Menu

Premium

10. Ezechiël

Een groot deel van het boek Ezechiël bestaat uit een toespraak van God de Heer. Het lijkt daardoor gemakkelijk, een beeld van wie God is in het boek Ezechiël te krijgen. Maar niets is minder waar, het blijft een bizar boek. Ook al heeft de tekst in principe een duidelijke chronologische volgorde, er lijken toch teksten en zinnen herhaald te worden zonder duidelijke reden. Ook de afzonderlijke visioenen roepen vragen op. De prachtige tempel die aan het eind van het boek voorkomt, heeft bijvoorbeeld helemaal geen dak en de maten van de verschillende delen zijn niet duidelijk. Ook zijn er teksten die zo weinig in de smaak vallen, dat geen predikant ze graag vanaf de preekstoel zou willen lezen. Wat zegt dit nu over God en hoe gaat de lezer hiermee om? De vraag wat een bijbeltekst over God te zeggen heeft, is de basisvraag van elke bijbelse theologie. De morfologie van het woord theologie geeft dat ook aan: theos betekent God en logos woord. bijbelse theologie gaat dus over wie God is en hoe mensen met Hem omgaan. Ik gebruik hier voor de beantwoording van deze vraag met betrekking tot het boek Ezechiël een literaire methode. Het is niet alleen heel belangrijk te kijken naar wat de tekst zegt, maar ook naar de manier waarop het gezegd wordt. Om te beginnen kijken we naar wat voor thema’s in de tekst voorkomen.

Een eenvoudig theologisch overzicht van het boek Ezechiël

Hoewel de tekst van het boek Ezechiël ingewikkeld is, zijn de grote thema’s duidelijk te achterhalen. Ezechiël behandelt de redenen waarom Juda en Israël de ballingschap als straf gekregen hebben. Hun grootste zonde is het verlangen naar andere goden. Ze hebben de naam van God ontwijd en hebben duidelijk tegen de wet van God gehandeld. Maar er is ook goed nieuws in het boek Ezechiël: de belofte van een nieuw bestaan met God en de belofte van een terugkeer naar het land Israël. Het volk Israël wordt daartoe herschapen, zoals in het verhaal van Ezechiël 37. Onderdeel van dit goede nieuws is de nieuwe tempel in Jeruzalem, waar God aanwezig is. Deze belofte hangt niet af van de goedheid van Israël, maar wordt gedaan vanwege de heilige naam van God. Het is Gods genade die de vernieuwing tot stand brengt; de mensen hebben er geen recht op vanuit henzelf. Hieruit blijkt bovendien Gods soevereiniteit. De straf voor de mensen heeft ermee te maken, hoe de heiligheid van God gekwetst is en hoe mensen verantwoordelijk voor hun eigen daden zijn, terwijl de boodschap van hoop samenhangt met de genade van God. Hoop is daarmee ook een belangrijk element voor de boodschap van het boek Ezechiël aan de lezer van vandaag. Volgens het boek Ezechiël is hoop niet een soort naïef verlangen, maar een heldere visie op een situatie in het licht van de belofte van Gods aanwezigheid.

Het beeld dat hier gepresenteerd wordt, valt onder het klassiek theologische beeld van oordeel en herstel, straf en hoop in het Oude Testament. Maar het is een beeld dat zo eigenlijk te simpel verwoord is voor het boek Ezechiël, want het onderscheid tussen straf en hoop is niet zo duidelijk. De middenhoofdstukken over de straf aan andere volken zijn hier een voorbeeld van: horen zij bij het oordeel of bij het herstel? De andere volken worden gestraft wegens hun daden, inclusief hun gedrag tegen Israël. Maar het is ook een teken van hoop voor Israël, omdat hun vijanden gestraft worden. Dat straf en hoop zo dicht bij elkaar kunnen liggen en dat dezelfde God daarmee bezig is, is niet een opvatting die gemakkelijk in de cultuur van vandaag past.

Het blijkt dat de tekst complex is en dat hij meer van de lezer vraagt. Dit maakt het ook moeilijker om vast te houden aan een simplistisch beeld van de theologische boodschap in het boek. Het is dus goed om te kijken naar hoe de theologische boodschap in verschillende teksten in het boek uitgewerkt is.

Ezechiël 43: een verwarrend beeld van de tempel en connecties met de Thora

Hoofdstuk 43 is een goed voorbeeld van de verwarrende beelden die we tegenkomen in het boek Ezechiël. Het slot van het boek Ezechiël geeft een beeld van de nieuwe tempel en de nieuwe orde. Deze link naar de tempel lijkt op het eerste gezicht veel te maken te hebben met het priesterschap van de profeet Ezechiël. Maar het blijkt dat de tempel er helemaal niet uitziet zoals de vroegere tempel: het lijkt er zelfs op dat het boek Ezechiël het niet eens is met de Thora. Ezechiël spreekt over veel voorschriften die met de Thora te maken hebben, onder andere over de sabbat, offerdiensten, verontreiniging en de tempel. Hij geeft ook het volk de schuld dat het niet naar God geluisterd heeft. Ze hebben naar andere goden verlangd en afgoderij gepleegd. Ze hebben de sabbat niet in ere gehouden. Omdat ze dat allemaal gedaan hebben, verdient het volk straf volgens de regels in de Thora (Deut. 38-30).

Maar van de andere kant gaat het boek Ezechiël anders om met heel wat regels in de Thora. In Ezechiël 4 vraagt de Heer Ezechiël om eten te koken op zijn eigen uitwerpselen, iets waar Ezechiël tegenin gaat, omdat hij nooit in zijn leven zoiets onreins gedaan heeft. Het is een duidelijk voorbeeld van wat er gaat gebeuren in de ballingschap en beoogt de lezer te laten schrikken. Terwijl Exodus 20:5 gaat over hoe God de misdaden van de vader aan de kinderen zal bezoeken, zegt Ezechiël 18:20 juist het omgekeerde: ‘Een zoon hoeft niet te boeten voor de schuld van zijn vader, en een vader hoeft niet te boeten voor de schuld van zijn zoon’. Als zo erg werden deze verschillen ervaren, dat het boek Ezechiël bijna door de rabbijnen niet als canoniek geaccepteerd werd. Het beeld van God en zijn relatie met mensen dat hier gepresenteerd wordt, lijkt niet positief. Het lijkt immers moeilijk om iemand verantwoordelijk te houden voor zijn eigen acties, wanneer God de regels verandert. Meer nog, de verschillen tussen de Thora en het boek Ezechiël kunnen bij een lezer tot het idee leiden dat God verandert of dingen niet weet of niet eerlijk zou zijn.

De beschrijving van de tempel aan het slot van het boek Ezechiël gebruikt niet dezelfde taal als gebruikelijk is voor tempels, die eerder in de Bijbel beschreven worden. En de taal die wel gebruikt wordt, is niet altijd de meest duidelijke. Ezechiël 43:13,14,17 is daar een goed voorbeeld van. Ik geef een letterlijke vertaling vanuit het Hebreeuws (extra woorden zijn tussen haakjes gezet):

En dit [waren] de afmetingen van het altaar in ellen; [de] el [is] el plus een handbreedte. En de geul [is] een el, een el de breedte en een afscheiding langs de kant rondom [wordt] 1 span. En dit [is] het voetstuk van het altaar. En vanaf de geul van de aarde tot de onderste omgang [zijn er] 2 el. En de breedte [is] 1 el. En van de kleinere omgang tot de grotere omgang [zijn er] 4 el. En de breedte is 1 el. En de grote omgang [meet] 14 [el] lengte en 14 [el] breedte en in 4 gelijke zijden. En de afscheiding rondom het een halve el. En de geul van het een el rondom. En zijn trappen kijken naar de oostkant.

Met een beetje puzzelen is de tekst begrijpelijk. Maar de tekst lijkt meer op iets waarvan de woorden in een blender gedaan zijn, dan op een beeld van de perfecte tempel waar God zich wil vestigen. De details zijn veel te onduidelijk om als een bouwtekening gebruikt te worden.

Dit voorbeeld van een rommelige tekst laat zien waarom er veel vragen over de redactie van het boek Ezechiël bestaan. Men veronderstelt wel dat de oorspronkelijke tekst er niet zo rommelig uit gezien zal hebben. Omdat het boek op zich een eenheid vormt, waren er lange tijd weinig vragen over de redactie van het boek Ezechiël; bijvoorbeeld of Ezechiël zelf het had geschreven of een Ezechiël-school. De gedachten daarover zijn de laatste tijd veranderd. Omdat de redacteur van de tekst een grote invloed heeft op wat voor theologie de tekst herbergt, is het de moeite waard de blik hierop te richten; maar daarmee zijn de problemen verre van opgelost. Ten eerste: postmoderne bijbelkritiek vermoedt dat het eigenlijk niet mogelijk is om de intentie van hetzij de auteur hetzij de redacteur in de tekst te vinden. Deze kritiek wordt aangeduid met het begrip intentional fallacy: als lezers vinden we in de tekst alleen wat we erin willen vinden. Ten tweede: de geleerden zijn het er niet over eens welke tekst het dichtst bij de oorspronkelijke tekst ligt: de Griekse of de Hebreeuwse tekst. We moeten daarom onze blik richten naar de tekst van het boek zelf zoals deze in de canon geaccepteerd is.

De tekst die hier voor ons ligt, is een tekst die over de tempel gaat. Het is een tekst die niet helemaal verstaanbaar is, maar nog steeds zijn er twee dingen helder. Ezechiël 43 maakt duidelijk wat het doel van de beschrijving van de tempel is: Ezechiël moet het volk van Israël over de tempel vertellen, zodat ze zich schamen over hun wandaden (v. 10). Vanuit de beschrijving van de tempel is het ook duidelijk hoeveel belang gehecht wordt aan de aanwezigheid van God. Er is veel aandacht gegeven aan de details en hoe mensen met God kunnen omgaan. De beschrijving leidt tot het hoogtepunt van het boek zelf: de aanwezigheid van God. Het boek eindigt niet met de verdiende straf voor het volk, maar met wat God doet. God maakt een plek voor zichzelf, waar zijn heiligheid en glorie weer midden in het volk kan wonen. Om een nader beeld te krijgen van wat de tekst van het boek Ezechiël over God wil uitdrukken, kijken we naar nog een paar teksten.

Ezechiël 16: wat is dit voor een tekst en wat is dit voor een God?

Ook Ezechiël 16 stelt ons voor vragen over wat voor een God er ter sprake gebracht wordt. De tekst klinkt opnieuw heel kritisch:

Je trok je kleren uit en maakte er kleurige kussens van, waarop je mij bedroog. Zoiets was nog nooit vertoond en zal nooit meer gebeuren. Je gebruikte je prachtige sieraden, het goud en zilver, dat ik je gegeven had, om er mannenbeelden van te maken, en ook daarmee pleegde je overspel.

(Ez. 16:16-17)

Het beeld van Israël als prostituee wordt vaker in het Oude Testament gebruikt, hoe hard het taalgebruik ook in de oren van de lezer mag klinken. Er bestaat geen twijfel dat Israël van God weggegaan is en dus haar straf verdiend heeft. Verderop in hetzelfde hoofdstuk zegt God:

Ik zal je naakt tentoonstellen voor de ogen van alle minnaars aan wie je je gegeven hebt, de minnaars die je hebt liefgehad en de minnaars die je hebt gehaat. (…) Ik zal je in mijn woede en jaloezie een bloedige afstraffing geven. Ik zal je aan je minnaars uitleveren en die zullen alle verhogingen waarop jij je geïnstalleerd had, afbreken, ze zullen jou je kleren uittrekken en je je prachtige sieraden afnemen, ze zullen je naakt achterlaten. Dan zullen ze een mensenmassa op je afsturen die je zal stenigen en met zwaarden op je in zal hakken. (…) Pas dan zal ik niet langer woedend op je zijn, aan mijn jaloezie zal een einde komen, ik zal tot rust komen en niet meer verbolgen zijn.

(Ez. 16:36-42).

Is de straf hier niet buiten proportie? Om in stukken gehakt te worden, verdient niemand. Het is bovendien merkwaardig dat de mannen met wie de vrouw vreemd ging en overspel gepleegd heeft, niet alleen ongestraft blijven, maar juist degenen zijn die de straf aan de vrouw voltrekken. Deze allegorie geeft geen prettig beeld van God. Het lijkt meer een misbruik van macht dan een reactie van liefde. Het is geen wonder dat feministische theologen weinig goeds over deze tekst te zeggen hebben. Om deze tekst als lezer goed te kunnen verstaan, is het belangrijk te bedenken dat hier een metafoor gebruikt is. Het verhaal in Ezechiël 16 gaat helemaal niet over een vrouw, maar over het volk, wat reeds duidelijk wordt in het gebruik van de eigennamen van de minnaars (vv. 26-29). Het gebruik van de metafoor heeft als doel mensen te choqueren. Maar mensen van vandaag de dag blijken meer gechoqueerd te zijn door het gedrag van God dan door dat van het volk zelf. De sterke, emotionele reactie van God kleurt het hele hoofdstuk. Een God die zo emotioneel is, past niet zo goed binnen de klassieke beelden van God, waarin God transcendent is en boven alles, inclusief willekeurige emoties, staat. Maar het gedrag van het volk moet wel emoties oproepen. Na jaren van zonde en afgoderij lijkt het volk zich daarvan nog steeds niet bewust en wil het luisteren naar God nog steeds niet goed lukken. Het overspel is een allegorie voor de afgoderij (v. 31). Dat het verhaal dus een metafoor is, mag niet onderschat worden. Het is weliswaar geen prettige metafoor, maar dat maakt het juist beter geschikt om zijn doel te bereiken: de mensen te waarschuwen voor hun eigen gedrag en voor wat voor straf daarvoor zou kunnen komen.

Hoe gaat de lezer hiermee om? Ten eerste is het goed om naar Ezechiël 20 te kijken, om meer over het gedrag van het volk te kunnen lezen. Ezechiël 20 geeft aan hoeveel God voor zijn volk heeft gedaan: hij leidde hen weg uit Egypte, maakte zich aan hen bekend (v. 9) en bracht hen naar het land dat hij hun onder ede beloofd had (v. 28). Maar ze hielden zich niet aan zijn wetten en negeerden zijn regels (vv. 13,16,21) en pleegden overspel met de afschuwelijke goden van andere volken (v. 31). Alleen om zijn naam niet te ontwijden, heeft de Heer zijn volk niet vernietigd en medelijden met hen getoond. Uiteindelijk zal God zijn volk terug naar zijn land brengen en daar zullen ze van zichzelf walgen wegens al het kwaad dat ze hebben gedaan. Alleen dan als de Heer met hen doet, wat past bij zijn naam en niet wat bij hun slechte en verderfelijke daden past, zullen ze beseffen dat hij de Heer is (vv. 43-44). Zoals op veel plekken in het boek is het door straf dat God gekend wordt.

Gezien tegen de achtergrond van deze acties van Israël, die ook op andere plekken in het boek aanwezig zijn, komt de tekst over de emotionele, jaloerse, boze God in Ezechiël 16 in een ander daglicht te staan. Het beeld van een jaloerse verliefde komt immers vaker voor in het Oude Testament, waarvan het verhaal in Hosea 1-2 het meest bekende is. Volgens de Bijbel heeft God recht op dit soort van jaloerse liefde. Hij heeft immers zijn volk uitgekozen, tot een groot volk gemaakt en alles voor hen gedaan. En op grond van het verbond tussen God en zijn volk mag God zijn mensen straffen, de ballingschap insturen wegens hun acties tegen hem; een straf die God eigenlijk al heel lang uitstelde.

Toch stelt deze tekst ons niet op ons gemak. Nadenkend over Gods soevereiniteit ligt het meer voor de hand om aan te sluiten bij een tekst als Jeremia 29:11:

Mijn plan met jullie staat vast, spreekt de Heer. Ik heb jullie geluk voor ogen, niet jullie ongeluk: ik zal je een hoopvolle toekomst geven.

Gods soevereiniteit in de tekst van Ezechiël blijkt helemaal anders: een soevereiniteit van een jaloerse en wrede God. Het kan helpen om de tekst van Ezechiël wat meer in context te lezen. Daarvoor is Ezechiël 33:11 van belang:

Zeg tegen hen: ‘Zo waar ik leef- spreekt God, de heer-, de dood van een slecht mens geeft me geen vreugde, ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft. Kom toch terug van de heilloze weg, die jullie zijn ingeslagen, keer om, want waarom zouden jullie sterven, volk van Israël?’

Of God nu een jaloerse geliefde of niet, God houdt niet van het doden van mensen. Hij wil graag dat mensen naar hem terugkeren. Ook als dat niet gebeurt, gaat hij zover dat hij niet alleen nog steeds aan het verbond met zijn volk denkt, maar ook een goede toekomst voor hen belooft. Zo ontstaat een prettiger beeld van Gods soevereiniteit. Maar het is ook goed om dat beeld niet te prettig te maken. Soevereiniteit betekent niet veel, wanneer Gods heilige naam bespot wordt of wanneer mensen hem niet erkennen. Het boek Ezechiël geeft aan dat de terugkeer van het volk en de erkenning van zijn naam vaak door oordeel tot stand komt.

Ezechiël 10: de wijze van schrijven is onderdeel van de theologische boodschap

De tekst van Ezechiël 10 beschrijft een van Ezechiëls visioenen over God. Het geeft een indrukwekkend beeld van de grootheid van God en zijn glorie. Tegelijkertijd loopt de tekst wat door elkaar. De tekst is als volgt:

De cherubs stegen op; het waren de wezens die ik bij het Kebarkanaal al had gezien. (…) Toen ging de stralende verschijning van de Heer weg bij de tempelingang en kwam tot stilstand boven de cherubs. Ik zag dat ze hun vleugels spreidden, in beweging kwamen en van de grond opstegen, met de wielen naast zich. Ze gingen bij de oostelijke poort van de tempel van de Heer staan, en de stralende verschijning van de God van Israël rustte op hen.

(Ez 10:15.18-19)

Het visioen lijkt niet moeilijk te begrijpen; niettemin volgt de vertaling hierboven niet letterlijk de Hebreeuwse tekst. Vers 19 begint eigenlijk niet met de eerste persoon (ik), maar met de cherubs die het subject zijn. Dit betekent dat de tekst plotseling van de verschijning van God overgaat naar de cherubs. Daarna gaat het einde van dit vers weer over de verschijning, waarna het volgende vers opeens weer over de cherubs gaat. De werkwoordsvorm ‘gingen’ in vers 19 geeft ook verwarring. In de Hebreeuwse tekst is dit werkwoord enkelvoud, precies zoals in vers 18. Terwijl het werkwoord in vers 18 duidelijk de verschijning als subject veronderstelt, wordt in vers 19 de verschijning pas in het vervolg genoemd. De Griekse tekst is wat minder verwarrend, omdat beide werkwoorden meervoud zijn. De redactiekritiek heeft geen antwoord op de vraag waarom er geen Hebreeuws manuscript bestaat dat dit probleem opgelost heeft.

De door mij gegeven vertaling laat de redactievragen ter zijde; wat de inhoud van de tekst betreft is er weinig veranderd. De lezer raakt zo ook minder in de war bij het lezen van deze tekst. Maar dat is misschien niet beter. Deze onhandige grammaticale wisselingen in de tekst veroorzaken, dat zinnen door elkaar heen gaan lopen. Het geeft dus een gevoel van chaos. Of misschien is het juist een gevoel van iets dat te groot is voor woorden. Een visioen dat over de glorie van God gaat, de glorie van een God die almachtig en transcendent is, kan niet zomaar gemakkelijk in woorden gevangen worden. Door de tekst krijgt de lezer een surrealistisch gevoel, dat juist bij dit visioen hoort, en tevens kan de lezer zo verstaan dat de tekst over God gaat, die niet zomaar simpelweg te begrijpen is. Wat duidelijk wordt in de tekst, is dat de God die hier gepresenteerd wordt, niet zo eenvoudig is. De boodschap lijkt heel eenvoudig -ballingschap en straf komen wegens de zonde van de mensen – maar de God die hier geschilderd wordt, is niet zo eenvoudig als de wrede karikatuur die men soms van God maakt. Dit is een God die zowel verwacht wordt, als een God die niet begrijpelijk is.

Dit voorbeeld laat daarom goed zien dat de vorm van de tekst, in de wijze waarop de tekst geschreven is, een rol speelt in het achterhalen van de theologie van de tekst.

De voorbeelden die ik besproken heb, geven eveneens een beeld van God in de manier van schrijven. De tekst van Ezechiël 16 is een schok voor de lezer, een schok die een contrast vormt met de belofte van Gods genade aan het eind van hetzelfde hoofd stuk. De tekst van Ezechiël 43 met zijn onduidelijkheid, bevat zo eveneens een boodschap: dit visioen van de nieuwe tempel laat zien dat de nieuwe situatie niet zomaar moeiteloos te begrijpen is. Gelovigen die menen zelf wel even de nieuwe tempel te kunnen bouwen, iets dat niet alleen moeilijk is wegens de gebrekkige bouwbeschrij-vingen maar, meer nog, wegens de culturele, historische en sociale aspecten die spelen in het land Israël, beschamen in feite de theologie van het boek Ezechiël.

Als we verder kijken naar wat voor theologie de manier van schrijven oplevert, zijn er nog twee dingen waarover ik iets wil zeggen: de plek van mensen in de tekst en de herhalingen van ideeën en woorden in de tekst. Wat de rol van mensen betreft, is het opvallend hoe klein die is. Ook als er veel over het volk gezegd wordt, er veel aan beloofd wordt (maar vaak niet positief) en er veel van verwacht wordt, neemt het geen actieve rol. De mensen spreken maar één keer, in Ezechiël 24:19:

Het volk vroeg mij [Ezechiël]: ‘Wilt u ons uitleggen waarom u zich zo gedraagt, en wat dat voor ons betekent?’

Het is een vraag die het problematische gedrag van de mensen blootlegt. Veel van de tekst gaat over hoe het volk moet terugkeren naar de Heer, maar door deze vraag lijkt het alsof het er niets van begrepen heeft. Terwijl het volk beter zou moeten weten en eigenlijk de verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag op zich zou moeten nemen, kan het maar niet begrijpen hoe het allemaal in elkaar zit. Door dit beeld van het volk te gebruiken, lijkt de barmhartigheid van God alleen maar groter.

Als we kijken naar de woorden en ideeën in het boek Ezechiël die herhaald worden, vinden we in dit bijbelboek nog een andere theologische laag. De herhalingen van motieven in het boek, namelijk de visioenen aan het begin en het einde, de wachter van Ezechiël 3 en 33, zijn er niet zonder reden. De scheidslijn tussen deze herhalingen is de ballingschap. Na de ballingschap is alles veranderd en het is dus terecht dat ook naar de reeds geuite ideeën opnieuw gekeken wordt.

Verder is er een herhaling van woorden in de tekst. De frase die het meest voorkomt, is een variatie op ‘en men zal weten dat Ik de Heer ben’. Deze zinswending komt ongeveer zeventig keer voor. Het doel hiervan wordt in het boek Ezechiël zelf gegeven. Niet alleen richt de tekst zich daarbij tot mensen in het algemeen: ‘zodat ze God zullen kennen’, maar juist ook tot de lezer, tot ons: ‘zodat jullie God zullen kennen’. Deze manier van kennis ontstaat juist door straf, wat laat zien dat het verschil tussen straf en hoop eigenlijk niet zo groot is.

De bedoeling van het boek Ezechiël is dat de lezer God beter leert kennen. De God die in het boek voorkomt, past misschien niet altijd goed bij de gemakkelijke beelden die mensen van God kunnen hebben. Maar de beelden in het boek Ezechiël leveren wél een spannend en daarmee passender beeld op van God en zijn soevereiniteit.

Literatuur

  • Amsterdamse Cahiers voor Exegese van de Bijbel en zijn Tradities: Ezechiël, Bergambacht 26 (2011).

  • P. de Vries, De heerlijkheid van JHWH in het Oude Testament en in het bijzonder in het boek Ezechiël, Heerenveen 2010.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Passage van de Heer

De instelling van het Pascha volgens Exodus 12 vormt de introductie op het grote verhaal van de uittocht. Deze instelling wordt gesitueerd tussen de aankondiging (11,1) en het ten uitvoer brengen van de tiende plaag (12:29). Nog voordat God de bevrijding van zijn volk uit Egypte van start laat gaan, vindt er een ‘religieuze anticipatie’ op dit heilsgebeuren plaats. Men kan er ten minste twee tijdsdimensies in onderkennen: een van onvoltooid verleden tijd én een van toekomende tijd. Zo wordt de viering van het Pascha een ‘heilshistorisch knooppunt’ in de tijd.

Nieuwe boeken