Menu

Premium

7.4. Bidden helpt… of niet?

Zie ook

Heidelbergse Catechismus

Vraag 117: Wat behoort tot een gebed dat God aangenaam is en door Hem wordt verhoord?

Antwoord: (…) Ten derde, dat wij deze vaste grond hebben, dat God ons gebed, hoewel wij het niet waardig zijn, omwille van de Here Christus, zeker wil verhoren, zoals Hij ons in Zijn Woord beloofd heeft.

Vraag 118: Wat heeft God ons bevolen Hem in het gebed te vragen?

Antwoord: Alles wat wij naar geest en lichaam nodig hebben (…).

Relatie van het thema tot het hoofdthema

We geloven dat God goed en almachtig is. De Bijbel spreekt er over, psalmen en liederen bezingen Gods goedheid en almacht op velerlei manieren. Wij geloven ook dat Gods goedheid en macht merkbaar zijn in alle grote en kleine gaven die we ontvangen voor geest en lichaam. Wij mogen Hem daar ook om vragen. En God geeft heel veel. Hij neemt meer dan eens ook lijden weg. Maar lang niet altijd. Hoe valt dit te rijmen met Gods goedheid? Heeft bidden soms wel, soms geen zin? Maar wordt het dan allemaal niet heel erg grillig?

De leefwereld van de hoorder

Er kan bij gelovigen een sterk besef leven dat bidden echt iets doet en er daarom ook toe doet. De meeste gelovigen hebben van jongs af aan leren bidden, zijn daarmee opgevoed en hebben vanuit de Bijbel, de godsdienstige opvoeding en verhalen van mensen begrepen dat bidden zinvol en daarom belangrijk is en echt helpt. Toch leven of komen er vragen. Enerzijds ervaren veel gelovigen dat ondanks het bidden financiële zorgen blijven, ernstige en soms dodelijke ziekten bij henzelf of bij anderen doorgaan, mensen aan en onder depressies lijden, hele werelddelen in groot lijden gedompeld worden, en oorlogen maar door blijven gaan. Sommige mensen knappen af op de kerk en het geloof vanwege ‘onverhoorde gebeden’. Helpt ons bidden tot een goede God wel, als we Gods goedheid niet ervaren? Anderzijds horen we van gemeenten waar veel gebeden wordt om genezing en meer, en waar meer dan eens heel bijzondere verhoringsverhalen vandaan komen. Daarom wordt er vaak gezegd: veel christenen bidden wel om genezing en hulp in nood, maar geloven er niet echt in, en dan gebeurt er niets. En waar in ‘echt’ geloof gebeden wordt gebeuren wonderen. Het welvaartsevangelie gaat in deze opvatting zelfs heel ver.

Veel christenen vragen zich daarom af, wat voor betekenis het gebed voor de situatie heeft. Kan het gebed een situatie veranderen, kan het gebed God veranderen…? Kan het gebed Gods doen en laten veranderen? Kunnen we het lijden ‘wegbidden’? Komen de woorden die ik in stilte bid verder dan mijn hersenpan, komen de woorden die ik hardop bid verder dan het plafond van mijn kamer, komen de woorden die we samen in eigen huis of Gods huis bidden verder dan de pannen van het dak? Hoort God onze woorden? Verhoort God onze woorden? En hoe is de relatie tussen Gods voorzienigheid en ons gebed? Als God in Zijn voorzienigheid besloten heeft dat ik de ziekte van Parkinson krijg, waarom zou ik dan nog bidden? Vooral in tijden van ernstig lijden in het groot en in het klein dringen die vragen zich op.

Met het oog op de tieners

Tieners zien en horen dat er thuis en in de kerk en soms op school veel gebeden wordt, ook om wegneming van het lijden dat mensen in het groot of in het klein treft. Ze doen vaak mee, ook omdat het zo hoort, en vouwen de handen en sluiten de ogen. Ze bidden soms zelf persoonlijk voor een ziek gezins- of familielid. In een levensfase waarin het geloof van de kinderjaren onder spanning komt te staan en alles kritisch bekeken wordt, kan het feit dat God niets lijkt te doen in een situatie van leed en lijden tot grote vragen leiden. Waarom bidden we, bestaat God wel, en wat doet Hij wel of niet en waarom? Als er contacten zijn met evangelische jongeren horen ze ook van wonderlijke verhoringen. Wat moeten ze met dit alles aan?

Los hiervan hebben ze soms een vreemd beeld van wat de kern van bidden is. Vragen stellen aan een almachtige God, die dan naar willekeur – zo lijkt het – wel of niet beantwoord worden. Bovendien weet Hij al van tevoren wat er gebeurt, dus waarom zou je bidden? Sterker nog: alles is al voorbestemd, dus nogmaals: waarom zou je bidden? Ze hebben vaak geen idee dat bidden te maken heeft met het onderhouden van een relatie. Dat het niet alleen het afvuren van vragen is, maar meer nog een belijden dat Hij al aanwezig is.

Ook zien ze vaak voorbij aan het kleine waarin God verhoren wil, en aan de notie dat ze ook zelf gebedsverhoring voor iemand anders kunnen zijn. Bidden is voor jongeren soms saai, vervelend en moeilijk. Ook kunnen ze geplaagd worden door schuldgevoelens met betrekking tot de vraag waar ze wel en niet om ‘mogen’ bidden, omdat veel wensen hun egoïstisch toeschijnen.

Met het oog op de kinderen

Kinderen van kerkelijke ouders leren vrijwel altijd bidden en meebidden. Er is welhaast altijd een kinderlijk geloof in de waarde van het gebed, en zo bidden ze ook: om genezing van de hond, maar ook om ophouden van het pesten. Het is dan vanzelfsprekend dat de hond geneest (want ik heb toch gebeden), maar het kan voor hen schokkend zijn als het pesten doorgaat. Zeker ook bij kinderen leeft het besef van een God die alles weet en ook alles kan.

Uitleg

De HC legt de nadruk op het belang van het gebed. Het gebed is nodig voor een christen. De Here wil gebeden zijn. En God is goed en ‘een zeer overvloedige fontein van al het goede’ (NGB art. 1). Maar wat dan met bovengenoemde vragen?

Het is belangrijk om onze gebeden, met name onze vraaggebeden, te ontdoen van hun isolement en ze te plaatsen in het perspectief van Gods Koninkrijk. Niet voor niets legt de catechismus, wanneer het gaat over het gebed, het ‘Onze Vader’ grondig uit, waar al in het begin gebeden wordt om Gods Naam, Gods wil en Gods Koninkrijk. ‘Dit gebed modelleert ons eigen bidden als een bidden om de verheerlijking van Gods naam en de komst van Zijn Koninkrijk’ (CD, p. 561).

Die drie beden aan het begin van het ‘Onze Vader’ zijn bij deze thematiek erg belangrijk. Jezus heeft het ons niet voor niets zo geleerd. We bidden om Gods Naam, wil en Koninkrijk: dat is het eerste en het laatste. Dat betekent ook veel wat betreft de verhoring. We mogen letten op de ‘trouw Gods die Schepping en Rijk langs duizend wegen verbindt’ (Miskotte). En dat zijn verborgen wegen naar het Koninkrijk.

Dat dienen we te bedenken als we ons afvragen hoe de relatie tussen Gods voorzienigheid en ons gebed is. De verborgen dingen zijn voor de here. Als we ons bestaan en ons gebed met betrekking tot dat bestaan niet plaatsen in dat perspectief, blijven we nergens. Als we het in dat perspectief plaatsen en mogen blijven plaatsen, blijven we ergens – en wel bij God, de here, ook als de stormen woeden en door hoofd en hart trekken.

Zo mogen we zeker zijn van Zijn verhoring. Denk aan Psalm 17:6, Johannes 15:7 en vele andere teksten. God belooft dat in Zijn Woord. We zijn dat vanuit onszelf niet waardig. We hebben het niet verdiend. Dat wil meer zijn dan een vrome frase. Dat wil geloofd en beleefd worden, ziende op ons zelf.

Maar het is omwille van de Here Jezus Christus. Ziende op Hem horen we dat ook Jezus Christus aan het kruis Zijn ‘waarom’ heeft uitgeroepen, in een gebed. Daarom bidden we ook in de naam van Jezus Christus. J.P. Versteeg heeft daarover in zijn boek Het gebed volgens het Nieuwe Testament waardevolle dingen aangereikt. Hij laat zien dat een naam in de Bijbel zegt wie en wat iemand is. Een naam doet iemands wezen uitkomen. Dat is in zekere zin ook zo bij de naam van God en de naam van Jezus. In Zijn naam openbaart God Zich, en dat geldt evenzeer van Jezus. In de naam van Jezus klinkt Jezus’ zelfopenbaring door.

Onze gebeden mogen dan ook in het perspectief van die openbaring staan. Hij is de Goede Herder, die voor de Zijnen zorgt naar lichaam en geest, maar Hij is ook de Koning die voor ons uit gaat naar het Koninkrijk. Eten, drinken, kleding, gezondheid van de Zijnen gaan Hem ter harte.

Dat alles is echter niet het eerste en laatste, maar het ‘interim’, zo leert ons het Evangelie van Jezus Christus. En God trekt verbindingslijnen van het eerste via het ‘interim’ naar het laatste. Juist dat ‘laatste’ mag ons bidden bepalen, ook wanneer we bidden voor wat tot het ‘interim’ behoort.

En zo verhoort God. Te denken valt aan Paulus in Romeinen 12. Paulus heeft gebeden om genezing van zijn ‘doorn in het vlees’, maar ontvangt die genezing niet: hij moet het blijven doen met Gods genade, die voor hem genoeg is.

Ook dan blijven er vragen, prangende vragen. Er blijven raadsels, grote raadsels. En er blijven geheimen, diepe geheimen. Oog in oog met het lijden kan het ook niet anders. Zo is ook de verhoring van het gebed een geheim. Wetend van dat geheim en gelovend in de God van dat geheim mogen we bidden en zeker zijn van Gods soms vreemde en verborgen verhoring. Vanwege dat alles leert Jezus ons bidden door het ‘Onze Vader’.

Relevantie van het thema

De catechismus is relevant wanneer we letten op drie posities. De eerste is die van de beleving van de moderne mens – die we overigens ook in de kerk aantreffen – die bidden zinloos vindt, want voor zijn besef is er geen God en is spreken tot Hem dus onzinnig. Er is niemand die hoort en zeker niet verhoort. Hooguit ziet de moderne mens bidden als een uitingsvorm die psychisch enige opluchting geeft, maar meer is het voor zijn gevoel niet.

Een totaal andere positie – en ook deze vinden we in de kerk – is die van de evenzeer moderne mens die wel religieus is, en van mening is dat alles waar om gevraagd wordt ook gebeurt, als maar geloofd wordt dat het gebeurt. Een voorbeeld daarvan is het zogenaamde positieve denken, geïnitieerd door onder andere Norman Vincent Peale, die stelt dat als je erin gelooft, het ook gebeurt. In extremis komt dat neer op: ziek zijn en gezond zijn heb je zelf in de hand. Het is modern in die zin dat men van mening is dat het leven maakbaar is, en dat het allerhoogste in het leven gezondheid is, waarbij God dan wel een handje wil helpen. Van dit type religiositeit bestaat overigens ook een evangelicale variant. Dan wordt het als een teken van ongeloof gezien wanneer een gelovige ondanks diens gebed bijvoorbeeld niet geneest van een ziekte. Dat kan zo iemand vervolgens nog dieper in de problemen brengen.

Een derde positie is die van het hart van de gelovige, die zich meer dan eens afvraagt: Hoort God wel, verhoort God wel? De gelovige kent de aanvechting meer dan eens, zeker als er een al of niet uitgesproken gevoel is van: Helpt bidden wel?

Bij elk van deze posities geeft de catechismus helpende antwoorden. Bidden helpt. God hoort. God verhoort. Niet als een vorm van magie die bij goed gebruik het gewenste resultaat geeft. Maar wanneer we bidden in de lijn en de geest van het ‘Onze Vader’, waardoor we leren wat het eerste en het laatste is, beseffen we dat onze gebeden zinvol zijn, omdat God daarmee het Zijne doet. God gaat ook daarin Zijn ongekende gang. Die gangen zijn vaak niet na te gaan, maar ze zijn er wel. Gods verhoring is zeker en zo bidden wij, niet met de moed der wanhoop, maar met de moed van de hoop: de hoop dat God Zijn Koninkrijk doorzet en dat ik met lichaam en ziel daarin ben opgenomen en dan ook ontvang wat voor dat Koninkrijk nodig is. Dat maakt het gebed vol betekenis. Het gebed verandert onszélf dus ook!

Met het oog op de tieners

In een (psychologisch) cruciale fase, ook voor wat betreft geloof en gebed, stimuleert de catechismus hen met overtuiging tot gebed. Wanneer de belangrijkste bijbelgedeelten over het bidden (zie ‘Relevante bijbelgedeelten’) met alle nuances van dien ter sprake komen en uitgelegd worden, zien ze in dat bidden geen automaat is, geen ‘u-vraagt-wij-draaien’-mechanisme, maar een door God gegeven communicatiemiddel. Het mag in geloof gebruikt worden, waarbij God verhoort, ook al gaat die verhoring soms langs andere wegen. Het is goed tieners voor te houden dat bidden zinnig is en echt invloed heeft. Er zijn meerdere voorbeelden in de Bijbel waarin God Zich laat verbidden. Het hangt niet af van hun gevoel of verwachting: het gebed wordt immers in Jezus’ naam gedaan, op Zijn tegoed. Ze hebben de pincode van Zijn rekening.

Het onderwerp is ook relevant met betrekking tot de bijzondere genezings- en andere (wonder)verhalen die gereformeerde jongeren soms in evangelische kringen te horen krijgen. Jubelende uitingen over het gebed die ze daar horen en hen kritisch maken ten opzichte van de eigen traditie, kunnen in het juiste perspectief gezet worden. Natuurlijk kan God wonderen doen, maar zeker bij massale bijeenkomsten spelen ook allerlei psychische processen een rol. Het stil worden en je openstellen voor God en je dan laten leiden door de Geest, kan immers tot emoties leiden die verward worden met Gods directe ingrijpen.

Met het oog op de kinderen

Wat in antwoord 117 en 118 wordt aangereikt, werkt en versterkt bij kinderen het geloof in het gebed. Daarbij leren ze dat God het goede geeft, zoals ook een goede vader dat doet bij zijn kinderen, ook al wordt niet alles waar om gevraagd wordt geschonken. Dat geeft een aardse vader immers ook niet altijd.

Relevante bijbelgedeelten

In Mattheüs 7:7 lezen we bekende woorden: ‘Bid en u zal gegeven worden; zoek en u zult vinden; klop en er zal voor u opengedaan worden.’ Het gaat dan in vers 11 wel over gebedsverhoring in de zin van dat God goede gaven geeft. De paralleltekst in Lukas 11:11 gaat over de Heilige Geest. In Johannes 15:7 lezen we: ‘vraag wat u maar wilt en het zal u ten deel vallen.’ De context daar wijst op vrucht dragen, blijven in Christus, de liefde. 2 Korintiërs 12 gaat over het gebed van Paulus in verband met zijn doorn in het vlees. Een ‘onverhoord gebed’, maar God heeft er Zijn bedoeling mee in het perspectief van Zijn Koninkrijk. Jakobus 1 wijst op de standvastigheid in het bidden. Het is wel belangrijk dat wanneer deze bijbelgedeelten gebruikt worden, er terdege acht wordt geslagen op de context daarvan. Ook Exodus 32 kan nog genoemd worden (het gebed van Mozes) en het gebed van Elia om water in 1 Koningen 17 en 18, plus de reflectie daarop bij Jakobus (Jak. 5).

Aanwijzingen voor de leerdienst

Doelstelling

Na deze leerdienst heeft de gemeente geleerd dat bidden helpt, omdat we mogen geloven dat God goed is en ook daarom hoort en verhoort, zij het op Zijn manier; en dat de Bijbel ons helpt in onze vragen daarbij.

Homiletische aanwijzingen

Het is goed om het geloofsvertrouwen met betrekking tot het gebed zoals dat in de Heidelbergse Catechismus naar voren komt, direct aan het begin van de preek weer te geven en kort uit te leggen. Er mag op gewezen worden dat we ook zien dat God verhoort in het brood op onze tafel, genezing die (vaak middellijkerwijs) geschiedt, hulp (ook geestelijke hulp) die gelovigen mogen ontvangen, om maar een paar dingen te noemen. In de preek kunnen meer dingen genoemd en uitgewerkt worden aan de hand van verschillende bijbelteksten.

Daarna kunnen dan de vragen van de hoorders (zie boven) benoemd worden, en het is goed daar ruimte voor te maken in de preek, dus niet even en passant. Zo wordt de preek impliciet dialogisch. Er dient dan gewezen te worden op het Onze Vader en met name ook de structuur van het Onze Vader. Zo komt de notie van Gods Naam, wil en Koninkrijk ter sprake. Die notie dient een belangrijke lijn in de preek te zijn. Daarbij kan gewezen worden op de bovengenoemde teksten (Mat. 7, Luk. 11, 2 Kor. 12), waarbij de nuances in de context wel helder voor het voetlicht gebracht dienen te worden.

Vanuit dat kader kan dieper ingegaan worden op de vragen rondom de zogenaamde ‘onverhoorde’ gebeden. Dat kan een behoorlijke aanvechting zijn, die we ook in de Psalmen tegenkomen. Het is belangrijk te laten zien dat ons kleine leven God ter harte gaat, maar dat dit kleine leven in het perspectief staat van Gods grote Koninkrijk. Wie mag geloven en weten dat er voor hem of haar plaats bereid is in dat Koninkrijk, heeft vaste grond onder de voeten.

In de slotpassage mag de zekerheid die de catechismus met betrekking tot het gebed verwoordt, beklemtoond worden. Ook hier kan aan bepaalde bijbelse passages gerefereerd worden. Zo kunnen mensen bemoedigd worden, ook in hun gebedsleven, en anderen aangespoord de weg van het gebed ondanks alles te (blijven) gaan.

Met het oog op de tieners

Tieners zitten soms met enorme vragen op dit terrein. Het is goed om met behulp van voorbeelden in de preek te laten zien dat hun vragen serieus worden genomen. Geef daarom met voorbeelden uit hun leefwereld aan hoe vaak God verhoort, maar ook hoe God soms niet verhoort. Zoals bijvoorbeeld het verhaal van die moeder, die bad of haar tienerdochter ervoor bewaard mocht worden een ander meisje uit de klas uit te sluiten. Toen de dochter die dag thuiskwam, zei ze dat ze samen met dat meisje huiswerk had gemaakt. Dit laat ook zien dat verhoren uit ‘kleine’ dingen kan blijken.

De uitspraak die de katholieke Therèse van Liseux (1873-1897) op 24-jarige leeftijd deed (de leeftijd waarop ze stierf!), laat zien dat bidden iets anders is dan het afwerken van een vragenlijstje, maar dat het gaat om een relatie: ‘Voor mij is het gebed een opwelling uit je hart, het is een simpele blik naar de Hemel. Het is een kreet van dankbaarheid en liefde te midden van de beproeving, maar ook midden in de blijdschap.’ Leg tieners uit dat als we bidden we God geen nieuws vertellen, maar eigenlijk zeggen: ‘God, laten we hier samen naar kijken… Dit wil ik met U delen en hier heb ik hulp bij nodig.’ Wat een bekende christen als C.S. Lewis schrijft over het gebed kan jongeren helpen te accepteren dat het gebed niet altijd een spannende en spirituele aangelegenheid is. ‘Bidden is vervelend. Een excuus om het over te slaan is altijd welkom. Als het voorbij is, levert het een opgelucht vakantiegevoel op voor de rest van de dag. We beginnen met tegenzin. We sluiten met plezier af.’

Dat bidden niet zinloos is omdat God alles al weet of alles voorbestemd heeft en op een afstandje toekijkt hoe Zijn ‘draaiboek’ werkelijkheid wordt, blijkt wel uit het verhaal in Exodus 32. God is daar woedend op Zijn volk, omdat ze een afgodsbeeld hebben gemaakt. Hij heeft het zelfs tegen Mozes over ‘jouw volk’ en wil het blijkbaar niet meer Zijn eigen volk noemen. Het moet uitgeroeid worden. Gods geduld met Israël is op. En tegen Mozes zegt God: ‘Houd Mij niet tegen.’ Met andere woorden: probeer Mij niet tot andere gedachten te brengen. Toch doet Mozes dat, ook al lijkt het een kansloze onderneming, en het onmogelijke gebeurt: God laat Zich overhalen.

Wat betreft dingen waar we om mogen bidden het volgende. U kunt tieners voorhouden dat ze best God mogen bidden om genoeg geld, om goede cijfers op school of een lekkere gehaktbal op hun bord. Als ze ook maar bedenken dat als Hij dat geeft, Hij wil dat ze dat geld, die goede cijfers, en die gehaktbal ook weer inzetten voor Zijn Koninkrijk! Tegelijkertijd is het niet zo dat je het alleen maar aanpakt van God om direct weer uit handen te geven en dan weer met lege handen te staan. God wil immers dat wij eerst zelf bloeien, vrucht dragen, en dan vanuit onze overvloed weer aan anderen geven. Door Jezus Christus mogen ook tieners veel vrucht dragen. Ze mogen bloeien als mens en daar enorm van genieten! Maar Jezus Christus draagt hun dan ook op om daarmee anderen lief te hebben en te geven van wat ze hebben ontvangen. Op deze manier kunnen ze zelf ook een gebedsverhoring zijn.

Met het oog op de kinderen

Kinderen hebben vaak een groot vertrouwen in de verhoring van hun gebeden. Hen daarin te bemoedigen zal belangrijk zijn. Tegelijk kan niet voorbijgegaan worden aan het gegeven dat niet altijd gebeurt wat ze vragen. Met voorbeelden uit hun leven, bijvoorbeeld dat ouders niet altijd geven of doen wat kinderen vragen, kunnen ook zij geholpen worden. U zou dit in de preek als volgt kunnen verhelderen. ‘Floris bidt: “Beste God, bedankt voor het broertje, maar waar ik eigenlijk om gevraagd had, was een hondje.” Het zou natuurlijk raar worden als elk gebed verhoord wordt. Ik hoop dat Floris achteraf blij is dat hij een broertje en geen hondje heeft gekregen. En z’n ouders zullen er waarschijnlijk ook blij mee zijn. Als elk kind dat bidt om een hondje, er ook een krijgt, kan het hondenasiel maar beter snel gaan uitbreiden.’

Pastorale aanwijzingen

Vrijwel iedereen zit met vragen rondom wat wel genoemd wordt ‘onverhoorde gebeden’. De voorbeelden liggen voor het oprapen. Het kan verantwoord zijn dat de prediker ook iets noemt uit zijn eigen leven. In elk geval mag aan deze thematiek niet voorbijgegaan worden. Het kan ook geen kwaad eerlijk te zeggen dat niet op alle vragen een antwoord kan worden gegeven. Dat er een ‘zien, soms even’ is, en soms pas achteraf, kan helpen. Tegelijk dient benadrukt te worden wat de catechismus belijdt: God is een hoorder en verhoorder van het gebed.

Met het oog op de tieners

Tieners zijn vaak erg radicaal en rechtlijnig, en meer dan eens ervaren ze ook dat in hun eigen leven niet gebeurt waar ze om gebeden hebben. In alle eenvoud trekken ze dan soms voor hen onontkoombare conclusies. Het is niet verkeerd te laten zien dat het leven, en zeker het bijbelse geloof, niet altijd zo eenvoudig is als wij soms denken. Geloven is soms ook worstelen met God. Van daaruit kan benadrukt worden dat bidden helpt. Wanneer ze moeite hebben met bidden, kan het hen helpen te ontdekken dat anderen er ook moeite mee hebben.

Met het oog op de kinderen

Ook kinderen kunnen geconfronteerd worden met situaties waarin ze ervaren dat hun bidden niets lijkt te helpen. Ook naar hen toe zal blijvend benadrukt moeten worden wat antwoord 117 over verhoring zegt. Aan hen kan duidelijk worden gemaakt dat die niet betekent dat we ontvangen wat we vragen, maar dat God altijd geeft wat goed is met het oog op Zijn plan.

Liturgische aanwijzingen

Zie boven voor suggesties voor Schriftlezingen. Mogelijke liederen:

  • Psalm 116, 123.

  • Liedboek voor de Kerken Gezang 472; 470; 465; 461:1, 4, 7.

Helpende vormen

Laat de predikant een aantal gemeenteleden per e-mail vragen naar hun reactie op wat de catechismus zegt in antwoord 117 en 118.

Met het oog op de tieners

Het kan goed zijn om voorafgaande aan de preek in een catecheseles met jongeren te praten over deze dingen aan de hand van de betreffende bijbelgedeelten, en van daaruit aspecten mee te nemen in de preek. Behulpzaam hierbij is dit filmpje.

Een mooi gebed om aan jongeren mee te geven is het volgende:
Jezus, moet U me zien vandaag
Ik weet eigenlijk niet wat ik voel,
maar het zit me allemaal niet lekker.
Ligt het aan het weer of aan wat zich in mijn lichaam afspeelt,
of aan het irritante van de mensen om me heen?

Ik mag er aan denken dat U
mens tussen de mensen hebt willen zijn,
en dat U dertig jaar lang in zo’n klein plaatsje Nazareth hebt willen wonen.
En U hebt toen ook gevoeld wat wij voelen…
Nee, U kon geen zonde doen door
aan van die kwade- of depri-buien maar toe te geven,
maar U weet wel hoe het voelt.
Heer, laat nu merken dat U dicht bij me bent,
en dat U me helpt
toch iedereen te willen liefhebben.

Met het oog op de kinderen

Voor kinderen kan het boeiend zijn om te laten zien hoe klein het verschil soms is tussen een slang en een vis (Luk. 11:11) en wat dat betekent voor Gods verhoring. Ook kunt u hen voorbeelden van wel of niet verhoorde gebeden op laten schrijven.

Literatuur

  • J.H. van de Bank e.a. (red.), Kennen en vertrouwen. Handreiking bij de prediking van de Heidelbergse Catechismus. Zoetermeer, 1993, p. 399-406. (KV)

  • G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding. Zoetermeer, 2012, p. 561 vv. (CD)

  • J.P. Versteeg, Het gebed volgens het Nieuwe Testament. Amsterdam, 1976, p. 114-119.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken