Alle volken kennen uw reddende kracht
9e zondag van de zomer (Jesaja 56,1-7, Psalm 67, Romeinen 11,13-24 en Matteüs 15,21-28)

‘Moge God ons zegenen, opdat de einden der aarde ontzag hebben voor Hem’ (Ps. 67,8). De slotzin van Psalm 67 omvat datgene waar het visioen in Jesaja 56, de metaforische uitleg en strenge oproep van Romeinen 11 en de ergerniswekkende ontmoeting in Matteüs 15 elk hun eigen licht over laten schijnen.
Visioen
In Jesaja 56,1-8 – vers 8 hoort er ook bij – schetst de profeet een visioen. Gods redding (Hebr.: jeshua) is nabij. Hoe ziet dat eruit? Opvallend is het parallellisme van Gods gerechtigheid met het rechtdoen door zijn dienaren (56,1). Redding, dat klonk voor Jesaja’s hoorders als terugkeer uit de ballingschap, herstel van Jeruzalem en wederopbouw van haar tempel. Het visioen vormt een schril contrast met de weerbarstige werkelijkheid. De woorden spreken tot de verbeelding en wekken verlangens op. Tegelijkertijd is Jesaja’s profetie meer dan aangewakkerde nostalgie. Jesaja baant ongekende wegen. De HEER verzamelt niet alleen wie uit Israël zijn verdreven, Hij haalt er mensen bij die in het oude Israël niet werden aanvaard (vs. 8).
In de nieuwe wereld mogen ook de eunuch en de vreemdeling bij God komen. Volgens de wetten van Mozes mocht een eunuch niet deelnemen aan de dienst van de HEER (Deut. 23,2; Lev. 21,20). Nu is lichamelijke perfectie niet meer bepalend voor het naderen van de Heilige. De eunuch krijgt toegang tot de tempel. En hij krijgt een eeuwige, onveranderlijke naam. Geen kinderen hebben betekende in het Midden-Oosten dat je naam in de vergetelheid raakte, eerloosheid en eenzaamheid op je oude dag. God schenkt de eunuch een eeuwige naam. Hij is genoemd en gekend, en zal herinnerd worden. De vreemdeling krijgt eveneens toegang tot de tempel. Zijn heimwee wordt vervuld. De ontheemde vindt een vreugdevol thuis in het huis van gebed voor alle volken.
Deze radicale en universele openheid is echter niet ongebreideld. Politieke status, etniciteit en economische positie zijn niet langer doorslaggevend in het dienen van God. Toch is er wel een kader. De sabbat houden, keuzes maken die overeenkomen met Gods wil en het vasthouden aan Gods verbond (56,4.6).
Uitleg en oproep
In Romeinen 11,13-24 gebruikt Paulus een botanische metafoor om de plek van Israël in de gang van de heilsgeschiedenis uit te leggen. Daarnaast roept Paulus niet-Joodse gelovigen streng op om niet hoogmoedig te zijn, maar ontzag te hebben voor God. Paulus gebruikt het beeld van een edele olijfboom. Natuurlijke takken worden van de olijfboom afgerukt. Takken van een wilde olijfboom worden op de olijfboom geënt. De edele olijfboom staat voor het uitverkoren volk Israël. De Israëlieten geloofden niet dat Jezus van Nazaret de beloofde Messias was. In hun ongeloof waren zij niet aangesloten op de Messias. Ze worden afgerukt. Niet-Joden aanvaardden Jezus wel als Messias. Zij geloofden in Hem en werden geënt op de stam.
Paulus roept de niet-Joden op om de Joden niet te minachten. Een hoogmoedige houding is om meerdere redenen ongepast. Hoogmoed werkt afkeer in de hand, geen jaloersheid (11,16). Ook past het iemand die geproefd heeft van de vettigheid van de olijfboom niet een ander deze levensvreugde te misgunnen. Veeleer schept het de hoop dat de andere takken ook op de olijfboom worden geënt. Daarnaast hebben deze gelovigen hun geloof niet aan zichzelf te danken, maar aan God. Wees daarom trouw aan Hem en heb ontzag. Want deze God is goed én streng. Als God natuurlijke takken al afrukt, wat let Hem dan om misplaatste onnatuurlijke takken af te rukken?
Precies vanwege de hoop is dit gedeelte onmisbaar in Paulus’ verhandeling over Israëls plek in de heilsgeschiedenis (Rom. 9–11). God kan opnieuw enten. Eens afgesneden betekent niet altijd afgesneden. Er is hoop dat het volk Israël Jezus eens als Gezalfde zal erkennen.
Ontmoeting
Matteüs 15,21-28 speelt zich af in het beruchte Tyrus en Sidon (cf. Ez. 28). De lezer is getuige van een ontmoeting tussen een vastberaden Kanaänitische moeder en een Joodse rabbi met zijn leerlingen (vergelijkbaar met Mat. 8,5-13). De vrouw smeekt Jezus, die ze opmerkelijk genoeg erkent als Zoon van David, om bevrijding voor haar bezeten dochter. Jezus reageert met stille afwijzing. Stelt Hij haar op de proef? Hij benadrukt dat Hij, de Messias, is gekomen voor Israël. De vrouw laat zich niet zomaar afschepen met een stuk theologie. Ze vraagt opnieuw om hulp.
Jezus beledigt de vrouw impliciet in zijn reactie: het is niet goed om het brood van kinderen (Israëlieten) aan honden (heidenen zoals jij) te geven. De vrouw laat zich wederom niet uit het veld slaan. Ze gaat tegen Jezus’ directe, weerbarstige afwijzing in. Ze gebruikt Jezus’ woorden tegen Hem: de honden eten kruimels van de tafel. De vrouw erkent de privileges van de Israëlieten en houdt tegelijkertijd vast aan een plek voor haar dochter. Jezus erkent de grootte van haar geloof en vervult haar verlangen.
Alle volken kennen uw reddende kracht
Deze drie bijbelgedeelten laten vanuit verschillende perspectieven en genres iets zien van dezelfde geloofswaarheid: alle volken zullen Gods reddende kracht kennen. Allerlei slag volk – Jood en heiden, eunuch en moeder, vreemdeling en leerling – zal geworteld zijn in Gods genade. Zij zullen geloven dat Jezus de beloofde Messias is. Ze zullen verbonden zijn met zijn Naam, Hem dienen en liefhebben. Dat betekent rusten in zijn genade. Dat betekent keuzes maken die overeenstemmen met Gods wil. Niet hoogmoedig zijn, maar nederig en trouw. Het betekent vasthouden aan Gods verbond. Zijn nabijheid zoeken, zelfs als God je op afstand lijkt te houden. Het is God aan zijn belofte houden. In de weerbarstige puinhoop van de realiteit Gods redding verwachten. Zijn recht, bevrijding en innige ontferming. Het betekent thuiskomen bij Hem. Dan is een gezamenlijk loflied op zijn plek.
Deze exegese is opgesteld door Lydia de Kok-Meeuse.