Menu

Premium

Duivel, satan, boze geesten / de Boze

Geloofstaal & cultuurtaal

De laatste twee eeuwen getuigen van een afnemend geloof in een persoonlijke duivel. In reactie op middeleeuws bijgeloof en de heksenvervolgingen rekende de westerse mens af met dit ‘primitieve bijgeloof’. Na een periode waarin ook het bestaan van God steeds meer ontkend werd, is er een opleving van religiositeit gekomen met een grote aandacht voor het occultisme. Een groot deel van de jeugdliteratuur en films gaat over heksen, het oproepen van geesten en bovennatuurlijke machten. Daarin worden die machten vaak als positief en interessant beschreven.

Christenen beseffen de gevolgen van de zondeval in Genesis 3 en bidden het gebed dat Christus geleerd heeft: ‘Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze’. Zij lezen in de evangeliën over de confrontatie tussen de Heiland en allerlei kwade machten. Zij lezen ook het boek Openbaring en zien de geweldige ontplooiing van duivelse praktijken in de loop van de geschiedenis. Hoe moeilijk het voor hen soms ook is om de concrete wereldgebeurtenissen te duiden, zij troosten zich met de eindoverwinning door Jezus Christus. De houding tegenover onderwerpen als demonische invloed en occulte belasting is nogal verschillend: voor christenen in andere werelddelen hebben deze onderwerpen vaak meer te maken met het dagelijkse leven dan voor de gemiddelde westerse christen.

Woorden

Het woord ‘satan’ in het Oude Testament betekent letterlijk: aanklager, de vijandelijke aanklager voor de rechtbank. Verder komen we dieren tegen als ‘slang’ en behemot en leviatan. In het Nieuwe Testament vinden we een menigte namen als satan, duivel, de boze, de vijand, de verzoeker, de overste van deze wereld, de god van deze eeuw, de overste van de macht der lucht, de draak, de oude slang, de verleider, de moordenaar van de beginne. Het hoofd van de demonische legermacht is de satan. De woorden daimoon en daimonion kunnen worden vertaald met ‘demon’; in de NBG-51 meestal weergegeven met ‘boze geesten’, in de SV met ‘duivel’. Daarnaast komen we minder frequent diabolos tegen, het Griekse woord, waaruit onze term ‘duivel’ is ontstaan. Tevens worden ‘boze of onreine geesten’ (pneuma) genoemd die bij de duivel behoren. Soms staat er ‘dove’ of ‘stomme’ bij, om aan te geven wat voor effect hun aanwezigheid heeft bij mensen. De satan en zijn demonen worden beschouwd als afvallige engelen.Tevens is er sprake van ‘boosheden in de lucht’ en ‘machten’.

Betekenis in context

Oude Testament

Satan

Reeds in Genesis 3 is er een slang die God tegenstaat en de mens probeert te verleiden tot zondigen. De identiteit van de sprekende slang is nog onduidelijk, maar later blijkt dat de satan zich van dit schrandere en listige dier bediend heeft (Joh. 8:44; 1 Joh. 3:8). De eerste betekenis van dit woord satan is ‘tegenstander’. In 1 Koningen 11:14, 23 staat dat God tegenstanders (Hebr. satan) verwekt tegen Salomo. Daarmee worden Hadad en Rezon bedoeld. Zij zijn in een bepaald opzicht ook aanklagers in het rechtsgeding dat God heeft met Salomo. In Job 1-2 ontmoeten we ook een satan. Hij is een hemelse beambte en behoort bij ‘de zonen Gods’. Hij krijgt de volmacht Job op de proef te stellen. Blijkbaar beschikt deze satan over grote macht, want hij kan natuurrampen, rovers en ziekten in dienst nemen. Toch is hij ondergeschikt aan God. In Zacha-ria 3 lezen we over een goddelijke rechtszitting. De satan is daar ook aanwezig als aanklager en de beklaagde is de hogepriester Jozua. Het komt niet tot een veroordeling, omdat God het opneemt voor de hogepriester. ‘De Herebestraffe u, satan’ (vs. 2). Tevens komt de satan ter sprake in 1 Kronieken 21:1, waar hij David aanstookt tot een volkstelling. Hij is een boze macht die David ten val wil brengen. In de parallelle, oudere vertelling in 2 Samuël 24 staat dat God aanzet tot de telling. Beide beschrijvingen behoeven elkaar niet tegen te spreken, maar belichten een verschillend aspect, in overeenstemming met het karakter van de bijbelboeken en met de voortgang van de openbaring in de geschiedenis. De telling valt binnen Gods raamwerk: Hij bepaalt, net als bij Job, de ruimte die de satan krijgt. De negatieve activiteiten van de satan kunnen door God als oordeel en tot loutering gebruikt worden.

Demonen

In Deuteronomium 32:17 staat dat de Israëlieten offeren aan boze geesten en niet aan God. De Septuagint heeft hier ‘demonen’. In Psalm 96:5 heeft de Septuagint: ‘al de goden van de volken zijn demonen’ en in Psalm 106:37: ‘zij offerden hun zonen en hun dochters aan de demonen’. Het Nieuwe Testament spreekt er in 1 Korintiërs 10:20 over dat achter de afgoden demonen schuil gaan. Deze demonen oefenen invloed uit op volken en personen. Ze kunnen in min of meerdere mate bezit nemen van mensen, zoals bij Saul het geval was (1 Sam. 16:14; 19:9). Bij de buurvolken van Israël was het geloof in kwade geesten of demonen volop aanwezig. In Egypte en Babel gold dat iedere ziekte een demonische oorsprong had en men moest eerst de naam van de demon kennen om hem uit te drijven. In het Oude Testament ligt dat geheel anders vanwege de centrale plaats die de dienst van God inneemt. Toch heeft Israël de neiging mee te doen met de verboden praktijken: ‘En zij zullen hun offers niet meer brengen aan de veldgeesten, die zij overspelig nalopen’ (Lev. 17:7; vgl. ook 2 Kron. 11:15).

Occultisme

Mozes noemt in Deuteronomium 18:9-14 heel wat occulte praktijken, waaronder het oproepen van geesten. De Here staat deze heidense praktijken niet toe en geeft in plaats daarvan profeten om zijn wil bekend te maken (vss. 15-20). De heidense praktijken zullen tot op zekere hoogte wel gewerkt hebben en daarom moeten we aannemen dat ergeestelijke machten achter schuilgaan. Wellicht daarom worden deze handelingen beschouwd als ‘een gruwel’; zij zijn de directe reden dat de Israëlieten het land Kanaän ontvangen en dat de oorspronkelijke bewoners uitgeroeid worden (vs. 12). Koning Saul wil weten hoe de strijd met de Filistijnen zal aflopen en besluit naar een vrouw in Endor te gaan die de geesten van doden kan bezweren (1 Sam. 28). De vrouw probeert de geest van Samuël op te roepen en komt er plotseling achter dat Saul haar bedrogen heeft. Het meest aannemelijk is dat een duivelse geest, een demon, verscheen in de gestalte van een oude man, om zo Samuel na te bootsen. Al zijn er ook andere verklaringen van deze geschiedenis, er blijkt wel uit dat mensen contact zochten met geesten om zo de toekomst te weten te komen. Het verhaal vormt de dramatische illustratie bij Jesaja 8:19-22: ‘En wanneer men tot u zegt: Vraagt de geesten van doden en de waarzeggende geesten, die daar piepen en mompelen – zal een volk niet zijn God vragen? Zal men voor de levenden de doden vragen? Tot de wet en tot de getuigenis! Voor wie niet spreekt naar dit woord, is er geen dageraad. Dan trekt men rond, gedrukt en hongerig… en zie, benauwdheid en duisternis, beangstigende donkerheid en in duisternis is men verstoten’.

Machten

In het Oude Testament is verder nog sprake van geweldige dieren die in de mythen van de buurvolken symbool staan voor kosmische kwade machten. In Israël gelden zij slechts als natuurlijke machten, onderworpen aan God (Rahab in Jes. 51:9; leviatan en behemot in Job 40-41; soms, maar biologisch onjuist, vertaald met ‘krokodil’ en ‘nijlpaard’). Ook de zee en de woestijn worden wel geschetst als plaatsen waar het kwaad heerst.

Wereldbestuur

Het Oude Testament maakt duidelijk dat de afgodsbeelden niets voorstellen, maar daarnaast zijn er uitdrukkingen die de goden van de volken als een realiteit beschrijven. De Here is groter dan alle goden (Ex. 15:11, enz.). In Psalm 138:1 zegt de dichter dat hij God zal bezingen ‘in de tegenwoordigheid van de goden’ en in Psalm 97:7 worden de goden opgeroepen zich te buigen voor de Here. Het eerste vers van Psalm 82 luidt: ‘God (elohiem) staat in de godenvergadering, te midden van de goden (elohiem) houdt Hij gericht’. Veel oudere uitleggers menen dat met de tweede aanduiding elohiem aardse rechters bedoeld zijn, maar de laatste jaren gaan er steeds meer stemmen op om te denken aan hemelwezens. De God van Israël staat in die vergadering als aanklager. Vanwege het onrecht dat de elo-hiem doen, wankelen de grondvesten van de aarde. Daarom zullen deze elohiem als mensen sterven (vss. 6-7). Zulke gedeelten lijken erop te wijzen dat de godenzonen een realiteit zijn: een deel van hen is trouw aan God, een ander deel is ongehoorzaam (vgl. ook Job 1:6; 2:1).

In Genesis 6:1-4 vermengen de zonen Gods zich met de dochters van de mensen. Het gedeelte is niet gemakkelijk te verklaren, maar waarschijnlijk zijn hier gevallen engelen bedoeld. Deze engelen/demonen verwekten in mensengedaante bij ‘de dochters der mensen’ kinderen. Uit die verbintenissen werden de nefiliem geboren, gewoonlijk vertaald met ‘reuzen’. Vooral hierom besluit God tot de zondvloed.

Nieuwe Testament

Vanuit de veelheid van namen die in het Nieuwe Testament gebruikt worden, blijkt dat de satan de absolute tegenstelling van God is. Zijn macht reikt ver: de koninkrijkenvan de aarde staan tot zijn beschikking (Mat. 4:9) en hij oefent heerschappij uit over de mensen. Ze kunnen zich daaruit niet in eigen kracht bevrijden. Hij heet een moordenaar van de beginne, omdat hij op de ondergang van mensen uit is (Joh. 8:44).

Duivel als verzoeker

Jezus is de Redder en Zaligmaker en is in de wereld gekomen om het werk van de vorst der duisternis te verbreken. Nog maar nauwelijks heeft God Jezus openlijk als zijn Zoon uitgeroepen (Mat. 3:17), of Hij wordt door de Geest naar de woestijn geleid voor een rechtstreekse ontmoeting met de duivel. De satan weet zijn middelen goed te kiezen, maar Jezus kent het Woord beter en daardoor laat de duivel van Hem af (Mat. 4:11).

In de evangeliën staan veel confrontaties met boze geesten vermeld. Indrukwekkend is de bevrijding van de bezetene in het land van de Gerasenen (Luc. 8). De man is een gevaar voor zijn omgeving en woont in een eenzame streek. Wanneer Jezus zijn naam vraagt, antwoorden de geesten door hem: ‘Legioen’, als aanduiding van de talrijke geesten in hem. Tevens geven zij door middel van de man aan, te weten wie Jezus is: ‘Wat hebt u met mij te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik smeek U, dat U mij niet pijnigt’. Vervolgens wordt de man bevrijd en genezen. Hij wordt een getuige van Jezus’ overwinning. Overigens zijn zulke tekenen van het Koninkrijk Gods niet voor iedereen overtuigend. Een deel van de joden beschuldigt Jezus ervan geesten uit te werpen in naam van de satan, die hier de naam Beëlzebul krijgt (Mat. 12:27). Maar Jezus toont hun de inconsequentie van die suggestie.

Tussen Pasen en wederkomst

Keer op keer toont Jezus zijn macht. Door zijnlijden, sterven en opstanding triomfeert Hij over de machten (Kol. 2:15). Dankzij deze overwinning wordt de satan uit de hemel geworpen (Op. 12:7-9). Het gevolg daarvan is dat hij daar niet langer kan optreden als de vijandige aanklager en dat hij nog slechts een kleine tijd heeft om op aarde zijn duivelse werk te doen (Op. 12:10-12). Daar keert hij zich in het bijzonder tegen de gelovigen. Daarbij maakt hij gebruik van aardse machten als ‘de draak’. In het kader van het boek Openbaring moeten we daarbij vooral aan Rome denken. Johannes schrijft over vele antichristen, die zich tegen God verzetten en ontkennen dat Jezus de Christus is. Uiteindelijk zal dat uitlopen op de grote antichrist, die zich tegen Jezus verzet en diens plaats probeert in te nemen (1 Joh. 2:18-22; 4:3). ‘Anti’ is zowel ‘tegen’ als ‘in plaats van’. Een andere aanduiding voor de antichrist is ‘de mens der wetteloosheid’ in 2 Tessalonicenzen 2:3-4. Het wordt de gelovigen niet gemakkelijk gemaakt, maar juist daarom spoort Petrus hen aan: ‘Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden’ (1 Petr. 5:8). Het boek Openbaring maakt duidelijk dat ‘de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan’ wordt gebonden voor duizend jaar (Op. 20:2) en – na een korte vrijlating – ten slotte wordt geworpen in de vuurpoel (Op. 20:10).

De volgelingen vanJezus

Het uitwerpen van demonen is niet beperkt tot Jezus zelf, maar ook zijn volgelingen krijgen daartoe de opdracht. De geschiedenis van de eerste christengemeenten zowel in het boek Handelingen als in de latere eeuwen geeft hiervan veel voorbeelden. Jezus geeft zijn discipelen voor zijn hemelvaart de belofte: ‘Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven’ (Mar. 16:17). Paulus spoortde gelovigen aan: ‘Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen van de duivel; want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten’ (Ef. 6:11-12).

Kern

De duivel en zijn demonen zijn een realiteit. Zij oefenen grote invloed uit in deze wereld. Christus heeft hun macht overwonnen en straks zal de eindafrekening plaatsvinden. In de tussentijd is Hij met zijn gelovigen op aarde. Hij wil dat ze in gebed verbonden zijn met Hem en geestelijke weerstand bieden. Door zijn kracht kunnen ze staande blijven.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: engel, Koninkrijk van God, kwaad, wereld, ziekte.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken