Menu

Premium

7.2. Zijn Vaderhanden

Zie ook

Heidelbergse Catechismus

Vraag 27: Wat verstaat u onder de voorzienigheid van God?

Antwoord: De almachtige en alomtegenwoordige kracht van God, waarmee Hij hemel en aarde met alle schepselen als door Zijn hand nog onderhoudt en zo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede, ja alle dingen ons niet bij toeval, maar uit Zijn vaderlijke hand toekomen.

Vraag 28: Waarom is het voor ons van nut te weten, dat God alles geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt?

Antwoord: Opdat wij in alle tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar mogen zijn en in alles wat ons nog overkomen kan ons verlaten op onze getrouwe God en Vader, in de zekerheid dat geen schepsel ons van Zijn liefde scheiden zal, omdat alle schepselen zo in Zijn hand zijn, dat zij zich tegen Zijn wil niet kunnen roeren of bewegen.

Relatie van het thema tot het hoofdthema

Vanuit de belijdenis dat God ook mijn God en mijn Vader is (Zondag 9), draait het in deze Zondag om het vertrouwen dat de hele wereld en ook ons leven in Zijn hand is. Wat betekent het voor de vraag naar Gods goedheid en het lijden, als we met Zondag 10 belijden dat we in Zijn hand zijn?

De leefwereld van de hoorder

De vraag naar God en het lijden in deze wereld is één van de grote vragen voor christenen vandaag. Dat is in ieder geval zo voor christenen die in de westerse wereld leven! Opvallend genoeg kom je deze vragen in derdewereldlanden bijna niet tegen.

Het is belangrijk om te zien dat de vraag naar God en het lijden op twee verschillende manieren naar voren kan komen. Allereerst als een existentiële vraag. In dat geval komt de vraag dus op vanuit de eigen ervaring. Dat wat je meemaakt (ziekte, dood, crisis) roept de vraag op naar Gods goedheid en het lijden dat je treft. Maar die vraag kan ook op een andere manier gesteld worden, namelijk als een theoretische vraag. Bijvoorbeeld in het gesprek met niet- of andersgelovigen wordt vaak de vraag gesteld hoe het mogelijk is dat een goede God – als Hij al bestaat – het kan laten gebeuren dat er zulke verschrikkelijke dingen in deze wereld gebeuren. Natuurlijk is de grens tussen deze twee vragen vloeiend. Maar het onderscheid kan ons wel helpen. In deze schets ligt het accent vooral op de eerste, existentiële vraag, terwijl de tweede vraag – naar het leed in de wereld – centraal staat in de volgende schets. Het kan helpen om dit onderscheid ook zo te benoemen in de dienst zelf, of bij de aankondiging ervan in (bijvoorbeeld) het kerkblad.

Met het oog op de tieners

Voor veel tieners zal de theoretische vraag naar God en het lijden de vraag zijn die ze het vaakst tegenkomen. Maar ook als zij de existentiële kant van deze vraag nog niet (ten volle) kennen, is het voor hen belangrijk om de geestelijke grondtoon van Zondag 10 mee te krijgen. Je hoeft geen antwoorden op al je vragen te hebben om de belijdenis dat God voor je zorgt te kunnen beamen. Zowel voor volwassenen als voor tieners zal het vaak zijn: wij vertrouwen U wel, maar begrijpen U niet.

Met het oog op de kinderen

Ook kinderen – zo is mijn ervaring – denken vaak al heel jong na over deze vragen. Uiteraard doen ze dat op kinderlijke manier, maar juist daarom is het belangrijk hen ook – op hun niveau – te betrekken bij het onderwerp van deze Zondag.

Uitleg

De woorden van Zondag 10 zijn beroemd en berucht. Het zijn woorden die christenen de eeuwen door hebben gesterkt in hun omgang met de dingen die hun overkwamen. Maar voor anderen is deze Zondag een steen des aanstoots geworden. Het meest bekende voorbeeld daarvan is de roman Een vlucht regenwulpen van Maarten ’t Hart. Daarin wordt een beeld van Zondag 10 geschetst waarin God ons ziektes als kanker toedeelt met een soort sadistisch genoegen. Dat zegt meer over de schrijver dan over Zondag 10, maar het probleem is wel dat ook binnen kerk en theologie er felle kritiek was op Zondag 10, waarbij typeringen als ‘een theologisch bedrijfsongeval’ en ‘opvoeding tot atheïsme’ niet werden geschuwd. Is zulke harde kritiek terecht?

Om die vraag te beantwoorden laten we ons leiden door de metafoor van de hand van God die in Zondag 10 driemaal ter sprake komt. De eerste maal dat de catechismus het beeld van Gods hand ter sprake brengt, gebeurt dat als illustratie van Gods ‘almachtige en alom tegenwoordige kracht’, waardoor Hij deze wereld in stand houdt en regeert. Het gaat hier over het klassiek christelijke inzicht dat God Zijn schepping niet losgelaten heeft (deïsme), maar haar voortdurend onderhoudt en regeert (zie voor een uitvoeriger schets CD, p. 218-228). Hij regeert ons ‘als met Zijn hand’.

Daarmee komen we als vanzelf bij de tweede maal dat de catechismus het beeld van Gods hand ter sprake brengt. Immers, als Hij voortdurend en actief betrokken is bij Zijn schepping, kunnen we alles wat groeit en bloeit en wel of geen vrucht draagt niet los zien van Hem. Ook zaken als ons eten en drinken, ziekte en gezondheid, rijkdom en armoede staan dan in verbinding met Hem. Maar hoe is die verbinding dan precies? Is alles wat gebeurt Gods (positieve) wil? De uitdrukking ‘uit Zijn vaderlijke hand’ (Duitse editie 1563: von seiner väterlichen Hand, Nederlandse vertaling 1563: van sijne Vaderlicke handt) lijkt dat wel te suggereren. We stuiten hier op een belangrijke vraag die op de achtergrond ook al speelde in Zondag 9. Ook het spreken over ‘het kwaad dat Hij mij toedeelt’ lijkt Gods directe betrokkenheid te suggereren, alsof Hij het kwaad doelbewust uitdeelt. De Latijnse vertaling (1570) wijkt op belangrijke punten af en bedient zich niet van de metafoor van Gods hand. Er wordt gesteld dat alle dingen niet in den blinde of door toeval (non temere aut fortuito), maar door Zijn vaderlijke raad en wil gebeuren (sed paterno eius consilio et voluntate contingant). De dingen die gebeuren, gebeuren dus niet ‘zonder Gods wil’ (Duits: ohne seinen Willen; Latijn: sine eius arbitrio).

Maar dat betekent nog niet dat alles wat gebeurt ook Gods positieve wil is. In zijn Schatboek legt Ursinus, als belangrijkste opsteller van de catechismus, dit inzicht uit met behulp van het spreken over Gods toelating. Calvijn kon daarmee niet uit de voeten. Dat laat zich weliswaar verklaren uit zijn vrees om tekort te doen aan Gods actieve betrokkenheid bij het wereldgebeuren, maar de prijs die betaald wordt, is dat God ook direct en actief betrokken wordt bij het kwade dat gebeurt. Zo is Zondag 10 vaak ook uitgelegd. Ik pleit echter voor een uitleg van de uitdrukking ‘uit Zijn vaderlijke hand’ die teruggrijpt op de Latijnse tekst, waarin het klassiek theologische spreken over Gods toelating doorklinkt. Toelaten betekent niet een laissez faire van Gods kant, maar van Zijn kant een niet-willen van het kwade en tegelijk een toestaan dat het kwade gebeurt en gedaan wordt. Het is zoals Augustinus ooit zei: wat tegen Gods wil ingaat, gaat niet buiten Gods wil om. (Zie voor meer uitleg hierover bijv. A. Vos e.a., Johannes Duns Scotus: Teksten over God en werkelijkheid, p. 77-85; Gregory A. Boyd & Edward K. Boyd, Brieven van een scepticus, p. 39-49; W. Markus, Grond onder je voeten, hoofdstuk 8.)

In antwoord 28 wordt dan voor de derde maal over Gods hand gesproken, als antwoord op de vraag wat het nut is dat we weten van Gods voorzienigheid. Er wordt beleden dat alle schepselen ‘in Gods hand’ zijn. Ook hier heeft de Latijnse vertaling een andere variant, namelijk dat zij ‘in Zijn macht’ zijn (in eius potestate). Voorzienigheid krijgt hier de klank van Gods zorg om ons. Niet het (nood)lot regeert, maar God!

Drie woorden reikt de catechismus ten slotte aan als geloofsantwoord op de belijdenis van Gods voorzienigheid. Dankbaarheid, omdat God Zijn schepping niet losgelaten heeft. Geduld, omdat ons leven – hoe het ook gaat – in Zijn hand is. En vertrouwen om ons op Hem te verlaten met ons hele bestaan. Ik stel voor er nog één woord aan toe te voegen. In de Psalmen hoor je de dichters klagen en vragen. Dat wil zeggen: in de omgang met God is ook ruimte voor de klacht en de roep vanuit de diepte tot Hem. Die ruimte kan gemaakt worden in de preek, maar ook in de liturgie.

Relevantie van het thema

Wie Zondag 10 aan de orde stelt, moet erop rekenen dat deze woorden weerstand en bevreemding oproepen. Het lijkt me de kunst om deze bevreemding niet de preek te laten beheersen. Dan sneeuwt de rijkdom van het belijden van Zondag 10 onder. Anderzijds is het ook niet aan te raden om de vraagtekens van de hoorders te negeren door te doen alsof de inhoud van Zondag 10 vanzelfsprekend is. Als de moderne waarneming van het lijden niet serieus genomen wordt, blijft het belijden van Zondag 10 een lege huls. Juist in het gesprek over onze vragen en de woorden van de catechismus kan blijken dat hier, ook in onze tijd, waardevolle dingen te leren zijn.

Met het oog op de tieners

Het belang voor de tieners is dat zij meekrijgen dat de gedachte aan Gods voorzienigheid meer is dan een probleem. Sterker nog, dat het juist geen probleem hoeft te zijn, maar een vreugdevolle belijdenis dat God zorgt in Zijn trouw en op basis van Zijn macht. De vraag mag gesteld worden wie het grootste probleem met het lijden heeft: jij die in God gelooft, of iemand die níet in God gelooft (zie onder ‘Homiletische aanwijzingen’).

Met het oog op de kinderen

Voor kinderen is dit geen eenvoudige Zondag. Zij hoeven ook niet de hele preek mee te krijgen om de strekking ervan te begrijpen. Een goed gekozen voorbeeld kan hen in dit opzicht op weg helpen.

Relevante bijbelgedeelten

De klassieke bijbelplaats bij de thematiek van Gods voorzienigheid is Genesis 22, waar Abraham zijn zoon Izak antwoordt op diens vraag waar het lam is: ‘God zal voorzien’ (zie hierover ook CD, p. 219 vv.).

In deze schets kies ik voor Mattheüs 10:24-33, waarbij het accent ligt op vers 29 en 30. Christus zegt daar: ‘Worden niet twee musjes voor een penninkje verkocht? En niet een van die zal op de aarde vallen buiten uw Vader om’ (vs. 29). Letterlijk staat er: ‘zonder uw Vader’. Veel vertalingen lezen echter: ‘zonder de wil van Uw hemelse Vader’. Nu heeft prof. J.P. Versteeg erop gewezen dat we tussen deze twee uitdrukkingen geen al te groot verschil moeten zien (Bijbelwoorden in perspectief, p.108 vv.). In het Grieks kan ‘zonder uw Vader’ een verkorte vorm zijn van ‘zonder de wil van uw Vader’ of ‘zonder de aandacht van uw Vader’. Hoe het ook zij, in beide gevallen wil Jezus hier duidelijk maken dat zelfs een musje niet valt buiten Gods betrokkenheid en zorg om. Hij is intens bij ons leven en ons lijden betrokken, maar het lijden is niet door Hem gewild. Zelfs als wij vallen, is Hij erbij!

Als oudtestamentische lezing is Psalm 121 een goede mogelijkheid: De Here die over ons waakt en ons bewaart, niet voor alle kwaad, maar (te midden) van alle kwaad.

Aanwijzingen voor de leerdienst

Doelstelling

Door deze leerdienst heeft de gemeente opnieuw geleerd dat Gods vaderlijke hand deze wereld en ook ons leven draagt. Niet alles wat gebeurt in ons leven is Zijn (positieve) wil; maar in Zijn zorg is Hij intens op ons leven betrokken, ook als het kwaad ons treft.

Homiletische aanwijzingen

  • Ik zou in deze dienst kiezen voor een inzet in medias res. Zondag 10 roept bij het lezen namelijk ongetwijfeld van alles op. Voor de een is dat herkenning, vanuit de troost die deze Zondag gaf op moeilijke momenten in het leven. Voor de ander roept het juist irritatie op, misschien wel aversie. Hoe kun je dit nu zo zeggen? Wat wordt hier gezegd over God? Komen alle dingen die er in je leven gebeuren van Hem? Dus ook die terminale ziekte of die handicap? Moet ik dat echt geloven? En bij weer iemand anders zorgt Zondag 10 voor een diepe berusting. Zoals wel gezegd wordt: ‘Het is geen vreemde die het je aandoet.’ Daarom moet je ook niet vragen: ‘Waarom?’, alleen: ‘Waartoe?’. Dat is herkenbaar.

  • Wat zegt Zondag 10 nu eigenlijk wel en wat niet? Om dat op het spoor te komen, kunnen we letten op het beeld van Gods hand dat de catechismus tot drie keer toe gebruikt. De eerste keer wordt gezegd dat de Here ons regeert ‘als met Zijn hand’. Daarmee wordt bedoeld dat God intens en intensief op Zijn schepping betrokken is. God is niet als een klokkenmaker of een fabrikant die zich terugtrekt als de machine eenmaal in werking is gezet. Nee, Hij blijft betrokken bij het reilen en zeilen in deze wereld. Sterker nog, Hij regeert en bestuurt haar ‘als met Zijn hand’. Zie het voor je: ‘He’s got the whole world in his hands.’

    De catechismus maakt een volgende stap. Want als God voortdurend en actief betrokken is bij Zijn schepping, kunnen we alles wat groeit en bloeit en wel of geen vrucht draagt niet los van Hem zien. Maar dan geldt dat ook voor ons dagelijkse leven. Ons eten en drinken, ziekte en gezondheid, rijkdom en armoede: ze ‘komen ons toe uit Zijn vaderlijke hand’.

  • Dus toch…?! Alles wat er gebeurt, ook het verschrikkelijke, is Gods wil. Trek die conclusie niet te snel. Dan gaan we voorbij aan de betekenis die onder de beeldspraak van de catechismus schuilgaat. De denkwereld van het noodlot, dat alles wat gebeurt, komt zoals het komen moet, dat is nu juist wat door het christelijk geloof is opengebroken. Er is een God die kiest en schept, een God die sommige dingen wil en andere juist niet. En Hij wil alleen het goede, omdat Hij volmaakt goed is. Omdat Hij een Vader is, mijn Vader. Bij de vorige Zondag hebben we ontdekt dat we Zijn wil met ons leven niet kunnen aflezen aan de werkelijkheid, maar aan Christus!

    ‘Uit Zijn vaderlijke hand’ moeten we dan ook niet zo lezen dat alles wat gebeurt door God gewild is, hoewel er geen dingen buiten Hem om gaan. Niet ‘zonder Zijn wil’ zegt de catechismus oorspronkelijk in antwoord 28. De catechismus schetst ons niet een God die in de controlekamer van deze wereld op de knoppen drukt, en dan soms ook de knop ‘ziekte’ indrukt omdat Hij vindt dat wij dat nodig hebben. Maar Hij is ook niet de machteloze toeschouwer, die handenwringend aan de kant van het leven staat te kijken naar alles wat er gebeurt. Zondag 10 is immers een uitleg bij de belijdenis dat Hij de Almachtige, de Schepper van hemel en aarde is! Dat komt naar voren in de derde keer dat de catechismus het beeld van de hand gebruikt. Alle schepselen – en dus ook wij – zijn ‘in Zijn vaderlijke hand’.

  • Maar als het kwade dan niet direct door God gewild wordt, hoe is Hij er dan bij betrokken? De woorden van Jezus in Mattheüs 10 zijn een van de meest sprekende gedeeltes in de Bijbel wat dit betreft. In dit gedeelte horen we Jezus spreken over de haren van ons hoofd, die alle geteld zijn. Maar dat niet alleen, Hij spreekt ook over de musjes, waarvan er geen één ter aarde stort zonder de wil van God! Letterlijk staat het er nog anders: niet ‘buiten uw Vader om’!

    Jezus zegt dus niet dat ons niets kan overkomen. Dat musje kan wel degelijk vallen! Maar als hij valt – zo’n klein, onbeduidend vogeltje – dan gebeurt dat niet zonder de hemelse Vader. En Christus zegt erbij: jullie gaan vele musjes te boven.

    We hebben een Vader in de hemel, die zelfs de haren van ons hoofd geteld heeft. Niets ontgaat Hem. Hij wordt niet verrast. Hij waakt over ons, dag en nacht (Ps. 121). Daarom – zo zegt de catechismus ons voor – is er alle reden om dankbaar, geduldig en vol vertrouwen te zijn. Dankbaar omdat God deze wereld in Zijn hand houdt. Geduldig, omdat ons leven – hoe het ook gaat – in Zijn hand is. En vertrouwen om ons aan Hem over te geven, met ons hele bestaan.

    Misschien moet daar iets bij, de roep tot God: ‘Here, ik begrijp het niet en zie het niet… Waarom?’ De Psalmen staan er vol van, en tot in het laatste bijbelboek klinkt die roep (Op. 6:10). Dat is dus iets volstrekt anders dan de berusting van ‘het gaat toch zoals het gaan moet’. Ook de roep tot God en de klacht passen binnen de vertrouwelijke omgang met Hem.

  • In Zondag 10 gaat het dus allerminst om de belijdenis dat je het maar moet afwachten wat God met je leven doet. ‘God is getrouw, Zijn plannen falen niet’ (Gez. 304). Het gaat dus om het vertrouwen dat Hij goed is en betrouwbaar en dat Hij zó ons leven leidt. ‘Die ’t heden kent, de toekomst overziet’.

    Daarom zegt de catechismus ten slotte: verlaat je op deze God. Eigenlijk moet je dat in gedachten voor je zien. Denk aan een klein kind dat op de trap staat. Onderaan staat papa en hij zegt: ‘Spring maar! Ik vang je op.’ Dat is je op God verlaten! Een sprong in het diepe. En toch, in het vertrouwen dat Hij je niet laat vallen. Nooit.

    Het is de belijdenis van Zondag 1. Als we mogen weten dat we Zijn eigendom zijn, dan geldt dat in leven en sterven, ‘ja ook, dat alle dingen tot mijn zaligheid moeten dienen’. Daarom mogen we weten: Hij is erbij! Als ik geboren word en als ik sterven moet. Hij is erbij in vreugde en verdriet, in ziekte en gezondheid en in voor- en tegenspoed. Zelfs al zie en ervaar ik Hem niet. Hij is erbij!

Met het oog op de tieners

Als er ruimte voor is in de dienst, kan het persoonlijke verhaal van een gemeentelid de vragen waar het om gaat heel concreet en dichtbij brengen. Bijvoorbeeld het verhaal van iemand die veel heeft meegemaakt en door diepe dalen is gegaan, maar daarin ook de nabijheid en trouw van God ervaren heeft. Juist voor tieners kan zo’n getuigenis helpen om te zien dat de zorg van God tastbaar is in het leven van mensen. Mooi als er na de dienst gelegenheid is om daar verder over in gesprek te gaan!

Bij het afsluitende gedeelte van de preek past wellicht nog een illustratie van hoe God ‘het heden kent en de toekomst overziet’. Peter Geach gebruikt in zijn boek Providence and Evil (Cambridge, 1977) het beeld van een schaakgrootmeester. Ik heb gemerkt dat jongeren dit beeld verhelderend vinden, ook al is er wel wat op af te dingen. Geach vergelijkt God met een schaakgrootmeester. Wij mensen spelen een schaakmatch met Hem. Daarin kunnen wij vrij de zetten doen die we willen, zelfs zetten die tegen Gods plan ingaan. Maar God heeft altijd een nieuwe zet paraat om toch Zijn doel te verwezenlijken.

Overigens moet ervoor gewaakt worden het leerstuk van de voorzienigheid alleen te behandelen als iets wat verdedigd moet worden. Juist tieners kan het helpen om te benadrukken dat niet alleen ‘wij christenen’ een probleem hebben als het gaat over het lijden. Voor niet-christenen is het probleem misschien nog wel groter. Als de vraag gesteld wordt waarom sommige mensen te maken hebben met tegenslag op tegenslag, terwijl het een ander voortdurend voor de wind gaat, is het antwoord voor wie niet in God gelooft heel eenvoudig: het is toeval, meer niet. Verder valt er niets over te zeggen. God Zelf – als Hij bestaat – heeft er ook niets over te zeggen. Voor wie wél in God gelooft, is het antwoord moeilijker. Maar ook veel mooier! Waarom Hij het toelaat dat iemand narigheid overkomt, kunnen we niet begrijpen. Dat is het moeilijke deel van het antwoord. Maar wie in Hem gelooft, weet: Hij is er altijd bij! God heeft een plan met ons leven en Hij zal ervoor zorgen dat het hoe dan ook goed met ons komt. Wat er ook gebeurt, we mogen erop vertrouwen dat Gods goedheid en liefde ons altijd zullen volgen, al de dagen van ons leven (Ps. 23:6). Zoals hierboven gezegd is: Hij heeft altijd een nieuwe zet paraat om toch Zijn doel met ons te verwezenlijken. Dat is het mooie deel van het antwoord.

Met het oog op de kinderen

Het voorbeeld aan het eind van de preek is ook in dit geval goed te gebruiken als opstap naar de preek toe. Het is iets wat veel kinderen zullen herkennen. Durven ze dan te springen? Het laat mooi zien waar het om gaat: niet om sluitende antwoorden, maar om vertrouwen op God!

Een andere mogelijkheid is om een theedoek mee te nemen. ‘Waar kun je die voor gebruiken? Behalve voor de vaat ook voor spelletjes als blindemannetje en koekhappen. Je ziet niets, maar je wordt geholpen door iemand anders die wél kan zien en je aanwijzingen geeft: “Iets meer naar links”, “Rechtdoor!” enzovoort. Zo is het ook in het geloof. Op veel vragen hebben we geen antwoord, maar we worden geholpen door Gods beloften!’ Dit voorbeeld past goed bij Gezang 293, van Jacqueline van der Waals, die dit lied schreef toen ze blind geworden was: ‘Waar de weg mij brengen moge, aan des Vaders trouwe hand, loop ik met gesloten ogen, naar het onbekende land.’

Pastorale aanwijzingen

Het is belangrijk om oog te hebben voor de verschillende manieren waarop mensen de vraag naar God en het lijden tegemoet treden. Voor sommigen zal het vooral een theoretische vraag zijn, terwijl het voor iemand die kortgeleden een levenspartner verloor, om een heel existentieel punt gaat. Hoe gemeenteleden met zulke dingen omgaan is ook heel verschillend. Soms lijkt het alsof ‘berusting’ het ideaal is om gelovig met ervaringen van lijden en verdriet om te gaan. Dat is mijns inziens een tragisch misverstand. Daarom is er pastoraal veel aan gelegen om ruimte te maken in de preek en de liturgie voor de roep tot God. In een prachtig opstel ‘Trumpets, Ashes, and Tears’ (in: Hearing the Call. Liturgy, Justice, Church, and World. Grand Rapids/Cambridge, 2011, p. 19-28) heeft Nicholas Wolterstorff erop gewezen dat in de liturgie van de kerk ruimte moet zijn voor drie dingen: lofprijzing en aanbidding (trumpets), schuldbelijdenis en boete (ashes) en voorbede en klacht vanwege de nood en het verdriet in ons leven (tears). Dat laatste is in de context van deze Zondag erg belangrijk.

Met het oog op de tieners

Vanwege de ontwikkelingsfase waarin tieners zitten, kan persoonlijk leed dat hun overkomt erg heftig bij hen binnenkomen. Ze maken misschien voor het eerst mee dat iemand in hun directe omgeving (vader, oma, klasgenoot) overlijdt. Ondertussen zitten ze midden in de ontwikkeling om een ‘stabiele persoon’ te worden. Dat maakt het des te moeilijker om het verdriet te verwerken.

Maar ook hun ‘kleine leed’ (een verkering die uitgaat, weinig of geen aansluiting bij hun groep hebben of gepest worden) moeten we serieus nemen en niet bagatelliseren. Natuurlijk is het van andere orde dan bijvoorbeeld het verliezen van een levenspartner. Maar ook de ‘kleine’ tranen mogen een plek hebben bij God.

Met het oog op de kinderen

Wat voor de tieners geldt, geldt mutatis mutandis ook voor de kinderen.

Liturgische aanwijzingen

  • Psalmen en enige gezangen (1773): Psalm 42:1, 2, 3, 5; 68:10; 121; 130:1, 3; 147:6.

  • Liedboek voor de Kerken: Psalm 57:1, 2, 5; 77:1, 2, 4, 6; 148:2, 3, 6. Gezang 293; 304:1, 2; 404:1, 3; 447.

  • Opwekking: 429, 698.

Helpende vormen

Zie hiervoor schets 7.1.

Met het oog op de tieners

De volgende dubbelvraag en bijbehorende opdracht kan (via e-mail of Facebook) aan tieners worden voorgelegd, met daarbij de vraag of de reacties (anoniem) gebruikt mogen worden (bijvoorbeeld als inleiding op de preek).

  • Wie van jullie heeft weleens getwijfeld aan God vanwege lijden dat je is overkomen (of dat in de wereld gebeurt)? Hoe ging je daarmee om?

  • Voor wie van jullie is het geloof in God juist ook een troost geweest toen je iets ergs overkwam?

  • Deel jullie ervaringen met elkaar. Wat jij hebt meegemaakt, kan anderen misschien weer helpen.

Een ander idee is om het volgende fragment te verspreiden via e-mail of Facebook. Gavin Reidstone, de bisschop van Maidstone, vertelde eens over een jongen in zijn gemeente die zijn rug had gebroken bij een val van de trap. Dat was gebeurd toen hij nog maar één jaar oud was. Sindsdien was het ziekenhuis in, ziekenhuis uit. Toen Gavin hem tijdens een kerkdienst een keer interviewde, maakte de jongen de opmerking: ‘God is eerlijk.’ Gavin onderbrak hem en vroeg: ‘Hoe oud ben je?’ ‘Zeventien,’ antwoordde de jongen. ‘Hoeveel jaar heb je in het ziekenhuis doorgebracht?’ ‘Dertien jaar in totaal.’ Waarop Gavin vroeg: ‘En dat vind je eerlijk?’ De jongen antwoordde: ʽGod heeft de hele eeuwigheid nog om het goed te maken.’ (Uit: Nicky Gumbel, Brandende kwesties. 7 Vragen waar we met het christelijk geloof tegenop lopen. Hoornaar, 1998.)

Stel hierbij de volgende vraag.

Lees dit getuigenis en geef je mening. Wat vind je van dit verhaal?

  • Klinkt wel mooi.

  • Ik zou wel iets anders zeggen.

  • Zo gelovig ben ik niet.

  • Eigenlijk vind ik het soft.

  • Je mag toch ook wel boos op God zijn?

  • Hoezo eerlijk van God?

  • – Anders: ………

Met het oog op de kinderen

In de voorbereiding van de preek kan – indien passend – gebruikgemaakt worden van de herinnering aan de eigen kindertijd. Wat betekende het voor uzelf toen bijvoorbeeld een opa of oma overleed? Hoe dacht u op dat moment aan God? Vooral met betrekking tot de vraag of Hij (ook) een troost was. Kinderen vinden het mooi als de dominee daar iets over vertelt, het is mogelijk iets wat zij herkennen. Misschien kan naar aanleiding daarvan gevraagd worden: ‘Waarover had jij met God willen praten toen jouw opa of oma overleed?’

Literatuur

  • G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012. (CD)

  • Vos e.a. (red.), Johannes Duns Scotus. Teksten over God en werkelijkheid. Zoetermeer, 1995, p. 77-85.

  • Gregory A. Boyd & Edward K. Boyd, Brieven van een scepticus. Barneveld, 2001, p. 43-47.

W. Markus, Grond onder je voeten. Omdat jouw geloof niet in de lucht hangt. Zoetermeer, 2012, hoofdstuk 8.

J.P. Versteeg, Bijbelwoorden op de man af. Kampen, 1987, p. 108 vv.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken