Menu

Premium

7.3. Hoe almachtig?

Zie ook

Heidelbergse Catechismus

Vraag 27: Wat verstaat u onder de voorzienigheid van God?

Antwoord: (…) ja alle dingen ons niet bij toeval, maar uit Zijn vaderlijke hand toekomen.

Vraag 28: Waarom is het voor ons van nut te weten, dat God alles geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt?

Antwoord: Opdat wij in alle tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar mogen zijn en in alles wat ons nog overkomen kan ons verlaten op onze getrouwe God en Vader (…).

Nederlandse Geloofsbelijdenis

Artikel 13: De voorzienigheid van God

Wij geloven, dat die goede God, nadat Hij alle dingen geschapen had, ze niet aan zichzelf heeft overgelaten of aan het toeval of het lot heeft prijsgegeven, maar ze overeenkomstig Zijn heilige wil zo bestuurt en regeert, dat in deze wereld niets gebeurt zonder Zijn beschikking. Toch is God niet de auteur van de zonde, noch heeft Hij er schuld aan. Want Zijn macht en goedheid zijn zo groot en onbegrijpelijk, dat Hij Zijn werk zeer goed en rechtvaardig beschikt en doet, ook wanneer de duivelen en de goddelozen onrechtvaardig handelen. En wat Hij doet boven het begrip van het menselijk verstand, dat willen we niet nieuwsgierig onderzoeken, meer dan ons begrip bevatten kan. Maar wij aanbidden in alle ootmoed en eerbied de rechtvaardige oordelen van God, die voor ons verborgen zijn. We stellen ons ermee tevreden dat wij leerlingen van Christus zijn, om alleen te leren wat Hij ons aanwijst in Zijn Woord, zonder deze grenzen te overschrijden.

Deze leer geeft ons een onuitsprekelijke troost, wanneer wij er door leren verstaan dat ons niets bij toeval kan overkomen, maar door de beschikking van onze goedertieren hemelse Vader. Hij waakt over ons met een vaderlijke zorg, terwijl Hij zo over alle schepselen heerst, dat niet één haar van ons hoofd (want zij zijn alle geteld), ook niet één vogeltje op de aarde kan vallen zonder de wil van onze Vader (Mat. 10:29-30). Hierop verlaten wij ons, omdat wij weten dat Hij de duivelen en al onze vijanden in toom houdt, die ons zonder Zijn toelating en wil niet kunnen schaden. En hierom verwerpen wij de verdoemelijke dwaling van de epicureeërs, die zeggen dat God Zich nergens mee bemoeit en alles aan het toeval overlaat.

Relatie van het thema tot het hoofdthema

Deze schets heeft als insteek de eigenlijke theodiceeproblematiek: de vraag naar God en het lijden als een problematisch gegeven. Hoe almachtig is Hij? Waar komt het kwaad vandaan? Juist in gesprek met de belijdenisgeschriften valt er nieuw licht op onze vragen en krijgen we oog voor het perspectief van Gods regering.

De leefwereld van de hoorder

De theodiceeproblematiek is prominent aanwezig in onze cultuur. Dat is niet altijd zo geweest. In de literatuur wordt in dit verband vaak verwezen naar de verwoestende aardbeving die op 1 november 1755 plaatsvond in Lissabon. Het was Allerheiligen en op het moment dat de aardbeving plaatsvond, zaten vele kerken vol mensen. De verwoesting was enorm, en er waren tienduizenden slachtoffers. Deze gebeurtenis zorgde voor een enorme schok in Europa. Het bracht vragen aan de oppervlakte die al langer sluimerden, vragen over God en het lijden. Voltaire bijvoorbeeld dreef, onder verwijzing naar de aardbeving, in zijn roman Candide de spot met Leibniz’ idee dat deze wereld wel ‘de best mogelijke wereld’ moest zijn.

Toch verklaart deze gebeurtenis op zichzelf nog niet waarom het lijden nu ineens problematischer zou zijn dan daarvoor. Het heeft iets weg van het zien van het topje van de ijsberg. De oorzaken waarom het lijden nu anders ervaren werd, ontstonden al eerder. In de Renaissance kwam, onder invloed van de filosofie van Aristoteles, een dualistisch denken op waarin natuur en bovennatuur gescheiden werden, een ‘twee-verdiepingentheologie’ (zie hierover CD, p. 176-177, en Bijna goddelijk gemaakt, p. 51-57). Wat betreft de thematiek die hier aan de orde is, leidde deze ontwikkeling eerst tot een verzelfstandiging van de natuurlijke orde, die zichzelf wel kon bedruipen en waarmee God Zich in de regel niet meer bemoeide (deïsme). In de tijd van de Verlichting werd vervolgens de ‘bovenverdieping’ (God) overbodig of bespottelijk geacht, alleen nog nodig voor goedgelovige of bijgelovige lieden die niet durven leven bij het licht van de rede.

Tot op vandaag stempelt dit type denken het culturele klimaat. Dat wordt bijvoorbeeld merkbaar in het verschil in reacties op natuurrampen in de wereld. Christenen in de getroffen gebieden belijden op zulke momenten steevast hun geloof in God, terwijl westerse christenen zulke gebeurtenissen juist vaak ervaren als een ondermijning van het geloof in God. De vraag naar God en het lijden is ook voor veel trouwe kerkgangers een van de belangrijkste vragen waarop ze een antwoord zoeken.

Met het oog op de tieners

We raken met deze vragen ook aan een belangrijk punt voor tieners. Zij groeien op in een cultureel klimaat waarin de gedachte aan God grotendeels is uitgebannen uit het publieke domein. Behalve als het gaat over het lijden. Juist dan wordt God opvallend veel ter sprake gebracht, ook al is dat vaak op een negatieve manier: verwijtend of spottend. We kunnen onze tieners dus een grote dienst bewijzen met een leerdienst die ook is afgestemd op hen en hun vragen, die niet wezenlijk anders zijn dan de vragen van volwassenen.

Veelal vragen ze zich überhaupt af wat God met de details van hun leven te maken heeft. En waarom God de één wel een wonderlijke genezing doet toekomen en de ander niet. Veel jongeren anno nu hebben na hun studie geen werk gevonden of kunnen geen keuze maken uit de eindeloze hoeveelheid mogelijkheden die hun leven richting kan geven. Daarbij is er veelal geen (uit)zicht op het uiteindelijke doel van het leven: de eeuwige heerlijkheid. Wat betreft de almacht van God leven ze ook vaak met karikaturen: bijvoorbeeld met een beeld van een God die met een druk op de knop altijd alles naar Zijn hand kan zetten en niet te maken heeft met de strijd tussen de machten die gaande is. Ze beseffen vaak ook niet dat Hij een deel van de verantwoordelijkheid bij de mens heeft gelegd. Jongelui die wel willen geloven in een almachtig God, komen er vaak niet uit met alle losse einden die er zijn in deze gebroken wereld en geteisterde samenleving. Ze kunnen een almachtige God en een liefdevolle God niet met elkaar rijmen. Herkenbaar voor tieners is wellicht de overmoedige gedachte van Bruce Nolan uit de film Bruce Almighty (zie onder Homiletische aanwijzingen) die dénkt dat hij het beter kan dan God.

Met het oog op de kinderen

Wat geschreven is over tieners, geldt ook voor kinderen. Het zou een misverstand zijn om te denken dat kinderen van acht of tien jaar deze vragen niet kennen. Wat echt helpt is authenticiteit, juist ook in de omgang met deze vragen. Geef geen antwoorden die niet kloppen en die later weer ‘ingeslikt’ moeten worden, en durf vragen waar we zelf geen antwoord op hebben te laten staan. En daar zijn niet alleen kinderen bij gebaat.

Kinderen leven overigens vaak nog wel met een eenvoudig vertrouwen op God: ‘De Here kan alles,’ zeggen jongere kinderen nog weleens.

