Menu

Premium

Gave, gaven, tongentaal

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Iemand met veel capaciteiten noemen wij wel een ‘begaafd’ persoon. Toch klinkt daarin nauwelijks door dat die capaciteiten ‘gegeven’ zijn. In kerkelijke kring wordt de laatste tijd steeds vaker het woord ‘gaven’ gehanteerd. Diverse modellen van gemeenteopbouw spreken over ‘gavengericht’ werken, om aan te geven dat ze willen uitgaan van de specifieke gaven die gemeenteleden hebben. Deze gaven of charismata hebben lange tijd weinig aandacht gehad in het kerkelijk leven, terwijl de Pinkstergemeenten en later de charismatische beweging ze heel belangrijk vonden. De laatste tijd zoeken velen naar een begaanbare kerkelijke weg tussen onder- en overwaardering van deze charismata. Binnen de gevestigde kerken is de gave van de tongentaal nog steeds tamelijk uitzonderlijk.

Woorden

In het Oude Testament vinden we diverse woorden die van de stam natan (‘geven’) afgeleid zijn. In het Nieuwe Testament is het algemene woord voor ‘gave’ dooron of doorea. In de toegespitste betekenis van ‘genadegave’ wordt meestal charisma gebruikt, maar ook pneumatika (‘geestelijke dingen’) of domata (‘geschenken’) is mogelijk.

Betekenis in context

Oude Testament

In het Oude Testament wordt het woord ‘gave’ meestal gebruikt bij de offerdienst. De Israëlieten brengen hun gaven naar het heiligdom (bijv. Lev. 23:38). De SV gebruikt dit woord vaker dan de NBG-51, die meestal het woord ‘geschenk’ heeft (bijv. 1 Sam. 9:7). Psalm 68:19 maakt duidelijk dat God gaven van mensen in ontvangst heeft genomen. Hij geeft ook geschenken aan mensen (zo wordt Ps. 68 toegepast in Ef. 4:8). Wanneer iemand eet en drinkt en het goede geniet bij al zijn zwoegen, dan is dat een gave van God (Pred. 3:13; vgl. 5:18). Mensen kunnen elkaar ‘geschenken en gaven’ doen toekomen (Dan. 2:6; vgl. 5:17). Wanneer mensen iets aan God geven, is dat omdat Hij eerst gegeven heeft: ‘Want het komt alles van U, en wij geven het U uit uw hand’ (1 Kron. 29:14).

Nieuwe Testament

De betekenis van ‘gave’ en ‘gaven’ in algemene zin komt ook in het Nieuwe Testament voor (Mat. 5:23-24; 23:18-19). Jezus Zelf is Gods gave voor de mensheid (Joh. 4:10). In Handelingen 2:38 staat dat mensen de gave van de Heilige Geest zullen ontvangen, dat wil zeggen de Heilige Geest als gave van God. De vergeving van zonden is een gave van God en geen verdienste (Rom. 5:15, 17; 2 Kor. 9:15).

Genadegaven

In het bijbels spraakgebruik is er geen scherp onderscheid tussen de verschillende gaven die God geeft aan mensen. Zij zijn alle genadegaven, dat wil zeggen: uit genade, als gunst gegeven. In het kader van dit artikel ligt de nadruk op gaven die Hij aan mensen geeft om ze toe te rusten. In die betekenis komen ‘gaven’ voor in drie belangrijke bijbelgedeelten (Rom. 12; 1 Kor. 12 en Ef. 4).

Romeinen 12:6-8 noemt de volgende gaven: profetie, dienen, leren, zielzorg, geven (meedelen), leiding geven en barmhartigheid. In 1 Korintiërs 12:8-10 en 28-30 vinden we de volgende gaven, zonder die uit Romeinen 12 te herhalen: wijsheid, kennis, geloof (een bijzondere geloofskracht), genezingen, wonderen, onderscheiden van geesten, tongentaal, vertolking van tongentaal, apostel, helpen en besturen. Efeziërs 4:11-12 voegt daar nog aan toe: evangelist en herder (pastor). Dit zijn zo’n twintig gaven. Het valt op dat geen van de drie lijsten volledig is. Klaarblijkelijk zijn ze niet bedoeld als een complete catalogus van de gaven die God wil geven. Wanneer we nog andere teksten erbij betrekken, komen we daar de gave tegen van het ongehuwd zijn, de vrijwillige armoede, het martelaarschap en de gastvrijheid (1 Kor. 13-14; 1 Petr. 4; 1 Kor. 7 en Ef. 3).

In Romeinen 12 roept Paulus de christenen op hun lichamen te stellen tot een offer voor God, dat wil zeggen: hun leven in dienst aan God te besteden. Daarbij is het van belang de wil van God na te streven (vs. 2). In eerdere hoofdstukken is de genade van God belicht die voor iedere gelovige gelijk is, maar nu brengt Paulus onderscheid aan. De mate van geloof is niet bij iedereen hetzelfde. Zoals een lichaam allerlei leden heeft die niet allemaal hetzelfde doen, zo is er in de gemeente van Christus onderscheid: de één kan profeteren, de ander dient en weer een ander onderwijst. Die verscheidenheid wordt in 1 Korintiërs 12 verder uitgewerkt. ‘Er is verscheidenheid in genadegaven’ (vs. 4), maar het is dezelfde Geest die dit bewerkt. Het ene gemeentelid krijgt wijsheid om te spreken, een ander kan genezingen verrichten en weer een ander profeteert of spreekt tongentaal. De Geest deelt ieder afzonderlijk iets mee. De verantwoordelijkheid ligt bij Hem, die toebedeelt ‘gelijk

Hij wil’ (vs. 11). Vervolgens werkt Paulus het beeld van het lichaam verder uit. Een hand, een oor en een voet hebben verschillende functies in het lichaam. Het ene lid kan het andere niet missen. Zo is er verscheidenheid in de gemeente, ter aanvulling van elkaar.

De genadegaven en de liefde (1 Kor. 13)

Na de opsomming van gaven komt het bekende hoofdstuk 1 Korintiërs 13, dat handelt over geloof, hoop en liefde. Die eigenschappen, en vooral de liefde, zijn essentieel om de gaven op een goede manier te laten functioneren. Vervolgens gaat Paulus in hoofdstuk 14 verder met de gaven, speciaal met de gaven van profetie en tongentaal. Het is opvallend dat Paulus het ontvangen van geestelijke gaven stimuleert en kanaliseert. ‘Streeft dan naar de hoogste gaven’ (12:31) en ‘Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes, doch vooral naar het profeteren’ (14:1). Deze twee uitspraken vormen de omlijsting van hoofdstuk 13. Volgens een bekende uitleg zijn diverse van deze gaven niet meer nodig, want 13:10 geeft aan dat de komst van het volkomene betekent dat het onvolkomene afgedaan heeft. Dat zou inhouden dat profetieën, tongentaal en kennis (vs. 8) afgedaan hebben, terwijl de liefde blijvend is. Echter, Paulus heeft hier de toekomst op het oog: het volmaakte bij de wederkomst van Christus (vs. 12) en dat is nu nog niet aangebroken. Beter is het hoofdstuk 13 te beschouwen als de wijze waarop de gaven in praktijk gebracht moeten worden. Die gaven zijn nu nodig voor de opbouw van de gemeente als lichaam van Christus, maar we moeten goed beseffen dat die gaven eens niet meer nodig zullen zijn, terwijl de liefde tot in eeuwigheid blijft. Met deze uitleg wordt recht gedaan aan Paulus’ beschrijving van de vrucht(en) van de Geest: liefde, blijdschap, vrede, zachtmoedigheid en dergelijke (Gal. 5:22). Deze zijnbedoeld voor iedere christen en behoren ons leven te doortrekken. Daarentegen zijn de gaven niet voor iedere christen gelijk. Wanneer de liefde de wijze is waarop de gaven in de praktijk gebracht moeten worden, is de herhaalde oproep de geestelijke gaven na te streven beter te begrijpen.

Geestelijke of natuurlijke vermogens

De genoemde gaven zijn gegeven door de Heilige Geest. Hij bepaalt wie welke gave krijgt (12:4-11). Daarmee worden deze charismata onderscheiden van de natuurlijke vermogens van een persoon. We spreken in de samenleving over begaafde mensen, zoals kunstenaars. Deze gaven kunnen natuurlijke eigenschappen zijn die tot ontplooiing gebracht worden en het is niet duidelijk of de Heilige Geest ze geschonken heeft. Geheel ongelovige mensen kunnen die gaven hebben. Nu lijken wijsheid, kennis en onderscheidingsvermogen gaven te zijn die tal van mensen bezitten, terwijl de gave van genezingen en vertolking van tongentaal meer bijzonder zijn. Het is goed mogelijk dat de Geest aansluit bij karakter en aanleg van mensen, maar de gaven die hier genoemd worden, stijgen uit boven hun natuurlijke niveau van gewone bekwaamheden. Het zijn gaven die door God slechts aan gelovigen worden meegedeeld en die functioneren tot opbouw van het lichaam van Christus. Niet elk mens heeft een geestelijke gave, maar iedere christen heeft – normaal gesproken -een bepaalde gave. Paulus zegt: ‘Maar aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen’ (1 Kor. 12:7). Elders roept Petrus de gemeenteleden op: ‘Dient elkander, een ieder naar de genadegave, die hij ontvangen heeft’ (1 Petr. 4:10). De meeste christenen hebben meer dan één gave ontvangen.

Op grond van het bovenstaande kunnen we een geestesgave omschrijven als ‘een bijzondere bekwaamheid die de Heilige Geest aan een lid van het lichaam van Christus (de gemeente) – naar Gods genade – geeft, opdat zij daar gebruikt wordt’. De toevoeging ‘genade’ is belangrijk, omdat het woord charisma afgeleid is van charis, ‘genade’. Er bestaat een nauwe relatie tussen geestelijke gaven en de genade van God. Charisma wordt niet uitsluitend als synoniem voor geestelijke gaven gebruikt. Dit woord kan ook andere betekenissen hebben, zoals in Romeinen 6:23: ‘Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade (charisma), die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here’. De gaven dienen tot opbouw van de gemeente, maar kunnen ook naar buiten gericht zijn, zoals bij het werk van evangelist en zendeling. Maar ook hier blijft het contact met het lichaam van Christus bepalend.

Misbruik van gaven

In sommige kringen is het de gewoonte om bepaalde gaven boven alle andere te plaatsen. Wie een bepaalde gave heeft, bezit daardoor in deze kringen als het ware een geestelijk statussymbool. Als dat gebeurt, worden gaven een doel in zichzelf. Ze verheerlijken de gebruiker meer dan de gever. Daardoor ontstaan trots en zelfgenoegzaamheid. De Korin-tiërs waren in deze val gelopen en Paulus schrijft bovengenoemde hoofdstukken om hen weer op het rechte spoor te brengen. Hij gebruikt het woord ‘genadegaven’ om het genadekarakter te onderstrepen. Het is niet mogelijk uit de bijbelse gegevens af te leiden welke gave bovenaan staat. Het is eerder zo dat sommige gaven onder speciale voorwaarden en voor bepaalde gemeenten meer nodig zijn dan andere. In de situatie waarin de Korintiërs zich bevonden, was de gave van de profetie harder nodig dan het spreken in tongen. Tevens is er het gevaar, dat mensenmenen dat andere mensen hetzelfde moeten kunnen als zijzelf. Daarmee worden hun eigen gaven geprojecteerd op anderen. Dan wordt geen recht gedaan aan de verscheidenheid binnen de gemeente en moet iedereen alles kunnen.

Ambten en bedieningen

In de bovengenoemde teksten worden zowel afzonderlijke gaven genoemd alsook bedieningen (of ambten). In Efeziërs 4:11 worden apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars genoemd. Deze mensen werden gekozen op grond van ontvangen geestelijke gaven en vervolgens officieel, onder handoplegging, bevestigd in hun werk. Door die bevestiging konden (aanvullende) geestelijke gaven meegedeeld worden (1 Tim. 4:14; 2 Tim. 1:6). De opsomming maakt echter duidelijk dat niet iedereen met een bepaalde gave ook een officiële aanstelling kreeg. Gezien de oproep in 1 Korintiërs 14 is het nodig dat er leiding gegeven wordt aan de uitoefening van de geestelijke gaven in gemeenteverband. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat de ambten er (ook) zijn om de gemeenteleden te helpen bij de juiste uitoefening van hun gaven.

Op allerlei manieren is Christus als het Hoofd van zijn gemeente verbonden met zijn lichaam op aarde. De gemeente bestaat vaak uit niet veel wijzen en edelen, en de boodschap van het kruis is voor velen een dwaasheid en ergernis (1 Kor. 1:20-31). De duivel gaat als tegenpartij ‘rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden’ (1 Petr. 5:8). In die omstandigheden schieten de natuurlijke krachten van gemeenteleden tekort. Slechts vanuit de verbondenheid met Christus en levend vanuit en met de genadegaven kan de gemeente in deze wereld staande blijven.

Onderscheid

De gave van profetie komt zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe Testament voor. Gedurende die gehele tijd blijkt dat er ook ‘valse profeten’ zijn: mensen die claimen een boodschap van God te brengen, maar dat niet doen. Ze brengen een verkeerde boodschap, vanuit zichzelf of onder verkeerde geestelijke invloed. Ook bij tongentaal is het mogelijk dat deze opwelt vanuit een geestelijk verkeerde bron. De godsdienstwetenschap maakt ons duidelijk dat tongentaal niet alleen in christelijke kring voorkomt. Of iets werkelijk van God komt, is niet altijd gemakkelijk te beoordelen. Daarom is de gave van het onderscheiden van geesten (1 Kor. 12:10) van belang. Wanneer profeten het woord voeren binnen de samenkomst van een gemeente, moeten anderen die boodschap beoordelen (14:29).

Tongentaal

De tongentaal kunnen we omschrijven als een bijzondere bekwaamheid die God aan sommige leden van het lichaam van Christus geeft om hen in staat te stellen (a) met God in een taal te spreken die ze nooit geleerd hebben, en (b) een boodschap van God te ontvangen en deze aan de gemeente in een door de Geest gegeven uiting door te geven; dit alles in een taal die ze nooit geleerd hebben. De eerste mogelijkheid is persoonlijk en privé, en wordt gehanteerd als gebedstaal. De gave van het vertolken van de tongentaal is in dit geval niet nodig. In 1 Korintiërs 14:28 zegt Paulus dat het spreken in tongen zonder vertolking niet in de gemeente moet plaatsvinden, maar dat de persoon die deze gave heeft ‘tot zichzelf en tot God’ moet spreken. Als iemand met tongentaal in de samenkomst van de gemeente wil spreken, is er orde nodig. Daar hoort ook het vertolken van die taal bij. Dit is een bijzondere bekwaamheid die instaat stelt de boodschap die een ander in tongen geeft, in een verstaanbare taal weer te geven.

Bij tongentaal gaat het gewoonlijk om een (naar onze kennis) niet bestaande taal. Pogingen van taalwetenschappers om de verschillende tongentalen te analyseren, geven tot nu toe onduidelijke resultaten. Soms zijn er enige aanwijzingen voor een taalstructuur, maar andere keren ontbreken deze. In Handelingen 2 spreken de ongeletterde discipelen zonder voorafgaande studie bestaande talen. Deze talen worden door de aanwezigen herkend en er vindt geen vertolking van de taal plaats. Daarom lijkt dit iets anders te zijn dan wat meestal plaatsvindt: een voor buitenstaanders onverstaanbare taal, die door een ander uitgelegd wordt. Het spreken in een niet aangeleerde taal komt echter ook nu nog wel voor en wordt door sommigen ook tot de tongentaal gerekend. In de gemeente van Korinte krijgt de tongentaal de hoogste waardering, maar Paulus relativeert dit en houdt de gemeente voor dat profeteren belangrijker is. De apostel zelf spreekt meer in tongen dan zijn hoorders en lezers, maar in de gemeente spreekt hij liever vijf woorden met zijn verstand, om ook anderen te onderwijzen, dan duizenden woorden in een tong (vss. 18-19; te weten: zonder uitleg). Bovendien is er ook nog het effect op buitenstaanders: wanneer zij de dienst bijwonen en allen in tongen spreken (zonder uitleg), zal dit overkomen als wartaal (vs. 23). Wanneer mensen in tongen spreken in de gemeente, laten dat er dan twee of hooguit drie zijn, ieder op zijn beurt, en laat ook iemand uitleg geven. Als er geen uitlegger is in de gemeente, moeten zij zwijgen (vss. 27-28). Op deze manier is er orde in de gemeente (vs. 40). Paulus wil het spreken in tongen beslist niet verhinderen (vs. 39), maar het de juiste plaats geven in het gemeenteleven. Daarvoor is nodig dat de liefde centraal staat. ‘Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal’

(13:1).

Kern

God geeft in zijn genade gaven aan mensen. Dat geldt in het bijzonder voor de genade van vergeving. Christenen ontvangen door de Heilige Geest ook genadegaven, die zij ten dienste behoren te stellen van de gemeente, als lichaam van Christus. Mensen gaan meer dan eens verkeerd om met die geschonken gaven, maar als het goed is, hanteren ze die vanuit de liefde tot welzijn van anderen. De grote verscheidenheid aan gaven behoort geen verdeeldheid te veroorzaken, maar moet beschouwd worden als de veelvormigheid van een lichaam, waarbij de verschillende leden elkaar nodig hebben. Die gaven behoren nu nagestreefd en ingezet te worden, maar wanneer de volmaaktheid aangebroken zal zijn, zullen zij afgeschaft worden.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: genade, Geest, profeet.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken