Menu

Premium

7.5. Alles doen medewerken ten goede

Zie ook

Heidelbergse Catechismus

Vraag 1: Wat is uw enige troost zowel in leven als in sterven?

Antwoord: (…) ja, ook dat alle dingen mij tot mijn zaligheid moeten dienen. Daarom verzekert Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven.

Vraag 26: Wat gelooft u als u zegt: Ik geloof in God de Vader, de almachtige Schepper van hemel en aarde?

Antwoord: (…) en ook al het kwaad dat Hij mij in dit tranendal doet overkomen, voor mij ten beste keren. Immers, Hij kan dit doen als een almachtig God en wil het ook doen als een getrouwe Vader.

Relatie van het thema tot het hoofdthema

Bij de vragen hoe we moeten aankijken tegen de relatie tussen Gods goedheid en het lijden, komt onvermijdelijk de vraag op: heeft het lijden dat we meemaken, zien, waarvan we horen, dichtbij en ver weg, zin of betekenis? Of anders gezegd: Heeft het lijden een doel? Ging het in schets 7.2 en 7.3 over de oorzaak of oorsprong van het lijden en het kwaad, in deze schets gaat het over wat God ermee doet.

De leefwereld van de hoorder

Over het algemeen gaat de gemiddelde mens in onze postmoderne cultuur ervan uit dat de dingen toevalligerwijs gebeuren of te danken en te wijten zijn aan verantwoord menselijk handelen ofwel het ontbreken daarvan. Het besef dat er een hogere macht achter elk gebeuren zit, is bij veel mensen niet meer aanwezig. Ze kunnen de zin van de gebeurtenissen niet ontdekken, al zijn velen er wel naar op zoek (zie bijvoorbeeld het boek De woongroep van Franca Treur). Er wordt niet voor niets gesproken over ‘stom toeval’, het ‘noodlot’, een ‘(on)geluk’ en soortgelijke aanduidingen. Mensen die in deze sfeer leven, zijn ook nogal eens geneigd het moeilijke dat hun overkomt in dit leven te verdringen, zich te verliezen in allerlei dingen, of er in deze hedonistische cultuur niet al te zeer over na te denken en ‘de dag te plukken’. Anderzijds zijn er ook mensen die de gebeurtenissen in hun leven wel religieus of filosofisch proberen te duiden, maar niet veel verder komen dan: er moet meer achter zitten. Mensen zoeken het dan in religieuze verschijnselen, astrologie of allerlei vormen van magie. In de ontmoetingen met andere wereldreligies komen ze een zeker fatalisme tegen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de islam: het is nu eenmaal de wil van Allah, insja Allah. Het kan niet ontkend worden dat in de godsdienstige belevingen van veel christenen enerzijds een grote verlegenheid heerst ten aanzien van de vragen op dit terrein, en dat men anderzijds ook nogal eens heel dicht in de buurt komt van een fatalisme dat doet denken aan wat in de islam opgeld doet. Daarbij kan ook gedacht worden aan christenen die zeggen: ‘God zal er wel een bedoeling mee hebben’ – alsof dat hetzelfde is als wat in Romeinen 8:28 staat.

Met het oog op de tieners

Jongeren gaan ook kritisch over het geloof nadenken, zeker als er verschrikkelijke dingen gebeuren. Ze vragen zich af: ‘Wat is de zin hiervan?’ En dat zullen ze zich blijven afvragen als de vragen daaromheen wat al te goedkoop worden ‘opgelost’, dan wel worden beantwoord met clichés. Ze komen ook in aanraking met moderne literatuur waarin God in de beklaagdenbank wordt gezet. En dat gebeurt, vreemd genoeg, vaak door mensen die niet in God geloven. Ze kunnen in hun radicale logica snel denken: ‘Ik zie niets van God, dus God is er gewoon niet.’ Of: ‘Als God er zou zijn, zou Hij het lijden toch kunnen verhelpen.’ Soms is de gedachte aanwezig (net als bij volwassenen): ‘Het zal wel ergens goed voor zijn.’ Daarbij leven ook zij in een context waarin lijden zo ver mogelijk op afstand gehouden moet worden en voor elk ongemak een passende oplossing gezocht wordt. Lijden is ‘not done’.

Tieners kunnen ook grote twijfels hebben. Vaak ervaren ze ‘oneerlijkheid’: waarom gaat het de een goed en zit het bij de ander voortdurend tegen. En vaak denken ze dat ze dit moeten (kunnen) uitleggen aan de ongelovige klasgenoot of collega. Of denken ze dat het lijden aanvaardbaar wordt als uit te leggen valt welke betekenis het zou kunnen hebben? Er zijn ook jongeren die geen vragen stellen wanneer verschrikkelijke dingen niet al te dichtbij komen.

Met het oog op de kinderen

In hun kinderlijke, ‘naïeve’ geloofsbeleving verbinden kinderen doorgaans geen conclusies aan de dingen die gebeuren: ze gebeuren nu eenmaal. Ze zijn minder bezig met zinvragen met betrekking tot deze dingen. Soms imiteren ze hun ouders.

Uitleg

Antwoord 1 staat in het perspectief van de ‘enige troost’. Die troost is niet zozeer psychologisch van aard, alhoewel die uiteraard ook weer niet geheel afwezig is: Gods Geest getuigt met onze geest, en in die geest hoort ook onze psyche thuis. Huijgen (Handboek Heidelbergse Catechismus, p. 385) laat zien dat het in die troost niet draait om wat we voelen, maar om een existentieel houvast buiten ons. Dat is oorspronkelijk ook de betekenis van het Duitse woord dat met troost vertaald is: een houvast gelegen buiten mij zelf. Die troost komt voort uit het gegeven dat Christus Zich ons toe-eigent, dat we dus het eigendom van Christus zijn. Overigens gaat dat niet buiten het gevoel om. In dát kader staan de woorden: ‘dat alle dingen mij tot mijn zaligheid moeten dienen’ (in de zin van: daar zal God voor zorgen) en ‘voor mij ten beste keren’. Het gaat dan ook niet meer om wat we ervan zien of ervaren, al kan soms de ervaring van iets dergelijks een positieve rol spelen, maar het is voor alles geloof. Soms ook aangevochten geloof, geboren uit het eigendom-zijn van Christus.

De catechismus bagatelliseert het kwaad en het leed niet. Dat moge blijken uit het woord ‘tranendal’ dat de HC hier gebruikt. We mogen aan het vele goede dat ons geschonken wordt niet voorbijgaan, dat er veel tranen vloeien in het leven op deze aarde dichtbij en ver weg, behoeft geen betoog. Lijden, moeite, kwaad en nood worden niet gekleineerd. Integendeel, het wordt in alle duidelijkheid benoemd, ook al zou men nu voor een andere aanduiding (gevallen en gebroken wereld) kunnen kiezen. Het leven is een leven in gebrokenheid. De breuken en barsten lopen door ons bestaan heen. En nogal eens zitten mensen met de scherven van het bestaan in hun handen. Het leven is geen paradijs meer en we zijn nog niet in het Koninkrijk van God. Het raadsel van de oorsprong van het kwaad blijft bestaan, ook al weet de gelovige van zonde en schuld. In schets 7.2 en 7.3 is al ingegaan op de vragen die te maken hebben met God en het lijden en het kwaad dat ons overkomt. ‘Maar wat we beslist niet kunnen zeggen is dat God het kwaad (….) wil’ (CD, p. 303). Hier wordt aan toegevoegd dat de oude formulering van antwoord 26 het woord ‘toeschikken’ gebruikt. Het is niet verkeerd daaraan de gedachte te koppelen dat God het kwaad, dat er dan al is door de zonde en de boze en soms ook als een duister raadsel, schikt. God schikt. En Hij doet dat zo dat het ons ten goede komt.

Bij alle vragen die hierover kunnen zijn, is het goed aan die lijn vast te houden. Die lijn is: ze worden mij ten beste gekeerd en ze moeten ‘tot mijn zaligheid’ dienen. Dat mag niet leiden tot wat weleens heilsindividualisme genoemd wordt (ook al is heil heel persoonlijk). Vandaar dat het nodig is de notie van Gods Koninkrijk er sterk bij te betrekken. Mijn heil en wat God daartoe doet staan in het raam van Gods Koninkrijk: in Zijn Koninkrijk is plaats voor mijn heil. Talloos veel hoofdstukken in het Oude en het Nieuwe Testament laten deze lijnen zien. Te denken is aan wat te lezen valt over Jozef, Ruth en Petrus. De apostel Paulus schrijft erover in alle duidelijkheid in het bekende hoofdstuk Romeinen 8, dat zo diep ingaat op het ‘lijden van de tegenwoordige tijd’: ‘En wij weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen namelijk die overeenkomstig Zijn voornemen geroepen zijn.’ De macht van God is zo groot dat Hij dat kán doen, en Zijn goedheid en liefde zijn zo omvangrijk dat Hij dat ook wíl doen.

Wanneer ik weten en geloven mag dat God zó met alle dingen bezig is, ook in mijn leven, weet ik dat ik niet ben overgeleverd aan kwade machten en krachten, aan het noodlot of aan stom toeval, maar dat ik in de handen van God ben. En dan mag ik weten dat God voor mij zorgt en ervoor zorgt dat wat mij en anderen overkomt, geschikt wordt in de richting van Gods Koninkrijk en mijn heil. Het werk van de Heilige Geest mag hierbij niet vergeten worden: ‘Daarom verzekert Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven’ (antw. 1). Juist in Romeinen 8 wordt daar uitvoerig over gesproken. En juist de Heilige Geest wijst ons op het vaderschap van God: de Geest doet ons roepen: ‘Abba, Vader.’ ‘De catechismus wil aangeven dat Gods vaderschap vertrouwen wekt’ (KV, p. 78). In dit door de Geest gewerkte geloof kan een mensenkind verder aan de hand van de Vader, ook in het donker, ook zonder dat dit alles gezien wordt.

Relevantie van het thema

Het zal duidelijk zijn dat we in deze context veel, zo niet alles, kunnen hebben aan de lijnen die de HC hier aanreikt vanuit de Bijbel. Mensen kunnen totaal uit balans raken wanneer het lijden hun overkomt, of wanneer ze kennisnemen via de moderne media van zo veel lijden in deze wereld. We schrikken van het verschrikkelijke. Maar we kunnen er zo van schrikken dat we helemaal de weg kwijtraken. Zeker christenen zullen meer dan eens merken dat er aan hun geloof geschud wordt. Men kan bang worden van alles wat een mens overkomt of kan overkomen, en lang niet altijd onterecht. De angst voor kwade machten kan mensen overspoelen. Men kan het heil gaan zoeken in allerlei vormen van religie of beschouwingen die het kwaad trachten te bezweren. Men kan gaan twijfelen aan het geloof en/of het eigen geloof. Dan is het heilzaam om de woorden van de HC te laten horen, en vanuit de Schriften duidelijke voorbeelden te laten zien dat God zo met ons en ons lijden omgaat dat Hij het voor ons ten goede schikt. Zonder een antwoord te geven op alle vragen kunnen juist deze lijnen mensen helpen om niet fatalistisch, depressief, onverschillig of grillig te worden, maar vastheid te vinden in het Woord van God en het belijden van de kerk. Waarbij het besef dat God in Christus zo mateloos diep op ons lijden is ingegaan, ook kan helpen. Alleen zo kunnen mensen met de moed der hoop de weg gaan die ons in de Schriften wordt gewezen.

Met het oog op de tieners

Op het niveau van jongeren zullen de geheimen die de HC aanreikt, goed duidelijk gemaakt moeten worden. Ze kunnen immers verdwalen in allerlei vragen. Media, literatuur, gesprekken, moeilijke dingen in hun eigen leven en niet te vergeten het huidige leefklimaat kunnen hen in geestelijke nood brengen, wat wel blijkt uit het aantal zelfmoorden onder jongeren. Ook naar hen toe is het belangrijk enerzijds niet alle vragen te willen beantwoorden, en hen al helemaal niet af te schepen met clichés; anderzijds moet wel heel duidelijk aangegeven worden welke lijnen de Schrift en de HC hier aanreiken. Dat kan door middel van voorbeelden uit de Bijbel en uit levens van mensen. Dat de dingen, ook de moeilijke, niet berusten op ‘stom toeval’; dat we het heil ook op dit punt niet moeten zoeken in allerlei min of meer religieuze verklaringen, astrologie of magische zaken, mag met kracht gezegd worden. Het mag helder verkondigd worden dat de Here God betekenis kan geven aan wat ons overkomt of wat in de wereld om ons heen gebeurt. Zelfs wanneer er sprake is van zinloos geweld, en dat moeten we ook maar zo blijven noemen, kan God daar iets mee. Hij zal en kan het voor Zijn kinderen en voor de voortgang van Zijn Rijk ten goede wenden! Het is wel goed om ook tieners op het hart te drukken dat de waarom-vraag en de vertwijfeling er mogen zijn. Job en veel psalmisten gaan hen daarin voor!

Als het gaat over zin en doel van het lijden, is het goed ook stil te staan bij wat ‘zin’ eigenlijk is. Jongeren moeten inzien dat zin iets anders is dan de toegevoegde waarde aan het ‘gewone’ leven. Dat zin niet iets is wat met een oorzaak-gevolgredenering bewezen kan worden; en dat lijden ook niet iets is wat je pas kunt aanvaarden als het een te begrijpen betekenis heeft gekregen. De uitspraken in de catechismus worden immers gedaan in het kader van een relatie: lijden vraagt dan niet zozeer om begrijpen (we kunnen Gods bedoeling immers niet narekenen), maar geloof en overgave. Met daarbij het stille vertrouwen dat God zelfs aan wat voor ons zinloos is, betekenis zal geven voor de komst van Zijn Rijk. Ook tieners kunnen geholpen zijn met te leren zeggen: ‘Here God, ik begrijp U niet, maar ik vertrouw U wel.’

Met het oog op de kinderen

Ook al zijn kinderen nog niet zozeer bezig met de moeilijke vraag naar de zin van alles, toch is ook voor hen belangrijk wat de Bijbel laat zien en de HC belijdt. Zo kunnen ze voorbereid worden op de vragen die ook bij hen op enig moment zeker zullen opkomen.

Relevante bijbelgedeelten

Belangrijke bijbelgedeelten die zeker genoemd, uitgelegd en aangereikt dienen te worden, zijn: de geschiedenis van Job, Jozef (Gen. 37-50) en Ruth (Ruth 1-4). Daarin komen zowel de leiding van God met betrekking tot het eigen leven, alsook Gods weg naar Zijn Koninkrijk heel mooi en duidelijk uit. Romeinen 8 is essentieel, omdat Paulus daarin met kracht verkondigt dat God alle dingen doet medewerken ten goede.

Aanwijzingen voor de leerdienst

Doelstelling

De gemeente heeft door deze dienst geleerd hoe de HC ons helpt om te geloven dat ook het moeilijke dat ons overkomt en de verschrikkelijke dingen die in de wereld gebeuren, door God ter hand worden genomen; dat Hij zorgt voor de komst van Zijn Rijk dat het totale bestaan omvat, inclusief het persoonlijke heil voor wie Hem liefhebben; dat daarbij niet alle vragen worden beantwoord.

Homiletische aanwijzingen

Het is goed om maar meteen te beginnen met de enorme vragen die mensen hebben. Die kunnen concreet gemaakt worden aan de hand van voorbeelden uit het eigen leven van de mensen en voorbeelden uit het wereldgebeuren. Heeft die chronische ziekte betekenis? Wat is de zin van een vroege dood? Wat is Gods plan met mij in mijn gebroken huwelijk? Wat is het doel van oorlogen en de verschrikkelijke dingen die de media ons laten zien?

Daarna kunnen antwoord 1 en 26 van de HC aangehaald worden: ‘(…) ja, ook dat alle dingen mij tot mijn zaligheid moeten dienen. Daarom verzekert Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven’; ‘(…) en ook al het kwaad dat Hij mij in dit tranendal doet overkomen, voor mij ten beste keren. Immers, Hij kan dit doen als een almachtig God en wil het ook doen als een getrouwe Vader.’

Het is belangrijk al die levensvragen in de preek te relateren aan antwoord 1, dat een gelóófsantwoord is. De gelovige gelooft in deze ‘enige troost’. Deze troost is niet alleen iets wat in de psyche van een mensenkind plaatsvindt; het gaat hier ook en vooral om een houvast, dat buiten onszelf gelegen is in Christus Jezus. Waar geen geloof is, blijft men in de vragen dwalen, verdwalen of nog erger. Alleen waar dat geloof is, kan ook op het antwoord dat Bijbel en belijden bieden vertrouwd worden, ook al ‘schijnen mij Uw wegen duister’. Bij dit alles kan er iets gezegd worden over het oude woord ‘toeschikken’ dat de Heidelbergse Catechismus gebruikt. Daar zit het woord ‘schikken’ in: God schikt het kwaad dat er vanwege de zonde, en vaak op raadselachtige wijze, is. In alle duidelijkheid moet gezegd worden dat de Here God niet de oorzaak is van het kwaad dat ons treft.

Vervolgens kunnen passages uit de Bijbel aan de orde komen. Verhelderend is de geschiedenis van Jozef (Gen. 37-50). Er gebeurt van alles in die geschiedenis; de broers van Jozef zondigen keer op keer, ook Jakob en Jozef zijn niet zonder zonde, Jozef komt in de grootste ellende terecht, maar Genesis 50:20 laat de rode draad zien: ‘Jullie weliswaar, jullie hebben kwaad tegen mij bedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, om te doen zoals het op deze dag is: een groot volk in leven te houden.’ Ook daarin komt prachtig uit dat God de dingen zo schikt, dat én het persoonlijke heil van en de zegen voor mensen, én de komst van het Koninkrijk rondom een nieuwe Koning veiliggesteld worden.

Met het oog op de tieners

De vragen waar het hier om gaat, komen meer dan eens uitvoerig aan de orde in de moderne literatuur, bijvoorbeeld in de boeken van Franca Treur. Door te wijzen op dergelijke passages, kan aan jongeren duidelijk worden gemaakt dat een ongelovige de kern van de zaak niet echt kan begrijpen (zie 1 Kor. 2:13-14). Ook zal eenvoudig op de relatie geloof en betekenisgeving gewezen dienen te worden (zie bij ‘Relevantie’). Maar men wake voor al te gemakkelijke antwoorden en al te kloppende constructies, die niet leiden tot echte antwoorden op de vraag naar het waarom en de bedoeling van het lijden. Jezus kwam ook niet met kloppende constructies om onze vragen op te lossen, maar toonde compassie met de lijdende mens, en vraagt van ons overgave en navolging daarin. Het is de vraag of jongeren lijden beter kunnen aanvaarden als er op de een of andere manier zin aan toegekend zou kunnen worden. Wat dat betreft is genade net zo onbegrijpelijk en ‘onverklaarbaar’ als lijden.

Voorbeelden uit levens van niet-bijbelse personen kunnen helpen laten zien wat het lijden bij sommige mensen heeft uitgewerkt. Of beter nog, hoe God het lijden voor hen heeft willen gebruiken. Nelson Mandela kwam door het vele lezen in de gevangenis van Robbeneiland tot zijn latere verzoenende houding. Dietrich Bonhoeffer is juist door zijn levensgang en sterven velen tot zegen geweest. Maar dit is iets anders dan in het algemeen te stellen dat een mens door te lijden zegenrijk wordt voor anderen en het daarmee zin krijgt. Het is goed om de vragen open te laten en erop te wijzen dat er geloof voor nodig is om in het lijden op God te blijven vertrouwen. Daarbij doen we geen vergeefs beroep op Zijn hulp. Elia smeekte God om hem te doden met de woorden: ‘Het is genoeg! Neem nu Heer, mijn leven…’ (1 Kon. 19:4). Hierop kwam van God geen verwijt of veroordeling, maar hulp.

Met het oog op de kinderen

Het volgende voorbeeld kan gebruikt worden voor de kinderen. Joni kreeg als meisje tijdens het zwemmen een ongeluk en raakte gedeeltelijk verlamd. Maar overal waar ze kwam, getuigde ze van haar geloof in Gods goedheid! Ze bad: ‘Als ik niet kan sterven, Heer, laat me dan zien hoe ik moet leven.’

Pastorale aanwijzingen

Er kan gewezen worden op de belangrijke lijnen in Romeinen 8. Dat is juist het hoofdstuk dat zo uitgebreid ingaat op het ‘lijden van de tegenwoordige tijd’. Ons lijden gaat niet langs God heen – integendeel. In al onze benauwdheid is ook Hij benauwd! Jezus stond stil waar Hij lijdende mensen zag. Jezus weende meer dan eens! Maar Romeinen 8 laat zien dat God naar de heerlijkheid van Zijn toekomst toewerkt, en zo alle dingen doet medewerken ten goede voor diegenen die Hem liefhebben. Geef hier aan dat Romeinen 8 spreekt over het werk van de Geest die ons ook ‘Abba, Vader’ laat roepen. Hier mag heel stellig verkondigd worden dat die troost gegeven wordt aan diegenen die, dankzij het werk van de Heilige Geest, in de Zoon God de Vader hebben gevonden. En dat zij zo aan de hand van de Vader van de Zoon in vertrouwen kunnen leven, ook waar het oog niet ziet en Gods wegen duister schijnen. Dat laatste moet ook duidelijk benoemd worden! God houdt de draad vast die ons in het donker door de doolhof van het leven leidt: het einde van die draad is in Zijn hand (Gez. 473). En we kunnen ons daarbij ook nog afvragen: Zou het ons echt helpen als wij de zin van zo veel zinloos gebeuren zouden weten? Of is het belangrijker te weten of God er iets mee kan en mee doet?

Met het oog op de tieners

Het is belangrijk rekening te houden met de logica die past bij de tienerleeftijd. Die is vaak absoluut: ik merk niets van de hulp van God, dus Hij bestaat niet. Of: ik zie niet hoe Hij verschrikkelijke dingen doet meewerken ten goede, dus ik geloof het niet. Hier dient men niet helemaal aan voorbij te gaan. Maar aan de andere kant mag ook duidelijkgemaakt worden dat onze logica ons niet altijd verder helpt. Er zijn dingen die ons verstand te boven gaan; dat laat de Bijbel zien. Wat moet Jozef zich soms ellendig gevoeld hebben in zijn verschrikkelijke omstandigheden. Zo kunnen jongeren zich ook ellendig voelen. Maar God was en is erbij, en Jozef gaat dat uiteindelijk ook merken.

Ook is het goed aan te geven dat de zin van iemands leven niet per se te maken heeft met zijn of haar lijden. De zin van het leven zit immers ook in de ‘gewone dingen’. De misvatting kan ontstaan dat het leven van iemand die het voor de wind gaat minder zinvol is.

Met het oog op de kinderen

Kinderen zullen in hun eenvoud niet altijd moeite hebben met wat de catechismus en de Bijbel ons leren. Toch kunnen er ook voor hen moeilijke en uitzichtloze situaties zijn. Het kan hen helpen ze te benoemen (bijvoorbeeld pesten). Voor hen is het dan belangrijk dat ze iemand hebben om mee te praten.

Liturgische aanwijzingen

Genesis 50, Ruth 4, Romeinen 8 en Psalm 73 en 77 passen goed bij de thematiek die hier aan de orde is. Het slot van Psalm 119 en Gezang 293 en 472 (Liedboek voor de Kerken) zijn evenzeer toepasselijk, geciteerd dan wel gezongen.

Helpende vormen

Meestal zijn er wel gemeenteleden die zich verdiept hebben in wat moderne literatuur over deze thematiek. Het zou mooi zijn daar iets mee te doen, bijvoorbeeld door hen bij de aankondiging van deze leerdienst hierover iets in het kerkblad te laten schrijven.

Met het oog op de tieners

Gedacht kan worden aan een voorbereidende catecheseles over dit thema, waarin deze vragen aan de orde komen en waarbij het zaak is goed te luisteren naar de catechisanten. Hun vragen en uitspraken kunnen dan in de preek meegenomen worden. In een catecheseles na de dienst kan dan over de preek doorgesproken worden. Iets soortgelijks is denkbaar voor bijbelgroepen of gesprekskringen. Het is ook goed hun te vragen wat ze precies onder lijden verstaan, en hen te laten nadenken over het verschil tussen de uitspraken ‘alles laten meewerken ten goede’ en ‘met alles een bedoeling hebben’.

Met het oog op de kinderen

Voordat de preek begint, kan men de kinderen eens vragen hoe Jozef zich gevoeld moet hebben toen hij in de put gegooid was. De antwoorden kunnen in de preek verwerkt worden.

Literatuur

  • Arnold Huijgen, John V. Fesko, Aleida Siller (red.), Handboek Heidelbergse Catechismus. Utrecht, 2013, p. 384 vv.

  • G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012, p. 301-303. (CD)

  • J.H. van de Bank e.a. (red.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van de Heidelbergse Catechismus. Zoetermeer, 1993, p. 76 vv. (KV)

Nieuwe boeken