament. Behalve met ‘verbond’ wordt het ook wel met ‘testament’ vertaald (vgl. Heb. 9:15-16). Hiëronymus vertaalt bentmet foedus ofpactum. De gekozen vertalingen maken duidelijk dat een verbond wordt geassocieerd met de wereld van het recht.
Een eerste rondgang door de Bijbel laat zien dat het verbond in de eerste vijf boeken een grote rol speelt. Bij de profeten zou je, behalve bij Jeremia, kunnen spreken van eenBundesschweigen. Weliswaar komt het verbond ook in Jesaja en Ezechiël voor, maar daar is het niet de manier waarop de schrijvers de verhouding tussen God en Israël onder woorden willen brengen. In de evangeliën zijn de passages over het laatste avondmaal de belangrijkste verbondsteksten en verder is het verbond een thema in de brief aan de Hebreeën. Hoewel in de Bijbel ook teksten zijn aan te wijzen waarin een verbond wordt gesloten tussen twee mensen – de bezegeling van de relatie tussen Jonathan en David is daarvan een voorbeeld (I Sam. 18:1-5; 20:15-17) – gaat het in de meeste gevallen om teksten waarbij God partner is.
Geschiedenis van het onderzoek
In de geschiedenis van het exegetisch onderzoek is het verbond in de Bijbel een fel bediscussieerd onderwerp gebleken. De vragen zijn divers. Eén betreft de vertaling van het Hebreeuwse bërit en het Griekse diathèkè. ‘Verbond’ suggereert dat het om een toestand gaat waarbij beide partners evenveel hebben in te brengen en evenveel van elkaar kunnen vragen. Maar bërit, meent een aantal onderzoekers, duidt op een handeling, meer dan op een situatie. Bovendien blijft bij de vertaling ‘verbond’ het verplichtende en het eenzijdige karakter onderbelicht. ‘Regeling’ of ‘ordening’ is een alternatief.
Een andere vraag hangt samen met de kwestie of de Bijbel zoiets kent als een ver-bondstheologie. De naam van de zeventiende-eeuwse theoloog Coccejus is hiermee verbonden. Het verbondsdenken is diep geworteld in de geschiedenis van het gereformeerd protestantisme. Onderscheid wordt gemaakt tussen het werk- of schep-pingsverbond en het genadeverbond in Christus. Het genadeverbond kent een aantal bedelingen: het Abrahamitische, het Sinaïtische en het nieuwe (vgl. Gal. 4:21-31). Een van de kwesties is, of het verbond pure gave van God is of medewerking van de mens vooronderstelt. Het uitwendig verbond, bezegeld in de doop, is nog weer iets anders dan het inwendig. Uiteenlopende opvattingen over het verbond hebben tot verschillende kerkscheuringen geleid.
Ook de verhouding tussen Oude en Nieuwe Testament is onderwerp van debat. Wanneer het gaat over het nieuwe verbond, is dat dan een vernieuwd verbond of een totaal ander? Wanneer het Nieuwe Testament prioriteit krijgt boven het Oude, heeft het Oude Testament dan nog een zelfstandige waarde? Een van de argumenten om de idee van een bijbelse verbondstheologie te betwijfelen, is de vaststelling dat het verbond pas betrekkelijk laat in de geschriften van het Oude Testament opduikt.
Verbond in het Oude Testament
Codex, vazalverdrag en Verbondsboek
De teksten die zijn opgenomen in de Hebreeuwse Bijbel zijn niet in het luchtledige ontstaan. Er klinken echo’s in door van teksten uit de omliggende culturen van het oude Nabije Oosten. Over het ontstaan van de wereld, de omgang met elkaar, het leiden van een verstandig leven: de thema’s schepping, liefde, recht en wijsheid kom je ook in buiten-bijbelse bronnen tegen. De parallellen tussen deze teksten zijn zo groot, dat de conclusie gerechtvaardigd is dat er sprake is geweest van beïnvloeding. Een voorbeeld van een dergelijke buiten-bijbelse bron is een wetstekst uit Mesopota-mië: de Codex van Hammurabi. Dit wetboek van de oud-Babylonische vorst Hammurabi (begin achttiende eeuw v.C.) bevat de rechten en plichten die de koning heeft tegenover zijn onderdanen. Het is zeer wel mogelijk dat deze codex model heeft gestaan voor het zogenaamde Verbondsboek in Exodus (Ex. 20:22-23:33). Vermoed wordt dat dit Verbondsboek stamt uit de tiende of negende eeuw v.C.
De Hethieten (vijftiende tot twaalfde eeuw v.C.) en de Assyriërs (achtste eeuw v.C.) kenden verbondsteksten in de vorm van vazalverdragen. Het is een pact waarin de relatie tussen vorst en vazal, de wederzijdse verplichtingen en de straffen bij overtreding nauwkeurig omschreven staan. In een betrekkelijk vroege tekst uit het Oude Testament, bij de profeet Hosea (achtste eeuw v.C.), komen we al toespelingen tegen op het Assyrische verbond: Efraïm bouwt op lucht, het zoekt zelfs de verzengende oostenwind op. Elke dag weer stapelt het leugen op leugen en pleegt het nieuwe gewelddaden. Met Assyrië sluiten ze een verbond, Egypte bieden ze olijfolie aan (Hos. 12:2; vgl. 6:7; 8:1). De tekst laat zien dat Hosea wist van het bestaan van Assyrische verdragen.
Het verbondsboek van Josia in Deuteronomium
De koning ontbood de oudsten van Juda en Jeruzalem. Met alle inwoners van Juda en Jeruzalem, de priesters en de profeten, kortom de hele bevolking van hoog tot laag, begaf hij zich naar de tempel van jhwh.Daar las hij hun de hele tekst voor van het verbondsboek dat in de tempel was gevonden (2 Kon. 23:0 // 2 Kron. 34:29-30; vgl. 2 Kon. 22:8; 23:24; Deut. 29:20).
Van koning Josia van Juda (639-609 v.C.) is bekend, dat hij zich ervoor heeft ingezet om het geloof te zuiveren. Uitwassen wilde hij tegengaan. Niet op allerlei plaatsen in het land offers brengen, maar voortaan alleen nog maar op één plek, in de tempel in Jeruzalem. Niet meerdere afgoden dienen, zoals Baäl en Asjera, de zon, de maan en de sterren, maar slechts één god, de God van Israël; en ook de religieuze feesten worden niet langer lokaal, maar centraal georganiseerd, in Jeruzalem.
Wat is het verbondsboek waarop Josia zijn religieuze hervorming baseert? Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat met het verbondsboek waaruit Josia las, wordt verwezen naar (een deel van) Deuteronomium of, preciezer geformuleerd, dat de rol die Josia gebruikte de grondslag heeft gevormd voor de tekst, die wij in de Bijbel kennen als het boek Deuteronomium. De verzameling van deze literatuur vond voor de eerste keer plaats in de zevende eeuw v.C., maar er is materiaal in opgenomen dat ouder is. In het boek zijn verschillende invloeden herkenbaar, zowel van buiten-bijbelse literatuur als van bijbelse. De opbouw van Deuteronomium vertoont overeenkomsten met het Assyrische vazalverdrag. De geschiedenis vormt het kader en motiveert om je aan de regels te houden (vgl. Deut. i-ii). De relatie tussen de verdragspartners wordt onder woorden gebracht in termen van liefde en deze wordt exclusief opgeëist (vgl. Deut. 5:1-21; 6:4-9). Het hart van de tekst vormen de wetten (vgl. Deut. 12-26). Vervolgens staan de sancties beschreven, voor het geval je de wet overtreedt (vgl. Deut. 27-28). In het afsluitende deel (vgl. Deut. 29-34) wordt, onder andere, nadruk gelegd op het belang van het regelmatig voorlezen van de wet (vgl. Deut. 31:9-13).
De onderwerpen die in Deuteronomium aan de orde komen, zijn voor het grootste gedeelte ook terug te vinden in het Verbondsboek in Exodus. Het bouwen van altaars, ongeoorloofde religieuze praktijken, voorschriften voor het offeren en het vieren van feesten zijn daarvan voorbeelden. Ook staan sociale voorschriften beschreven. Een vergelijking tussen twee teksten kan duidelijk maken, wat het typerende is aan de manier waarop de schrijvers van Deuteronomium het Verbondsboek uit Exodus overnemen en verwerken. Het gaat om een voorschrift over de omgang met een buitenlandse werknemer (Ex. 23:9 // Deut. 24:17-18).
Exodus 23:9 |
Deuteronomium 24:17-18 |
Vreemdelingen mag je niet uitbuiten. |
Je moet de rechten van vreemdelingen en wezen eerbiedigen; |
van weduwen mag je het overkleed niet in pand nemen. |
|
Jullie weten immers hoe het voelt om vreemdeling te zijn, omdat jullie zelf vreemdelingen zijn geweest in Egypte |
Bedenk dat je zelf slaaf bent geweest in Egypte totdat |
De wetsregel in Deuteronomium is uitgebreider dan die in Exodus. Een belangrijke toevoeging is, dat de God van Israël wordt geschilderd als de bevrijder van het volk uit Egypte. Dat vormt het motief om zorg te dragen voor de naaste. In de zevende eeuw v.C., de tijd van het optreden van koning Josia, was Assyrië een grootmacht in verval. De overname van vorm en inhoud van literatuur van de (vroegere) overheerser, het Assyrische vazalverdrag, en de toe-eigening daarvan door de verhouding tussen vorst en vazal te vertalen naar de verhouding tussen God en Israël, is voor de schrijvers van deze teksten een poging om de eigen identiteit te definiëren. Bovendien is het een signaal dat het oude gezag aan betekenis heeft ingeboet. De herijking van teksten uit het Verbondsboek in Exodus laat zien, hoezeer in Deuteronomium de nadruk is komen te liggen op uniformiteit, centralisatie en exclusiviteit: één cultus, één plaats, één God (vgl. ook Joz. 24:08).
Jeremia en het nieuwe verbond
De profeet Jeremia is volgens het gelijknamige boek een jaar of veertig actief geweest. Hij begon zijn werkzaamheden tijdens de regeringsperiode van koning Josia, maar het begin van de ballingschap in Babel heeft hij ook nog meegemaakt. Hoop op herstel, zorg om afvalligheid en teleurstelling over het verlies hebben tijdens zijn leven elkaar afgewisseld. De weerspiegeling daarvan zie je terug in de teksten van het bijbelboek. De literaire nalatenschap waaraan de naam Jeremia verbonden is, is in een lange periode ontstaan en bevat materiaal van voor, tijdens en na de ballingschap (586-538 v.C.).
In Jeremia gaat het over een nieuw verbond: ‘De dag zal komen – spreekt jhwh- dat ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit, een ander verbond dan ik met hun voorouders sloot toen ik hen bij de hand nam om hen uit Egypte weg te leiden. Zij hebben dat verbond verbroken, hoewel ze mij toebehoorden – spreekt jhwh.Maar dit is het verbond dat ik in de toekomst met Israël zal sluiten – spreekt jhwh:Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Dan zal ik hun God zijn en zij mijn volk. Men zal elkaar niet meer hoeven te onderwijzen met de woorden: “Leer jhwhkennen,” want iedereen, van groot tot klein, kent mij dan al – spreekt jhwh.Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan.’ (Jer. 31:31-34 // LXX Jer. 38:31-34; vgl. Jer. ii). De context waarin de passage over het nieuwe verbond staat, wordt het ‘troostboek’ genoemd (Jer. 30-31). Er wordt wel aangenomen dat deze teksten zijn ontstaan tijdens de ballingschap (Jer. 30:3). Redacteuren die vertrouwd waren met het bijbelboek Deuteronomium en met het deuteronomistische geschiedwerk (Deut., Joz., Re., i en 2 Sam., i en 2 Kon.), maar bijvoorbeeld ook met de belofte van iets nieuws in Jesaja (Jes. 43:19), zijn er verantwoordelijk voor.
Wat je ziet gebeuren, is dat bestaande motieven worden aangepast en uitgebreid na ingrijpende ervaringen als de verwoesting van stad en tempel en de verdrijving van een groot deel van de inwoners naar Babylon. Het verbond is daarvan een voorbeeld. In de literatuur van voor de ballingschap was het een uitwendige overeenkomst die werd gesloten tussen twee partners, hoewel het aspect van de verinnerlijking ook daar al aanwezig was (vgl. Deut. 6:5; 30:6). In een periode van verlatenheid, die de ballingschap is, wordt dit idee op een nieuwe leest geschoeid. De onverbrekelijkheid van het verbond, ‘zelfs al ga ik in de fout, dan nog vergeeft jhwhhet mij’, is het werkelijk vernieuwende bij Jeremia.
Verbondsvernieuwing
De bijbelse geschriften zijn een vorm van crisismanagement. Het vijftig jaar durend gedwongen verblijf in Babel heeft het reflexief vermogen en de creativiteit van schrijvers gestimuleerd. In de literaire tradities die al in omloop waren, werd gezocht naar het antwoord op de vraag, hoe dit allemaal heeft kunnen gebeuren. Voor zover het oude materiaal niet meer voldeed, zijn nieuwe antwoorden geformuleerd.
In de tijd van de ballingschap ontstaan hervertellingen over het leven van Israël voor de in bezitneming van het land; en deze worden geactualiseerd, gevoed door de ervaring van de ballingen, opnieuw niet thuis te zijn. Het verhaal van de verbondsluiting in de woestijn, op de Sinaï, is een voorbeeld van verwerking van oud materiaal (Ex. 19-24; 32-34). Al aan de orde is geweest dat het Verbondsboek (Ex. 20:22-23:33) een mozaïek is van oudere stof, die op zijn beurt weer verwantschap vertoont met literatuur uit de omliggende wereld van het oude Nabije Oosten.
Het verhaal over het gouden kalf (Ex. 32:1-6) functioneert als contrastvloeistof. Op een brutale en ongeduldige manier verbreekt het volk het eerder gesloten verbond met jhwh(Ex. 19:1-6). Na een woede-uitbarsting van God (Ex. 327-L4) en het kapot smijten van de twee stenen tafelen door Mozes (Ex. 32:19), is er een doorstart voor het volk. jhwhzegt tegen Mozes: ‘Ik wil een verbond sluiten. Voor de ogen van heel je volk zal ik zulke wonderbaarlijke daden verrichten als er onder geen enkel volk op aarde ooit verricht zijn, en het hele volk dat bij jou is, zal zien welke ontzagwekkende dingen ik, jhwh,voor jou zal doen’ (Ex. 34:0).
Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Het perspectief van waaruit deze teksten uit de tijd voor de ballingschap zijn geredigeerd, is de verzekering dat, ondanks de vergissingen en fouten van het volk, God zijn mensen trouw blijft. Een volk dat in ballingschap leeft, put hieruit hoop.
De overeenkomst met het nieuwe verbond in Jeremia is gelegen in het feit, dat ook het Sinaïverbond in vergeving rust. Een element dat Jeremia toevoegt en dat we zo niet aantreffen in Exodus, is het gegeven dat de schrijver niet alleen het nieuwe schildert tegenover het vroegere, maar ook het oude beoordeelt in het perspectief van het nieuwe (vgl. Jer. ii).
Het verbond met Noach en met Abraham
Er ontstaat in de periode van de ballingschap niet één vorm van literaire verwerking van Israëls verleden. Zoals uiteenlopende kranten feiten verschillend duiden, zo zijn er in de bijbelse literatuur ook stromingen aan te wijzen die dezelfde gebeurtenissen anders verwerken. Een van deze stromingen wordt aangeduid met de letter ‘P’. Een groep priesters zou verantwoordelijk zijn voor het materiaal.
De aandacht van deze P-schrijvers gaat uit naar het aanbrengen van orde in schepping en geschiedenis. De teksten hebben een sterk rituele inslag. De bouw van tabernakel en ark, aanwijzingen voor diegenen die leiding geven aan de gemeente, het houden van de sabbat, regels voor rein- en onreinheid, voor offers en voor feesten, om maar enkele voorbeelden te noemen, bieden houvast aan een gemeenschap die gedwongen was het thuisland en het heiligdom te verlaten. De chaos mag dan groot lijken, maar er zit wel degelijk een plan achter, is de geest die spreekt uit deze literaire erfenis. De boog als teken van Gods verbond met Noach na de vloed (Gen. 9:1-17) en de besnijdenis als teken van de band tussen God en Abraham (Gen. 17:1-14) zijn mijlpalen in dat plan. Deze verhalen horen bij het gedachtegoed van de priesterschrijvers.
Verbond in het Nieuwe Testament
Paulus
De noodzaak om onder woorden te brengen bij wie je hoort, ontstaat pas op het moment dat de omstandigheden je daartoe dwingen. Dat kan zijn omdat er in een vacuüm, zoals in de jaren van ballingschap, behoefte is aan vastigheid, maar het kan ook zijn dat in een multiculturele omgeving het verlangen ontstaat je te onderscheiden. Dat laatste is van toepassing op de geschriften uit het Nieuwe Testament. De brieven van Paulus zijn daarvan een voorbeeld.
Het zijn gelegenheidsgeschriften. Zij hebben geen permanent karakter, maar geven antwoord op concrete vragen. Zo bestaat er in de gemeente van Korinte blijkbaar verschil van mening over de manier waarop de maaltijd van de Heer wordt gevierd: ‘Want wat ik heb ontvangen en aan u heb doorgegeven’, zegt Paulus, ‘gaat terug op de Heer zelf. In de nacht waarin de Heer Jezus werd uitgeleverd nam hij een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood en zei: “Dit is mijn lichaam voor jullie. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.” Zo nam hij na de maaltijd ook de beker, en hij zei: “Deze beker is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt. Doe dit, telkens als jullie hieruit drinken, om mij te gedenken.”‘ (I Kor. 023-25; vgl. I Kor. I0:16).
Niet eerder is in de bijbelse literatuur het verbond in verband gebracht met het sterven van een mens, in dit geval Jezus. Paulus beroept zich op dit verhaal om in Korinte verdeeldheid weg te nemen. Jezus is het centrum; alles draait om hem. Hoewel het Paulus’ bedoeling is om mensen te betrekken bij de christelijke gemeenschap, is zijn stijl polemisch in een andere brief aan deze zelfde gemeente (2 Kor. 3:08). Het nieuwe verbond van de Geest plaatst Paulus tegenover het oude verbond van de wet.
Mensen insluiten gaat in deze lijn van argumentatie hand in hand met mensen uitsluiten. Paulus zet alle retorische middelen in om Korinte te overtuigen van het alles overtreffende karakter van het nieuwe verbond in Christus.
Het laatste avondmaal
Lucas haalt in zijn evangelie dezelfde geschiedenis aan, als Paulus deed in zijn eerste brief aan de gemeente in Korinte (Luc. 22:14-20; vgl. Mat. 26:26-29; Marc.(122-25). Het gaat om de gebeurtenis die wij gewend zijn aan te duiden als het laatste avondmaal. Anders dan de andere evangelisten, maar net als Paulus, spreekt Lucas over een nieuw verbond.
De context waarbinnen Lucas deze maaltijd plaatst, is het vieren van het joodse Pe-sachfeest, gecombineerd met het feest van de ongezuurde broden (Luc. 22:1; vgl. Ex. 12:1-28; 12:43-13:16). In de passage klinken oudtestamentische fragmenten mee: Exodus, met de verbondssluiting door het vergieten van bloed (Ex. 24:8; vgl. Zach. 9:11) en Jeremia, met het nieuwe verbond (Jer. 31:31). In de beschrijving van Lucas opereert Jezus op de grens van oud en nieuw. Het joodse feest viert de uittocht uit Egypte, Jezus geeft de maaltijd betekenis in het perspectief van de komst van Gods koninkrijk. Niet een lam wordt geslacht, maar Jezus geeft zichzelf. Om afscheid en om herinnering draait het in het gesprek aan tafel tussen Jezus en zijn leerlingen. Lucas schrijft op een kruispunt in de geschiedenis. Zelf is hij iemand met een dubbele nationaliteit: zowel in de joodse als in de Griekse wereld is hij thuis. Met de manier waarop hij schrijft over leven en sterven van Jezus (evangelie volgens Lucas) en over Jezus’ volgelingen (Handelingen), wil hij een brug slaan tussen de joodse en de Griekse cultuur. Hij verstaat de kunst van het vertalen en dat is ook wat hij heeft gedaan met het joodse begrip van het verbond. Door het de kwalificatie ‘nieuw’ mee te geven, maakt hij zijn gemengde publiek duidelijk dat Jezus als het nieuwe verbond een identity-marker is voor de christelijke beweging, die het zonder leider moet stellen. Maar de grondverf van het doek waarop Lucas de lijnen schildert van het nieuwe verbond, heeft de kleur van het oude Israël. Behoud en vernieuwing lopen in zijn boodschap samen op.
Hebreeën
De toon van de brief aan de Hebreeën is een andere: ‘zou het eerste verbond zonder gebreken zijn geweest, dan zou er geen tweede voor in de plaats hebben hoeven komen’ (Heb. 8:7; vgl. 7:22; 9:15; 12-24). Blijkbaar staan er voor deze schrijver andere dingen op het spel dan voor Lucas. Aangenomen wordt dat hij zich richt tot een joods publiek dat christen geworden is, maar aan wie het joodse nog, of weer, trekt. De schrijver van de brief aan de Hebreeën denkt in tegenstellingen. Het is een literair procédé, dat hem in staat stelt om op basis van het oude vertrouwde het unieke van het nieuwe te schetsen. Zo komt het verbond van Jezus, dat een eeuwig en hemels karakter draagt en een eenmalig offer is, beter uit de bus dan het oude verbond, dat tijdelijk is en aards en een jaarlijks offer vraagt. ‘Op het moment dat [Jezus] spreekt over een nieuw verbond heeft hij het eerste al als verouderd bestempeld. Welnu, wat verouderd is en versleten, is de teloorgang nabij’ (Heb. 8:13). Het denken in opposities herinnert aan de tweede brief die Paulus aan de gemeente in Korinte schreef. Je mag concluderen dat in de eerste christelijke gemeenten de controverse tussen oud en nieuw dicht onder de oppervlakte aanwezig was. Het denkschema uit de Hebreeënbrief heeft het idee gevoed, dat het verbond in Christus al het andere eens en voor altijd overbodig maakt.
Canonvorming: het Nieuwe Testament
Aan het einde van de tweede eeuw komen we voor het eerst de naam ‘Nieuwe Testament’ tegen, met hoofdletters. Het verwijst niet naar een overeenkomst tussen twee partijen, maar duidt een bundeling van geschriften aan die binnen de christelijke geloofsgemeenschappen een zeker gezag genoten. Waar nieuw is, is ook oud. ‘Oude Testament’ wordt de benaming voor teksten die al als heilig worden beschouwd, en waarvan christenen en joden de erfenis delen: Wet, Profeten en Geschriften. In de loop van de tijd ontwikkelt het begrip ‘nieuwe testament’ zich op een vergelijkbare manier als ‘evangelie’. Aanvankelijk duidde het op de zaak: de verbinding van de dood van Jezus met het verbond, respectievelijk met goed nieuws; later gaat het om een verzameling teksten die die naam draagt.
Samenvatting en conclusie
Een gang door bijbelse teksten over het verbond laat zien, dat het steeds crisissituaties zijn geweest waarin de behoefte ontstond te formuleren wat de eigen identiteit was en waarin de geloofsgemeenschap zich onderscheidde van de culturen en groepen om hen heen. Het begrip ‘verbond’ leende zich voor die voortdurende heroriëntatie. Ook al is het woord ‘verbond’, als vertaling van het Hebreeuwse bërit en het Griekse diathèkè, een paraplu waaronder verschillende soorten verhoudingen schuilgaan, een betere aanduiding ken ik niet. Het is ook precies deze diversiteit die mij wél tot de overtuiging brengt dat er niet zoiets bestaat als een verbondstheologie. Dat begrip suggereert een eenheid in denken die in de Bijbel niet terug te vinden is. Het risico om met een verbondssluiting anderen buiten de deur te houden, is steeds aanwezig geweest, maar de gedachte dat het verbond iets definitiefs is, komen we pas betrekkelijk laat in de bijbelse geschriften tegen. Uit oudere geschriften komt sterker het beeld naar voren dat het een dynamisch karakter draagt: het verbond vraagt, net als iedere relatie, permanent om vernieuwing.
Literatuur
-
P. Beentjes, ‘Partner – Partij – Paniek: De bijbelse notie “verbond” en zijn problemen’, Collationes, 21/3 (1991) pag. 287-300.
-
D.M. Carr, An introduction to the Old Testament: Sacred texts and imperial contexts of the Hebrew Bible, Chichester 2010.
-
E. Noort e.a., Sleutelen aan het verbond: bijbelse en theologische essays, Boxtel(189.
-
E. Zenger (ed.), Der neue Bund im alten: Studien zur Bundestheologie der beiden Testamente (Quaestiones Disputatae 146), Freiburg 1993.