Uitleg

Hoe almachtig is God? En hoe verhoudt Zijn macht zich tot de macht van andere schepselen? Om te beginnen zien we hoe zowel de HC als de NGB veel nadruk leggen op de wil van God en op Zijn ordinantie. Daarmee wordt enerzijds onderstreept dat ‘alle dingen ons niet bij toeval, maar uit Zijn vaderlijke hand toekomen’ (Zondag 27). Anderzijds wordt ook benadrukt dat God doelbewust en geordend handelt. In de klassieke theologie is dat geordende handelen altijd verbonden met het doel van Zijn handelen. Alles wat God wil en doet, staat in dat perspectief. Met andere woorden, daarmee krijgen de vragen waarover het gaat van meet af aan een eschatologische spits!

Het tweede wat opvalt, is dat de NGB gedifferentieerd spreekt over Gods handelen en het handelen van Zijn schepselen. In het handelen van God hebben schepselen hun eigen plaats (‘duivelen en goddelozen die onrechtvaardig handelen’). God geeft hun de vrijheid om te handelen, zelfs als dat tegen Zijn wil ingaat. Calvijn spreekt in dit verband graag over Gods voorzienigheid die door de menselijke verwarring en chaos heen werkt.

Direct daaruit volgt een ander punt, namelijk dat artikel 13 van de NGB nadrukkelijk verklaart dat God niet de auteur van de zonde is en er ook geen schuld aan heeft. Wat God doet, dat is welgedaan: Hij is rechtvaardig en goed. Met andere woorden: hoewel niets aan Gods bestuur en ordening onttrokken is, is het kwaad niet aan Hem toe te schrijven. Hij kan niet anders dan het goede willen. Vandaar dat de HC in Zondag 28 op kan roepen om ‘in alles wat ons nog overkomen kan ons [te] verlaten op onze getrouwe God en Vader’.

Als laatste punt valt op dat de NGB, mede onder invloed van Calvijn, veel nadruk legt op de onbegrijpelijkheid van Gods handelen in deze wereld. Wat Hij doet ‘boven ons begrip’ moeten wij niet nieuwsgierig onderzoeken, ‘meer dan ons begrip verdragen kan’. Hoe moeten we deze woorden opvatten? Gaat het hier om een ‘empirische’ constatering: als mensen zijn we niet bij machte God en Zijn handelen te begrijpen? Of zijn deze woorden ‘normatief’ bedoeld: als mens zijn we niet gerechtigd om zulke vragen te onderzoeken? In de eerste richting wijst het gebruik van het woord ‘capacité’ in de Franse editie. Dat wil zeggen: het gaat de draagkracht van onze (verstandelijke) capaciteiten te boven. Ook voor de tweede uitleg is echter iets te zeggen. De NGB gebruikt namelijk het woord ‘curieuselijk’, dat is afgeleid van het Latijnse begrip curiositas. Vanaf Augustinus werd de nieuwsgierigheid de Middeleeuwen door gezien als een zondige eigenschap. Maar curiositas werd daarbij niet opgevat als intellectuele nieuwsgierigheid. Tegenover deze ondeugd stond namelijk de studiositas als parallelle deugd: je vol ijver inzetten om kennis te verwerven. Het probleem met curiositas is dus niet dat wij met onze vragen verboden terrein betreden. Het punt is: waartoe dienen die vragen? Om onze nieuwsgierigheid te bevredigen of om ons verder te helpen op de weg van kennis van en vertrouwen op Gods handelen? De opmerkingen van de NGB zijn dus niet bedoeld om indringende vragen voortijdig de kop in te drukken.

Relevantie van het thema

Als het waar is dat de vraag naar God en het lijden ook voor veel trouwe kerkgangers een van de belangrijkste vragen is in hun leven, is een leerdienst over dit onderwerp uiterst relevant. Daarbij is het goed om het verschil in denkwijze en geloofsattitude tussen de NGB en ons te laten zien. Tegelijk gaat het daarbij niet om een ‘wegwuiven’ van onze vragen of om het bagatelliseren van ervaringen van lijden. De tekst van de NGB is een uitnodiging om onze vragen te bezien vanuit een ander perspectief, dat voor ons niet zo vanzelfsprekend meer is. Natuurlijk zullen niet al onze vragen beantwoord worden. Dat hoeft ook niet. Maar juist het aanreiken van een nieuw perspectief kan helpen om de vragen toch anders te wegen.

Met het oog op de tieners

Voor veel, maar zeker niet alle tieners zal de vraag naar God en het lijden vooral theoretisch gekleurd zijn. Daarom is het belangrijk om ook met hen op zoek te gaan naar echte antwoorden, die hen verder helpen. Daaraan vooraf gaat echter nog iets anders, namelijk dat het belangrijk is om hen aan te moedigen echte vragen te stellen. En van daaruit op zoek te gaan naar antwoorden, niet gemakzuchtig (‘Zie je wel, het klopt toch niet’), maar vasthoudend. Een leerdienst kan daar zeker in stimuleren! Het kan hen ook helpen om na te denken over de verhouding tussen Gods voorzienigheid en de vrijheid en macht die God aan mensen heeft gegeven om eigen keuzes te maken, en over de macht die demonen hebben. Ook kan zo’n dienst hen helpen de vragen in het perspectief te zien van waar het werkelijk over gaat, namelijk het verwerven van het eeuwige leven bij God. Daarmee kan zo’n leerdienst karikaturen wegnemen met betrekking tot de almacht van God en hun laten inzien dat Gods almacht en liefde op een bijzondere wijze samenkomen in Christus’ lijden aan het kruis.

Met het oog op de kinderen

Het aanmoedigen tot vragen stellen is zeker ook belangrijk voor kinderen. Zie verder wat geschreven is bij ‘De leefwereld van de hoorder’.

Relevante bijbelgedeelten

Job is het bijbelboek waarin de vragen over God en het kwaad het meest expliciet worden gethematiseerd. Voor deze leerdienst lijkt mij dat een goede keuze. Een selectie uit de begin- en slothoofdstukken ligt voor de hand, bijvoorbeeld 1:1-12, 38:1-7, 39:34-40:9, 42:1-6. Met name de uitleg van de laatste hoofdstukken is omstreden. Wat gebeurt hier precies? Legt de Here hier Job het zwijgen op door hem te overweldigen met Zijn machtsvertoon? Of is het juist zo dat God hier verantwoording aflegt aan Job, omdat Job rechtvaardiger is gebleken dan Hij? Ik houd het erop dat het slot van het boek Job een andere richting op wijst, namelijk naar de complexiteit van de schepping. Daaraan zitten twee kanten. Enerzijds de kant van de onbegrijpelijkheid: een mens is te klein om de schepping, als werk van de Schepper, te kunnen doorgronden in al haar complexiteit. Vandaar de herhaalde vragen van God aan Job: ‘Was jij erbij? Gaf jij advies?’ Enzovoort. Anderzijds zit er in de complexiteit van de schepping en haar structuren ook ruimte voor processen die niet buiten Gods controle om gaan, maar die Hij evenmin direct wil. Zo opent het boek Job met de verwijzing naar de satan, maar ook de invloed van mensen hoort daarbij. Misschien moeten we zelfs zeggen dat een deel van het leed dat ons overkomt een mogelijkheid is die in de schepping als zodanig is gegeven. Ik heb daarbij de woorden van A.A. van Ruler in gedachten, die ervoor pleitte om stoffelijkheid en zonde van elkaar los te maken. Neem bijvoorbeeld het feit dat als ik van een zekere hoogte val, ik breuken oploop of misschien nog erger. Toch is noch de zwaartekracht, noch het gegeven dat ik kan vallen ‘kwaad’. Het behoort bij de structuur van de schepping.

Als gedeelte uit het Nieuwe Testament valt te denken aan Romeinen 8:18-27. Daarin komt zowel het zuchten van de schepping, alsook de eschatologische gerichtheid tot uiting.

Aanwijzingen voor de leerdienst

Doelstelling

Door deze leerdienst heeft de gemeente een ander perspectief ontvangen op de vragen over Gods goedheid en (al)macht.

Homiletische aanwijzingen

  • Om te beginnen een gedeelte uit de brief die Guido de Brès schreef aan zijn moeder op 19 mei 1567, twaalf dagen voordat hij zou sterven op last van de inquisitie. Hij weet dat hij niet lang meer zal leven en schrijft om zijn oude moeder te troosten.

‘Mijn lieve moeder, ik bid u, wees vol goede moed in uw verdriet. En draag deze beproeving, die u door God gezonden wordt, met geduld en met blijdschap, vanuit de wetenschap dat dit Gods welbehagen is. Daartegen moeten we ons niet verzetten, als dat al zou kunnen. Leef in ontzag voor God, en blijf aan mij denken, dat ik steeds mijn God gediend heb, tot in de dood. Ik beveel mijn arme vrouw en mijn kindertjes, die hun vader in hun vroegste jeugd verliezen aan in uw voorbede. Ik bid de Heere, mijn God, uit de grond van mijn hart, dat Hij hun van hun jeugd af Zijn Heilige Geest wil schenken en hen in ontzag voor Hem zal laten wandelen gedurende heel hun leven. Ik vraag Hem zonder ophouden om die zegen, dat Hij Zich de man van mijn arme weduwe zal betonen, dat Hij haar zal zegenen en haar genadig zal zijn tot in eeuwigheid. (…) Vaarwel, mijne moeder, mijne lieve moeder, vaarwel. De Heere trooste u in uw beproeving.’

Een prachtige, ontroerende brief. En toch… Het kan zomaar zijn dat we het gevoel hebben er niet bij te kunnen. Dat we het zelf niet zo zouden kunnen zeggen en beleven, omdat we vol vragen zitten. Vragen van buitenaf: die vrienden, collega’s, kinderen aan ons stellen. Maar misschien zijn het ook wel juist de vragen die we zelf hebben. Over God en het lijden. Waarom?

  • Misschien helpt het om naast de brief van Guido de Brès een andere gebeurtenis te plaatsen. In 1755 vond er een verschrikkelijke aardbeving plaats in Lissabon. Het was een van de meest vernietigende aardbevingen ooit, met tienduizenden doden. Het betekende een enorme schok voor de mensen in heel Europa. Overal werd dat verschrikkelijke nieuws bekend. Het zorgde ook voor heel veel vragen. Over God en over de vraag naar het lijden vooral. Hoe zijn Zijn macht en goedheid met dat intense lijden te combineren? Het leek wel in de lucht te zitten. De vraag naar Gods voorzienigheid was nu een probleem. Geen vreugdevolle belijdenis meer, maar een lastige kwestie.

    En zo is het eigenlijk nog steeds voor ons. Of het nu gaat over de Holocaust of over natuurrampen, zoals de tsunami van 2004 met meer dan 200.000 doden. Telkens weer klinkt de vraag: Hoe is dat nu te rijmen met God? De NGB en de HC geven eigenlijk geen antwoorden op die vragen. Waarom niet? Omdat ze die vragen niet kennen. In ieder geval niet op die manier. Niet dat de christenen in de tijd van de Reformatie geen weet hadden van lijden en verdriet. Om één voorbeeld te noemen: de kindersterfte was vele malen hoger dan vandaag. Maar zulke ervaringen ondermijnden het geloof in God niet, integendeel: het verdriet werd juist opgevangen in geloof.

  • Het eerste wat opvalt in de NGB, is dat er gezegd wordt dat we niet alles kunnen begrijpen. Hoezo? Als kind vonden we het altijd vervelend als gezegd werd: ‘Je bent er nog te klein voor.’ Hoe is dat hier bedoeld? Denk even aan het slot van het boek Job. Hoofdstukken lang hebben de vrienden van Job en ook Job zelf gesproken over zijn lot. Zijn vrienden zeiden: ‘Er moet iets zijn in je leven. Zonde, schuld… Er moet een reden zijn voor het feit dat je dit allemaal meemaakt.’ Maar Job hield vol: ‘Zoiets is er niet. Ik ben onschuldig.’

    Maar vanaf hoofdstuk 38 gaat God Zelf spreken. En wat is Zijn antwoord? Dat is nog niet zo eenvoudig. De uitleggers zijn het op dit punt niet met elkaar eens. Er zijn exegeten die zeggen dat God Job hier probeert te imponeren. Overweldigen als het ware, om hem zo het zwijgen op te leggen. Anderen zeggen: eigenlijk zegt God hier met zoveel woorden dat Job rechtvaardiger is dan Hij Zelf. Beide exegeses overtuigen niet (helemaal). Er is hier nog iets anders aan de hand, namelijk dat God aan Job laat zien dat er een enorm verschil is tussen Hem en ons. Alsof Hij tegen Job zegt: ‘Job, jouw blikveld is niet groot genoeg om het te kunnen overzien. Net zoals jij er ook niet bij was toen Ik de wereld heb geschapen. Zoals jij er niet voor kunt zorgen dat de sterren in hun baan geleid worden.’ Dat is in feite ook de lijn van de NGB: het gaat ‘boven ons begrip’. Maar dat betekent niet dat we geen vragen mogen stellen of niet mogen nadenken. Dat gebeurt in de NGB en de HC ook. Volop zelfs.

  • Vanuit de belijdenis van de kerk staat één ding vast: God is goed en rechtvaardig. Van Hem geen kwaad woord! Dat is belangrijk, ook voor ons. Als we geconfronteerd worden met ingrijpend leed, komt de vraag naar Gods goedheid boven. Je zou kunnen zeggen: voor ons is het kwaad dat ons treft reëler dan de goedheid van God. Voor iemand als Guido de Brès is dat omgekeerd. Hij plaatst geen vraagtekens achter Gods goedheid. En dat is geen papieren belijdenis. Denk nog even aan de brief die hij schreef vlak voor zijn dood. In de catechismus wordt ons hetzelfde voorgezegd: namelijk om ‘in alles wat ons nog overkomen kan ons [te] verlaten op onze getrouwe God en Vader’.

    Maar als er dan geen twijfel kan bestaan aan Gods goedheid en rechtvaardigheid, waar komt dan het kwaad vandaan? De NGB wijst naar de ‘duivelen en de goddelozen’. Het kwaad krijgt hier een persoonlijk gezicht. God heeft zowel engelen als mensen geschapen met vrijheid. Met de mogelijkheid om Hem te gehoorzamen, maar ook om tegen Zijn wil in te gaan. Dat gebeurt dan ook volop, denk aan het begin van het boek Job. Toen en ook nu. De nieuwsberichten staan er vol van: oorlog, terreur, corruptie, schandalen en ga zo maar door.

    Maar er is toch ook ‘natuurlijk kwaad’, als aardbevingen en ander natuurgeweld? Dat is waar, maar ook dat is niet allemaal los te denken van de invloed van ons mensen. Denk bijvoorbeeld aan de klimaatverandering of aan het ontstaan van sommige (welvaarts)ziektes. En daarnaast moeten we zeggen dat een deel van het leed dat ons overkomt een mogelijkheid is die in de schepping als zodanig is gegeven. Water kan ik drinken, maar ik kan er ook in verdrinken. In een zee kan ik zwemmen, maar hetzelfde zeewater kan ook het land overstromen.

  • Het brengt ons bij Romeinen 8, waarin duidelijk wordt dat de Bijbel weet heeft van het zuchten van de schepping. Maar niet zonder hoop! God werkt ergens naartoe: de nieuwe schepping! Dat is ook het perspectief van de NGB: God handelt doelbewust en geordend. Onze vragen kunnen alleen beantwoord worden vanuit dat perspectief. Dat klinkt nog abstract. Het is mooi duidelijk te maken aan de hand van een voorbeeld ontleend aan de Amerikaanse godsdienstfilosofe Eleonore Stump. Zij vertelde eens hoe dokters, in de tijd dat ze zelf kleine kinderen had, adviseerden een kind met hoge koorts in een koud bad te doen. Het gevolg laat zich raden: een krijsende baby, die totaal overstuur is. Maar men geloofde dat dit de remedie was om erger te voorkomen. Zij kon het niet aanzien en aanhoren. Dus deed haar man het. Haar vraag aan de studenten luidde: wie van hen had meer liefde?

