Menu

Premium

Hart

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Het woord ‘hart’ gebruiken we in de biologische betekenis voor een lichamelijk orgaan, de hartspier. In figuurlijke zin (psychologisch, filosofisch, theologisch) is het hart de zetel van gevoelens, emoties en van de omgang met God; het is het centrum van wat er in de mens omgaat. Bekend zijn bijvoorbeeld de uitdrukkingen: ‘Hij maakt van zijn hart geen moordkuil’, ‘Dat is een pak van mijn hart’, ‘Het is mij uit het hart gegrepen’, ‘Heb het hart eens!’ (‘Heb het lef eens’; ‘lef is het Hebreeuwse woord voor hart), ‘Van harte gelukgewenst’. In het profane spraakgebruik zijn er onmiskenbaar raakvlakken met de taal van de Bijbel, zoals ‘een gebroken hart’, dubbelhartig’, ‘zijn hart uitstorten’, ‘waar het hart vol van is’.

De taal van geloof en kerk kent daarnaast een dimensie die in het spraakgebruik van het alledaagse leven ontbreekt. Zo is in religieus-ethische zin het hart van de mens een aanduiding van de persoon als totaliteit. God wil gediend zijn ‘met het gehele hart’.

Woorden

In het Oude Testament is ‘hart’ de vertaling van het Hebreeuwse woord leb en lebab.

In het Nieuwe Testament van kardia. Soms raakt in de Bijbel het hart de betekenis van ‘geweten’.

Betekenis in context

Oude Testament

Met geheel uw hart

‘Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart (…) Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn’ (Deut. 6:5-6; vgl. Joz. 22:5). Deze woorden staan in het kader van de wetgeving. Het hart van de mens wordt verbonden met diens levenswandel, met het onderhouden van al Gods inzettingen en geboden, ‘al de dagen van uw leven’ (Deut. 6:2). God eist de totale mens op met diens denken, spreken, voelen, willen en handelen.

In Spreuken 23:26 klinkt de oproep: ‘Mijn zoon, geef mij uw hart en laten uw ogen behagen hebben in mijn wegen’. ‘Mijn wegen’ staat voor ‘mijn geboden’ (Spr. 3:1; vgl. 4:4). Het gaat om hetzelfde als in vers 19: ‘Richt uw hart op de weg’. Hierin gaat het om een leven in relatie met God, in het Spreuken-boek ook wel aangeduid als een leven in ‘de vreze des Heren’ (1:7, e.a.) Opmerkelijk is de verbinding met het hart en de praktijk van elke dag. Ook in Psalm 119, waar de dichter over de vreugde om Gods wet zingt, komt de verbinding van de gerichtheid van het hart op de Here en een levenswandel volgens Gods geboden verschillende malen naar voren (bijv. vss. 34, 58, 112).

Hart als centrum van inzicht

In het Oude Testament is het hart primair en vooral de zetel van het verstand. Het hart denkt en beraamt plannen. De Here verstokt (verhardt) het hart van Farao (Ex. 7:3; vgl. 10:27), zodat deze zijn gedachten niet richt naar de wil van God en weigert het volk van God te laten gaan.

Het boek Spreuken geeft duidelijk aan dat het hart de zetel is van het denken. Zo zegt Salomo dat God zeven dingen haat. Eén daarvan is ‘een hart dat heilloze plannen smeedt’ (Spr. 6:16v.). Daartegenover staan de overwegingen in het hart van de rechtvaardige (15:28; vgl. 16:9; 19:21).

Wanneer Salomo aantreedt om te regeren over het volk van God, voelt hij zich te jong en onbekwaam om zijn taak te volbrengen. Dan bidt hij om een opmerkzaam, een horend hart (1 Kon. 3:97 inzicht, vs. 11), om te kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad (vgl. Pred. 1:16-17). De Here verhoort zijn gebed en geeft hem ‘een wijs en verstandig hart’ (vs. 12). Ook Mozes bidt om een wijs hart (Ps. 90:12; vgl. Spr. 18:15; zie ook Spr. 2:10, 14:33; 16:23).

Hart als zetel van gevoelens

Wanneer het volk van God oprukt naar het beloofde land, zijn de inwoners van Jericho moedeloos en bang (Joz. 2): hun hart ‘versmelt’ wanneer ze horen van Gods machtige daden in de verlossing van Israël uit Egypte en de doortocht door de Schelfzee. Dezelfde woordcombinatie – ‘hart’ en ‘versmelten’ -treffen we aan in Jozua 5:1 en 7:5 (vgl. Jes. 13:7, 19:1; Ps. 22:15).

Tegengesteld hieraan is de ervaring van blijdschap en dankbaarheid, bijvoorbeeld bezongen door Hanna, de moeder van Samuël, in de woorden: ‘Mijn hart juicht in de Here’ (1 Sam. 2:1). Dit zong Hanna nadat ze eerst bitter bedroefd was (1:10) omdat zij geen kinderen had en haar hart had uitgestort voor het aangezicht des Heren (vs. 15).

Ook is te denken aan Psalm 84:3 waar de dichter zijn verlangen naar en zijn vreugde om de ontmoeting met de Here uitspreekt: ‘Mijn hart en mijn vlees jubelen tot de levende God’. In Psalm 45:2 getuigt de dichter van de geestdrift die hem vervult als hij de luister van de koning bezingt: ‘Mijn hart trilt van blijde woorden…’ (vgl. Ps. 19:9; 33:21; 104:15;105:3).

Het hart van God

In het Oude Testament is niet alleen sprake van het hart van de mens, maar ook van het hart van God. In de geschiedenis van Davids zalving tot koning over Israël wordt beschreven dat Samuëls voorkeur uitgaat naar iemand met een indrukwekkend postuur. Dan zegt de Here dat het niet aankomt op wat de méns ziet. De mens ziet immers aan wat voor ogen is, maar de Here ziet het hart aan (1 Sam. 16:7). Een andere vertaling van deze woorden is dat de Here ziet met het hart (zo de Syrische bijbelvertaling, de Teshitta, 4e-5e eeuw n.Chr.). Met deze vertaling wordt aangegeven dat David niet Gods uitverkorene is vanwege zijn (vrome) hart; maar dat het gaat om God die mét het hart ziet. De Septuagint heeft hier: de mens ziet ‘tot de ogen’, God ziet ‘tot het hart’, dat wil zeggen: God ziet verder dan de mens. De verschillen in vertaling laten zien hoe de vertalers geworsteld hebben met de tekst.

Vooral in de profetie van Jeremia is er telkens sprake van het hart van de Here. Hij spreekt bijvoorbeeld van iets dat in zijn hart niet is opgekomen (7:31). Hij belooft zijn volk herders naar zijn hart te geven (3:15); de gedachten van zijn hart voert Hij uit (23:20; vgl.30:24); met heel zijn hart belooft de Here met zijn volk een eeuwig verbond te sluiten(32:41).

Ook in de profetie van Hosea lezen we van Gods hart – het is in God ‘omgekeerd’, dat wil zeggen: Hij heeft medelijden met zijn volk (11:8-9), Hij zal zijn brandende toorn niet ten uitvoer brengen (zie ook 2 Sam. 7:21; 1 Kron. 17:19; Job 10:13).

Nieuwe Testament

Het Nieuwe Testament bevestigt en versterkt wat het Oude Testament zegt over het hart.

Hart als centrum van gedachten, gevoelens en emoties

Jezus zegt wat een mens zoal in zijn hart bedenkt. In de discussie met de joodse leiders over de kwestie van rein en onrein wijst Jezus tegenover het gevaar van veruitwendiging het hart aan als het centrum van boze gedachten dat de zonde voortbrengt: ‘Want van binnenuit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen .’ (Mar. 7:21; vgl. Mar. 2:6 over wat de schriftgeleerden in hun harten overlegden. Zie ook Luc. 24:38). Wat betreft gevoelens en emoties: het hart kent zijn blijdschap (Hand. 2:26; vgl. Joh. 16:22), maar ook ontroering (Joh. 14:1) en droefheid (Joh. 16:6). Paulus’ hart wordt week gemaakt door wenende broeders en zusters (Hand. 21:13). Ook vertelt de apostel dat hij een grote smart heeft en een voortdurend hartzeer vanwege zijn broeders naar het vlees, Israël (Rom. 9:1v). In dezelfde brief verklaart hij dat het de begeerte van zijn hart is dat zijn volk wordt behouden (Rom. 10:1). Het hart heeft ook versterking nodig (1 Tess. 3:13; 2 Tess. 2:17) en het kan niet zonder vertroosting (Kol. 2:2; 4:8; 2 Tess. 2:17).

‘Hart’ (kardia) komt in het Nieuwe Testament ook voor als parallel of synoniem van ‘gedachten’ (nous). Zo bijvoorbeeld in Filippenzen 47. Bij ‘hart’ ligt de nadruk dan meer op emotie, gevoel en wil en bij ‘gedachten’ op kennis, weten.

Hart als middelpunt van het geloofsleven

De centrale betekenis van ‘hart’ zien wij in de ontmoeting tussen God en mens. Terwijl Jezus na zijn opstanding Kleopas en diens medebroeder de heilige Schriften uitlegt, raken hun harten in vuur en vlam (Luc. 24:273 2). Door middel van de verkondiging van het evangelie op het Pinksterfeest te Jeruzalem doorboort de Heilige Geest de harten van hen die de preek van Petrus horen (Hand. 2:37). Op dezelfde wijze opent de Here het hart van Lydia. Zij komt tot geloof en op haar belijdenis wordt zij gedoopt (Hand. 16:14v.). In Romeinen 10 legt de apostel Paulus de verbinding tussen het belijden met de mond en het geloven met het hart (vs. 9; vgl. Hand. 9:37, waar de evangelist Filippus aan de kamerling uit Ethiopië vraagt of hij ‘van ganser harte gelooft’). Geloven is vrucht van het schijnen van Gods licht in het hart (2 Kor. 4:6) en van de Geest die intrek neemt in het hart (2 Kor. 1:22; vgl. Gal. 4:6; Rom. 5:5; Ef. 3:17). In een gelovig hart woont de Geest van de Zoon van God (Gal. 4:6) die daar Gods wetten schrijft (Hebr. 8:10; 10:16) en het hart besnijdt (Rom. 2:29). Een gelovige is rein van hart (1 Tim. 1:5; 2 Tim.2:22; vgl. Mat. 5:8). Deze innerlijke reinheid krijgt naar buiten toe gestalte in oprechte broederliefde (1 Petr. 1:22). Tegengesteld hieraan is het ongelovige hart. Dat is onboetvaardig (Rom. 2:5), onbesneden (Hand. 7:51; vgl. Mat. 13:19), vet (Hand. 28:27), het dwaalt (Hebr. 3:10, 12) en het verhardt zich (Ef. 4:18; Mar. 8:17). Dit laatste blijkt uit een levenshouding waarin men ver bij de Here vandaan blijft (Mar. 7:6). Wat in het hart leeft, openbaart zich positief of negatief in het gedrag (zie voor een positieve uitwerking Kol.3:14-17).

Kern

Al zijn er raakvlakken tussen het alledaagse spreken over het hart met de taal van het geloof en de kerk, toch is er in het laatste geval duidelijk sprake van een eigen dimensie. Het hart van de mens is volgens de Bijbel de totale mens met zijn denken, gevoelens, emoties, woorden en daden. Wie aan God zijn hart schenkt, geeft zichzelf geheel en onvoorwaardelijk aan Hem. Het bijbelse spreken over het hart staat dan ook haaks op een tendens die soms ook onder christenen te bespeuren is, namelijk dat men het leven van het geloof beperkt tot een zaak van het innerlijk. Zo ontstaan allerlei valse tegenstellingen. Geloven met het hart laat geen ruimte voor een gedrag dat in tegenspraak is met wat God wil.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: blijdschap, gedachte, geloof, geweten, wet.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken