Menu

Premium

Leraar, leren

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Woorden als ‘leraar’ en ‘leren’ zijn zulke gewone woorden, dat niet iedereen er direct ook woorden uit de taal van het geloof in ziet. Bovendien roepen woorden als ‘leraar’ en ‘leren’ in de huidige cultuur soms weerstand op. De klassieke gestalte van de leraar is aangevochten, omdat die bijna automatisch met autoriteit in verband wordt gebracht. Dat past slecht bij het moderne ideaal van de individuele ontplooiing. Daar komt bij dat het woord ‘leer’ als een woord voor geloofsovertuigingen ook een slecht imago heeft, alsof het vooral zou gaan om het aanleren van abstracte kennis. En wie nieuwsgierig is naar Bijbel en geloof wil meestal niet beginnen bij ‘leren’, maar bij voelen en ervaren. Dus wie wil kennismaken met bijbelse woorden voor ‘leren’ moet soms wel een paar culturele hindernissen overwinnen, maar het heeft wel zin om dat te proberen. Het is interessant om te zien dat ‘leren’ weer terug komt op de agenda van geloof en geloofsoverdracht. Kerken geven cursussen over christelijk geloof en ze doen daarbij de ervaring op dat ‘leren’ over het geloof minder stuit op wantrouwen jegens het gezag van de oudere generaties en meer nieuwsgierigheid ontmoet bij jongere generaties. Dan ontstaat ruimte om uit te leggen dat bijbelse woorden voor ‘leren’ allereerst te maken hebben met dagelijkse ervaring, relaties en geschiedenis. Het gaat om het overdragen van ervaringen van de ene generatie op de andere. Omdat in de cultuur van de Bijbel het spreken over dagelijkse dingen en het spreken over God veel dichter bij elkaar liggen dan in de moderne cultuur, liggen leren over het gewone leven en leren over God daar ook veel dichter bij elkaar. Voorbeelden uit het dagelijkse leven zijn geschikt om te ‘leren’ over God. Bijvoorbeeld: ieder mens weet dat een huis een fundament nodig heeft. Zo zijn ook de lessen van Jezus bedoeld: basis voor de rest van je leven.

Woorden

Het woord ‘leren’ wordt in Nederlandse bijbelvertalingen gebruikt als de weergave van een aantal verschillende Hebreeuwse of Griekse werkwoorden. Dat komt onder meer doordat het Nederlands het werkwoord ‘leren’ op twee manieren gebruikt. Leren staat niet alleen voor ‘les geven’, maar ook voor ‘zelf iets aanleren’. Hebreeuws en Grieks gebruiken daarvoor twee verschillende werkwoorden. Maar vooral het Hebreeuws gebruikt ook nog andere werkwoorden voor ‘leren’, om daarmee verschillende betekenisaspecten te beklemtonen. Leren dat de betekenis heeft van ‘trainen’, ‘oefenen’ (Ps. 18:35), is de hoofdbetekenis van het werkwoord lamad. Leren in de betekenis van ‘instrueren’, ‘aanwijzingen geven’ (2 Kron. 15:3), wordt uitgedrukt met het werkwoordjara. Leren in de betekenis van ‘inzicht krijgen’ (Neh. 9:20), wordt vaak weergegeven met het werkwoord sachal.

In het Grieks van het Nieuwe Testament zijn vooral twee werkwoorden van belang. Voor leren in de zin van ‘instrueren, onderricht geven’ wordt het werkwoord didaskein gebruikt (Mat. 4:23, Joh. 14:26), voor leren in de zin van ‘iets aanleren’ het werkwoord man-thanein (Mat. 9:13, 11:29).

Woorden voor ‘leraar’ en ‘leerling’ worden in het Oude Testament zelden gebruikt. Pas in de latere delen van het Oude Testament en veel meer in het jodendom vindt men woorden voor leraar en leerling (zie Ezra 7:10; 2 Kron.177,9). Dat maakt het begrijpelijk dat men in het Nieuwe Testament de termen voor leraar en leerling wel veel vaker tegenkomt, vooral voor Jezus en zijn leerlingen. Jezus is didaskalos: leraar (Mat. 8:19), zijn discipelen zijn mathètai: leerlingen (Mar. 2:15). Dat zijn termen die zijn ontleend aan het jodendom (Mar. 2:18; Joh. 3:2, 10).

Betekenis in context

Oude Testament

Mozes als leraar

Het gebruik van het woord ‘leren’ in het Oude Testament is het beste te vergelijken met wat wij kennen als ‘trainen’ bij sport, of ‘oefenen’ bij muziek. Het heeft te maken met sociale verbanden: ook als je alleen oefent, wil je later samen spelen. Het heeft te maken met herhaling en regelmaat: je gaat ook als je motivatie wat minder is. En het heeft te maken met de verhouding tussen de generaties: de trainer van nu is ook ooit als leerling begonnen. Het boek Deuteronomium is van de oudtestamentische boeken het meest een leerboek. Een goed voorbeeld is hoofdstuk 4. Daar figureert Mozes als de leraar die zijn volk leert wie zij zelf zijn, die hen les geeft in de aanwijzingen van God voor het leven en die hen aanspoort om ook zelf weer leraar te zijn voor de volgende generaties. Het gaat om concrete aanwijzingen en regelingen (4:1, 4), zoals in Deuteronomium 16 of 21: instructies die niet uit dwang bestaan, maar die inzicht en wijsheid laten zien (4:6-7; Ps. 19:8-11). Leren hangt samen met gemeenschap en geschiedenis. Het gaat om vasthouden en doorgeven wat je samen hebt ervaren. Daarom wijst Deuteronomium 4:9-13 met nadruk op de manier waarop God verscheen op de berg Horeb. Daar heeft Israël Gods stem gehoord met de instructies, de Tien Woorden, maar het volk heeft geen gestalte van God gezien. Dat was de fundamentele les: het goddelijke wordt niet gezien of ondergaan. Woorden van God worden ontvangen, uitgelegd, geleerd en doorgegeven. Dat maakt Israël tot een lerende gemeente. Deuteronomium legt daarbij veel nadruk op de eenheid van de generaties. De eerste les bij de berg Horeb met de instructies en de sluiting van het verbond tussenGod en Israël was niet een zaak van de voorvaderen. De volgende generaties waren daar al bij, zegt Mozes (Deut. 5:3; 29:14). Dat kun je alleen vasthouden als ouders, dat zij wat ze van Mozes hebben geleerd, op hun beurt weer leren aan hun kinderen (49). Leren, niet alleen als kennis, maar ook als een manier van leven. De woorden moeten steeds weer klinken, als lessen op belangrijke momenten van de dag (6:6-9) en als verhaal op belangrijke momenten in het leven (6:20-25; Joz. 4:20-24).

De priester als leraar

Naast dit gemeenschappelijke leren als oefenen, is er ook leren op de manier van aanwijzingen geven. Dat is de taak van de priesters. Zij geven les in de thora (Deut. 33:9-10). Thora, ‘de instructie’, is later in de Griekse vertalingen en in het Nieuwe Testament weergegeven met ‘wet’. Priesters passen de aanwijzingen van de thora toe en nemen beslissingen (Deut. 17:10-11). Van hen wordt onderricht verwacht (Mal. 2:7), ook al zijn er vaak situaties aan te wijzen waarin zij hun taak slecht vervullen (Jer. 5:31; 6:13) of zelfs helemaal uit beeld raken (2 Kron. 15:3).

God zelf als leraar

Daarom is er ook steeds sprake van een vorm van leren die van God zelf komt. Na het falen van de priesters, zoals Jeremia dat noemt, maakt God opnieuw de instructie door priesters en wetgeleerden mogelijk, om Israël weer op te bouwen na de ballingschap (Ezra 7:10; Neh. 8:2, 8, 9; zie ook 2 Kron.177, 9). In de psalmen klinkt het gebed tot God om aanwijzingen: ‘leer mij de weg die ik moet gaan’ (Ps. 25:4-5, 8-9; 86:11). Israël doet daarbij een beroep op God als de schepper. God is immers degene die van niemand instructie hoefde te ontvangen (Jes. 40:13-14). Hij kan vernieuwen, zijn herscheppende Geest zenden en zo Israel weer leren welke weg het moet gaan (Jes.48:16-17). Zo komen leren, bidden en lofzin-gen uiteindelijk bij elkaar (Ps. 119).

Nieuwe Testament

Jezus als leraar

Het Nieuwe Testament bouwt voort op veel van wat in het Oude Testament is gezegd. Jezus geeft onderricht in het evangelie van het Koninkrijk van God (Mat. 4:23) en vraagt de mensen om Hem heen om leerling te worden (9:13). Hij leert, zoals Mozes leerde. Dat wordt duidelijk in de analogie met de instructie op de berg Horeb in Matteüs 5:2 en in de opdracht van Jezus aan zijn leerlingen om ook zelf weer leraar te worden voor anderen, binnen en buiten Israël (Mat. 28:19).

Het onderwijs van Jezus heeft vaak de vorm van gelijkenissen. Wie aandachtig toekijkt in het leven van alledag (Mat. 24:32) kan zien hoe het Koninkrijk van God komt: klein, bedreigd, verborgen. Maar het is bezig om te komen, al vanaf de schepping (Mat.13:14-35; 25:35). De lessen van Jezus gaan niet over een diep geheim achter alle dingen dat een speciale inwijding vergt. Leren gaat over Gods aanwezigheid in het gewone leven, zoals zaad in de akker. De gelijkenissen leggen het verband met God als schepper, zoals in Jesaja 48. Het Johannes-evangelie neemt die combinatie van schepping, Geest en leren weer op. Als Jezus zal zijn opgestaan en weer bij de Vader is, zal Hij de Trooster, de Heilige Geest zenden, die de leerlingen zal blijven leren, alles wat Jezus heeft gezegd (Joh. 14:26).

Het leren van Jezus leidt tot verbazing (Mar. 1:22, 27) en tot conflict (Mar. 10:1vv), want het roept debat op: wie is er leraar? Wie begrijpt eigenlijk werkelijk hoe het Koninkrijk komt? Dat is de vraag van Jezus aan de leraar Nico-demus (Joh. 3:2, 10).

Leerlingen en leraren

Jezus’ leerlingen worden op hun beurt leraren. Ook zij geven onderwijs over het Koninkrijk van God dat komt. Maar zij schrijven er een hoofdstuk bij, omdat zij nu ook moeten leren over Jezus, hoe zijn lijden en opstanding de route is waarlangs het Koninkrijk komt, in Israël en in de hele wereld. Jezus is de Messias, dat onderwijzen zij in de tempel (Hand. 5:42) en ver buiten Israël (Hand. 15:35; 18:25). Eén ding zijn deze nieuwe leraren zich steeds bewust: dat ze eigenlijk leerling blijven. Ze geven door wat ze zelf hebben ontvangen, zoals Paulus het zegt in 1 Korintiërs 15: Jezus is gestorven voor onze zonden en door God weer opgewekt. Zo wordt het opnieuw gezegd aan de volgende generaties (2 Tess. 2:15; 2 Tim. 3:14): blijf bij wat je is geleerd.

Kern

Leren is oefenen, trainen. Dat is leren omgaan met wat God in zijn schepping heeft gegeven, zoals een goede boer verstand heeft gekregen van hoe het in de schepping toegaat (Jes. 28:23-29).

Leren is instructie. Het gaat om de aanwijzingen die God geeft aan zijn volk en die worden uitgelegd door Mozes: er is één God en daarom is er verder niets dat goddelijk is. Tegenover God zijn er geen andere belangen dan recht en gerechtigheid.

Leren is verwerven van inzicht, zoals in het onderwijs van Jezus over het Koninkrijk van God: wie hongert naar gerechtigheid mag je feliciteren, want die krijgt gelijk (Mat. 5:6). Maar anders dan mensen denken: niet door heersen, maar door het dienen van Jezus begon het Rijk van God (Mat. 20:28). Daarom is leren ook: onderwijs in de taal van het geloof. Dat is de taal van de leerlingen van Christus, die Hem hebben leren kennen (Ef. 4:20) en door Hem tot nieuwe mensen zijn gemaakt (4:24).

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: leerling, overleveren, wet.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Opdat ook jullie doen wat Ik jullie heb gedaan’

Volgens de inmiddels overleden opperrabbijn Jonathan Sacks zijn voor een gemeenschap deze drie zaken het belangrijkst: ouders, leraren en gedenken. Ouders en leraren moeten kinderen vertellen over het verleden, om wat toen fout ging in de toekomst te voorkomen en het goede te doen. De onderwerpen in de lezingen van vandaag bevestigen dat belang. Het vertrek uit de slavendienst in Egypte en de voetwassing door Jezus worden nog steeds verteld en herdacht.

Nieuwe boeken