    Zo is God onderweg naar Zijn toekomst. Nu zucht en kraakt de schepping nog in al haar voegen. En wij met haar. Maar eens zal God ‘zich openbaren, in heel zijn kreatuur’ (Gez. 288).

Met het oog op de tieners

Zie het voorbeeld van Eleonore Stump in het afsluitende gedeelte van de preek. Ergens in de dienst, in de preek of voor of na de lezing van de NGB, zou ik zeker iets zeggen over het stellen van vragen. Het is mooi om de tieners uit te dagen om op zoek te gaan naar antwoorden op hun vragen, niet vrijblijvend en gemakkelijk, maar met overtuiging en inzet.

Een ander voorbeeld geeft Gregory A. Boyd in Brieven van een scepticus (p. 65). Stel dat er op D-day, de dag van de landing van de geallieerde strijdkrachten, een huisje staat op het strand waar de landing zal plaatsvinden. In dat huisje bevinden zich de zoon, schoondochter en kleinkinderen van de opperbevelhebber. En stel dat ze ook een radioverbinding met hem hebben. Hij weet dat zij er zijn, dat ze onder vuur liggen in de strijd die er woedt. Moet hij dan ter wille van hen de troepen terugtrekken? Maar hij weet, in tegenstelling tot hen, van het grote aanvalsplan en de belangen die op het spel staan. Zo kunnen wij niet overzien welke belangen God op het oog heeft in het besturen van deze wereld.

In een moderne Amerikaanse speelfilm, Bruce Almighty, wordt duidelijkgemaakt dat Gods almacht ingewikkelder is dan wij denken. Het thema komt in de film heel indringend en confronterend aan de orde. De hoofdpersoon, Bruce Nolan, is een televisieverslaggever die ontslagen wordt vanwege enkele wanprestaties. Na een reeks mislukkingen is hij de hele wereld zat. Na een dag op zijn werk waarbij alles fout gaat wat fout kan gaan, wordt hij heel boos op God, die de schuld zou zijn van al zijn ellende. Als God (die zich voordoet als schoonmaker en dan in volledig witte kleding als God verschijnt) dat hoort, nodigt Hij Bruce uit voor een bezoek op Zijn kantoor. Bruce komt dan in een groot, oud en leeg kantoorpand. God stelt Zich aan Bruce voor als ‘I am the One. Hij biedt Bruce aan dat hij een week lang voor God mag spelen. Hij geeft hem al Zijn krachten, om te laten zien hoe moeilijk Zijn ‘baan’ wel niet is. Bruce krijgt dus voor een week de absolute macht om dingen beter te doen dan God, onder twee voorwaarden: hij mag er met niemand over spreken dat hij ‘god’ is, en hij moet de vrije wil van de mensen respecteren.

De ontevreden journalist die tijdelijk als God Almachtig alles kan doen wat hij wil, doet grappige dingen: hij laat een brandweerkraan spuiten als een fontein die straten blank zet (‘Ive got the power’ is de song daarbij), hij splijt de tomatensoep in zijn kom alsof het de Rode Zee is, enzovoort. Hij speelt met zijn macht, maar ontdekt ook dat hij goed moet luisteren naar al die hinderlijke gebeden en die moet beantwoorden. Hij besluit die gebeden via e-mails aan te horen en met een muisklik ‘YES’ geeft hij miljoenen mensen allemaal wat ze verlangen. Als hij iedereen z’n zin geeft, ontstaat er een grote chaos. Langzamerhand beseft de ontevreden almachtige verslaggever dat het moeilijker is dan verwacht om voor God te spelen.

Dit wordt geïllustreerd in een scène waarin Bruce van God vraagt dat de persoon van wie hij houdt, ook van hem houdt. Bruce: ‘Hoe kun je maken dat iemand van je houdt, zonder dat het effect heeft op hun vrije wil?’ God: ‘Ha, welkom in Mijn wereld, zoon. Als jij het voor elkaar krijgt op die vraag een antwoord te vinden, dan hoor Ik het graag.’ De plot van deze film illustreert dat dingen niet zo zwart-wit zijn als tieners vaak denken.

Het is goed tieners erop te wijzen waar het werkelijk om gaat, het grote doel, het eeuwige leven. In de oude wereld worden niet alle gebeden verhoord (meer niet dan wel), maar het kwaad blijft ook bestaan. Ook is het goed hen te wijzen op het aandeel van de mens zelf in het kwaad, en dat van de demonen. Gods almacht betekent niet dat God altijd alles kan. Dat alles voor ons moet meewerken ten goede, betekent niet dat God je rijbewijs ook wel even regelt. Uiteindelijk is Gods almacht te zien aan de manier waarop Hij het kwaad overwint aan het kruis: door Zelf ten onder te gaan. Hier blijkt ook dat Gods almacht niet in menselijke schema’s te vangen is, of gezien moet worden als het toppunt van wat we ons bij menselijke macht kunnen voorstellen. Is dat trouwens ook niet waar we behoefte aan hebben in ons menselijke lijden: niet iemand die uitlegt waarom het lijden er is, maar Iemand die Zelf het ergste lijden meegemaakt heeft?

Met het oog op de kinderen

Ook met het oog op kinderen kan het verhaal van Eleonore Stump worden verteld. Als dat al geldt voor aardse vaders en moeders, hoeveel te meer voor God!

Als alternatief of aanvulling nog een verhaal van professor H. Jonker. Een predikant had kortgeleden zijn nog jonge vrouw verloren en verliet op een winterdag opstandig de pastorie. Hij liep naar het kerkhof waar zijn vrouw begraven lag, knielde neer en schreef met zijn vinger op de sneeuw die de grafsteen bedekte. ‘God is wreed.’ Althans, dat wilde hij schrijven. Maar toen hij de eerste woorden geschreven had, kwam opeens het dochtertje van de koster eraan gehuppeld. Ze zag die twee woorden, en riep: ‘Dominee, ik weet wat u wilt schrijven, mag ik het afmaken?’ En voor de dominee kon antwoorden, schreef ze het woord ‘liefde’ erachter. ‘God is liefde,’ stond er toen. ‘Dat weet ik,’ zei het kind, ‘want dat heeft uw vrouw me zelf verteld!’

Pastorale aanwijzingen

Zie voor de pastorale aandachtspunten rond deze thematiek schets 7.2.

Liturgische aanwijzingen

  • Psalmen en enige gezangen (1773): Psalm 17:4, 7; 46:1, 6; 62:1, 5; 138:2, 4.

  • Liedboek voor de Kerken: Psalm 16:1, 3; 33:2, 3, 7, 8. Gezang 89; 284; 288:1, 4, 8; 431; 432.

  • Opwekking: 520; 687.

Helpende vormen

Zie hiervoor schets 7.1

Met het oog op de tieners

Laat tieners aan het begin van de preek opschrijven waar ze aan denken bij het geloofsartikel: ‘Ik geloof in God, de almachtige Schepper van hemel en aarde.’ U kunt hen ook iets erbij laten tekenen. Of laat hen opschrijven wat ze zouden doen als ze veel of alle macht hadden, en erover nadenken wat ze ‘anders’ zouden doen dan God. Als u mogelijkheden hebt voor visuele ondersteuning, zijn er foto’s, gedichten en filmpjes genoeg die het lijden dichtbij kunnen brengen. World Press Photo bijvoorbeeld heeft indringende foto’s; en gedichten of verhaaltjes over de Tweede Wereldoorlog doen het nog steeds bij goed bij tieners en kinderen.

Met het oog op de kinderen

Ook aan kinderen kunnen de bovenstaande opdrachten gegeven worden. Bij het in beeld brengen van leed moet natuurlijk wel rekening gehouden worden met de eventuele aanwezigheid van jonge kinderen.

Literatuur

  • G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012, p. 176-177. (CD)

  • Nico den Bok en Arjan Plaisier (red.), Bijna goddelijk gemaakt. Gedachten over de menselijke gerichtheid op God, Zoetermeer, 2005, p. 51-57.

  • Gregory A. Boyd & Edward K. Boyd, Brieven van een scepticus. Barneveld, 2001, p. 65.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken