Als het Licht heeft overwonnen
3e van Pasen (Micha 4:1-5, Psalmen 98, Psalmen 4, 1 Johannes 1:1-7 en Johannes 21:15-24)
In Micha 4:1-5 zien we de processie van alle volken naar Jeruzalem. Ze willen de weg in het leven leren van de Heer die heeft overwonnen. Groot feest: eindelijk vrede en rust voor iedereen, ook de kreupelen en de verstrooiden (4:6). In Psalm 98 juicht de hele schepping: de Heer komt om de wereld te oordelen naar recht en wet. Psalm 4 weet van verdrukking, roept om ruimte en weet van het veilige huis bij de Heer.
1 Johannes 1:1-7 viert dat Jezus licht brengt in de duisternis van de wereld. De profeten en psalmzingers hoopten vol vertrouwen op dat licht, de gemeente kan geloven en getuigen dat het is gekomen.
Gesprek met Petrus
Het Johannesevangelie vertelt hoe het licht na veel en zware strijd het duister heeft overwonnen: Jezus is verheerlijkt en gaat naar de Vader. ‘Het is maar een fractie van het geheel,’ zegt Jezus’ geliefde leerling (21:25); genoeg om te kunnen geloven. Met nadruk verkondigt de evangelist: ‘Jezus is opgestaan uit de dood en Hij is aan zijn leerlingen verschenen’ (21:14). Het is echt zo, Hij is driemaal verschenen, heeft gesproken en gegeten. Driemaal is in de halacha het juridisch geldige bewijs (21:14).
Johannes laat ons meekijken op die laatste morgen aan de oever van het meer van Galilea, na het ontbijt. Jezus voert een gesprek met Petrus. We zien er ook iets van hoe het met de vertrouwelingen van Jezus op aarde verder zal gaan als Hij definitief niet meer bij hen zal zijn (vgl. Johannes 13:36; 14:2.3). Ook wijzelf zullen, vele eeuwen later, in die geschiedenis voorkomen. De Heer spreekt Simon Petrus aan: ‘Simon, zoon van Johannes’ (21:15). Zo formeel had Hij hem bij hun eerste ontmoeting ook aangesproken. Toen had Hij ook tegen hem gezegd: ‘Voortaan zul je Kefas heten, dat is Petrus, rots’ (1:43). Nu weer: ‘Simon, zoon van Johannes’, alsof Simon Petrus weer een vreemde is, alsof Hij helemaal opnieuw met hem begint. Driemaal klinkt de vraag van de Heer naar Petrus’ liefde voor Hem, driemaal klinkt het antwoord bevestigend. Moet Petrus hier driemaal boetedoen omdat hij de Heer driemaal had verloochend? Als je dit gesprek los van de verloochening ziet, zien we hier dan beginnen hoe het verdergaat met Jezus’ volgelingen als Hij niet langer bij hen blijft?
‘Heb je Mij lief?’
‘Simon, zoon van Johannes, heb je Mij lief (Gr.: agapaoo)?’ vraagt Jezus. ‘Ja, Heer, U weet dat ik van U houd (Gr.: phileoo),’ zegt Petrus, tot tweemaal toe (15:15.16). Zo vertaalt de NBV de verschillende Griekse woorden. De Naardense Bijbel vertaalt hier twee keer: ‘Heb je Mij lief?’ en: ‘Ik ben uw vriend’. De Griekse woorden worden vaak synoniem gebruikt, maar hebben wel verschillende betekenisnuances. Bij ‘liefhebben’ (Gr.: agapaoo) gaat het om een onvoorwaardelijke liefde, één die niets terugverwacht. Simon Petrus geeft door het andere werkwoord (Gr.: phileoo) te gebruiken aan dat hij van de Heer houdt zoals je van een vriend houdt, en ook vriendschap terugverwacht. Het valt op dat Jezus begint met vragen naar agapaoo en Petrus consequent met phileoo antwoordt. Zien we hier een woordenspel met de betekenisnuances van de liefde? Simon Petrus zegt eerlijk tegen de Heer wat hij Hem kan en wil geven: hij weet dat hij van Jezus kan houden, maar Hem niet kan liefhebben zoals Jezus de mensen liefheeft.
‘Ben je mijn vriend?’
De derde keer vraagt Jezus: ‘Houd je van me (Gr.: phileoo)?’ (21:17). Nu vraagt Hij naar wat Petrus kan opbrengen aan liefde. De liefde die een mens kan opbrengen voor een vriend is genoeg om de kudde van de Heer te voeden, te drenken, ze op de goede weg te leiden. De goede Herder (vgl. Johannes 10) vraagt Petrus tot driemaal toe naar zijn liefde; al uit zijn eerste antwoord blijkt dat Hij zijn kudde zal toevertrouwen aan zijn leerling. Jezus past hier een beeld van God uit de profeten en de psalmen toe op zichzelf (bijv. Jeremia 3:14-15; 23:3-4; Ezechiël 34; Psalmen 23).
‘Volg Mij’
Petrus mag lang herder van de lammetjes en de schapen van de goede Herder zijn. Als hij oud is, zal hij ook de weg gaan die de goede Herder zelf ging: gebonden en weggevoerd waar hij niet naartoe wil. Hij zal zijn Heer ook volgen op het laatste deel van de weg, tot eer van God, de dood in. Op die weg zal Simon Petrus net als zijn Heer aan de glorie van God de hoogste eer bewijzen door zijn marteldood (21:18-19). Simon Petrus mag en kan de Heer volgen met de gaven die hij heeft. Hij krijgt een taak die hij aankan: niet meer, niet minder. Met Petrus begint hier de gemeente: ook zij mag met de gaven die zij heeft zorgen voor de lammetjes en de schaapjes van de Heer. Veel lammetjes en schaapjes zijn in de kerk, maar veel meer erbuiten (vgl. Micha 4,6).
Nog even komt nu de geliefde leerling van Jezus om de hoek kijken. Ook hij volgt Jezus. Petrus vraagt zich af wat er met hém zal gebeuren. Om hém zal de Heer zich wel bekommeren. Die leerling heeft een eigen taak: getuigen van alles wat hij heeft gehoord en gezien en zorgen dat wordt vastgelegd wat nodig is om te geloven en te leven. Mensen leven op aarde, de Heer leeft in de hemel. Hij regeert op aarde, ook door de toewijding aan het Koninkrijk. Die mensen mogen totdat Hij komt onder de mensen iets laten zien van het licht van de hemel dat het duister van de wereld heeft overwonnen. Voor Petrus, voor ‘die’ leerling, ook voor ons, is er één opdracht: ‘Jij moet Mij volgen.’
Deze exegese is opgesteld door Hans Fortuin.