Menu

Premium

Mens (als beeld van God), vlees

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Ieder mens weet wat een mens is. Totdat je vraagt wat nu precies kenmerkend is voor een mens. Ligt dat in zijn uiterlijke verschijning? Of ligt datgene wat een mens ten slotte tot mens maakt een aantal lagen dieper? Vooral in (medisch-)ethische discussies rond de beschermwaardigheid van het leven komt deze vraag op talloze manieren terug. Elke tijd heeft ook een eigen beeld over ‘de mens’. Perioden van groot optimisme over de mens en zijn mogelijkheden wisselen af met tijden waarin een meer pessimistische visie op de mens overheerst.

Zonder dat de Bijbel een volledige omschrijving van de mens geeft, reikt ze wel prachtige handvatten aan waarmee de mens zichzelf en de ander ook in het licht van God leert begrijpen. De Bijbel kiest niet voor eenzijdig optimisme of pessimisme. In alle nuchterheid komt in de heilige Schriften de hoge afkomst van de mens als schepsel uit handen van de Schepper in beeld, maar ook hoe vergaand de mens is aangetast door het kwaad. Behalve dat de Bijbel uitspraken doet over ‘de mens in het algemeen’, ontmoet je vooral ook mensen van vlees en bloed, mensen aan wie mensen van vandaag zich op verschillende manieren kunnen spiegelen.

Woorden

In het Hebreeuws draagt de eerste geschapen mens een naam die ‘mens’ betekent (adam). Daarnaast komt het woord enosj voor, hoewel dit zeldzamer is, met ongeveer dezelfde betekenis (als eigennaam Enos: zie Gen. 4:26). In het Aramees is enasjhet gewone woord voor ‘mens’ (Dan. 2:10, 7:13). Omdat enosj verwant lijkt aan een werkwoord dat ‘zwak zijn’ betekent, werd de verbinding ook wel gelegd als zou de Bijbel enosjgebruiken als aanduiding van de mens in zijn kwetsbaarheid. Vaak genoeg echter is deze verbinding niet te leggen. De poëtische teksten lijken de voorkeur te geven aan het gebruik van enosj. Over het algemeen is een oorspronkelijke betekenis in het concrete woordgebruik niet meer aanwezig. Zo is bij het gebruik van adam ook vrijwel nergens de connotatie ‘aardling’ actueel. Meestal duidt adam de mens als collectief aan, dus ‘de mens, de mensheid’. Gaat het over een individueel mens, dan komt iesj (‘man,iemand’) voor in de betekenis ‘mens’ of kan, behalve de naam van de betrokkene, ookbenadam (‘zoon van de mens/mensenkind’) gebruikt worden. Slechts een keer wordt (buiten het begin van Genesis) adam gebruikt in verwijzing naar een concreet persoon (Joz. 14:15). In het Nieuwe Testament schuilt achter de vertaling ‘mens’ meestal het woord anthroopos. Een bijzondere aanduiding in het taalveld van de Bijbel is de omschrijving van de mens als ‘vlees’ (Hebr. basar, Gr. sarx).

Betekenis in context

Oude Testament

Wanneer de mens in beeld komt in het Oude Testament gaat het meestal om concrete mensen zoals Abraham, Mozes, David, Nehe-mia en vele anderen. Toch komt de mens in het algemeen ook ter sprake, vooral in Genesis 1-11, in de psalmen, het boek Job en in de wijsheidsliteratuur Spreuken en Prediker. De eerste elf hoofdstukken van Genesis maken de dubbelheid van het menselijk bestaan zichtbaar. Enerzijds is de mens van hoge afkomst: man en vrouw zijn zorgvuldig door de Schepper geformeerd (Gen. 2:7) en zijn zelfs naar zijn beeld geschapen (Gen. 1:26). Mensen ontvangen leefruimte (Gen. 2:8), voedsel (Gen. 2:9), werk (Gen. 2:15) en bovendien ook nog omgang met God (Gen. 3:8). Anderzijds blijken die levensvoorwaarden ernstig beschadigd: mensen moeten hard werken voor weinig resultaat (Gen. 3:18-19), de omgang tussen man en vrouw is geschonden (Gen. 3:16), mensen moeten sterven (zie: vergankelijkheid). Genesis verbindt adam met adama (roodbruine akkergrond): adam is uit de adama geschapen (2:7), hij moet die bewerken (3:23) en zal uiteindelijk tot die aardbodem moeten terugkeren (3:19). De Bijbel is heel duidelijk over de oorzaak van deze dubbelheid: de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de mens, die Gods uitdrukkelijke verbod heeft overtreden (Gen. 2:17). In de psalmen komen allerlei facetten van het menselijk bestaan aan de orde: blijdschap (Ps. 145), klachten (Ps. 13), angst (Ps. 6), twijfel (Ps. 73:16-17), vertrouwen (Ps. 25), hoop (Ps. 130), wanhoop (Ps. 88), verlangen (Ps. 42), schuld (Ps. 51), onschuldbetuigingen (Ps. 26) en vergankelijkheid (Ps. 49). Echo’s vanuit het begin van Genesis klinken in Psalm 8.

De wijsheidsliteratuur schetst in kernachtige spreuken allerlei positieve en negatieve eigenschappen van de mens. Deze uitspraken benadrukken de verantwoordelijkheid van de mens (Spr. 10 – 29). Vooral het boek Prediker zet de losse einden in het mensenleven veel radicaler neer. Zijn tekening van de mens leert ons leven te midden van de onvoltooidheid van het bestaan en leert ons daar tegelijk de leiding van God in te geloven, zelfs al blijft die voor de mens verborgen (Pred. 9:7).

Nieuwe Testament

Het Nieuwe Testament heeft de mens vooral in beeld waar het gaat over schuld en verlossing.

Middelpunt is daar het feit dat God in Jezus Christus mens is geworden (‘het Woord is vlees geworden’, Joh. 1:14; ‘Christus Jezus, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is’, Filp. 2:6-7; ‘één middelaar tussen God en mensen: de mens Christus Jezus’, 1 Tim. 2:5).

De eenheid en principiële gelijkheid van de mens mogen concreet zichtbaar worden in de gemeente van Christus: ‘geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers éénin Christus Jezus’ (Gal. 3:28; zie ook Rom. 10:12 en Jak. 2:1-13).

In zijn prediking sluit Jezus aan bij de verkondiging van Johannes de Doper: mensen zijn uit zichzelf zonder hoop, behalve als ze zich door bekering weer tot hun Schepper mogen wenden (Mar. 1:15; Mat. 9:13; Luc. 15:7). Behalve dat Jezus alle mensen als zondaars aanspreekt, vertelt Hij ook over de grote waarde die God aan mensen hecht: Matteüs 6:26b; 10:29-31; Lucas 15.

In het bijzonder het Evangelie van Johannes geeft inzicht in hoeveel intense aandacht Jezus heeft voor concrete mensen: Nicodemus (Joh. 3); de Samaritaanse vrouw (Joh. 4); de op overspel betrapte vrouw (Joh. 8); de blindgeborene (Joh. 9).

In hun brieven gaan de apostelen uitgebreid in op hoe mensen met en zonder geloof in Christus zijn. In Romeinen 1 beschrijft Paulus hoe mensen de waarheid over God ten onder houden en hoe mensen daardoor geen excuus hebben, maar ook niet uit zichzelf in staat zijn om het goede te doen (Rom. 7:2425). Je komt als mens alleen op een nieuw spoor naar het leven terecht door Christus. De apostel Paulus gebruikt daarvoor een heel scala aan uitdrukkingen: mensen mogen een nieuwe schepping worden (2 Kor. 5:17); het beeld van God weer gaan vertonen (2 Kor. 4:18); kind van God zijn (Rom. 8:16; zie ook 1 Joh. 3:2). Wie zonder Christus is, is nog een ‘oude mens’ (Ef. 4: 22-24) en moet een nieuwe mens worden. Daarbij hoort dan tegelijk de opdracht om je ook zo te gedragen (Ef. 4:2532; Rom. 6:6-14; Kol. 3:5-17).

De mens als beeld van God

Een van de eerste dingen die de Bijbel over de mens vertelt, is dat man en vrouw naar ‘het beeld en de gelijkenis van God’ geschapen zijn. Behalve in Genesis 1:26-27 en 5:1 komt die uitdrukking ook nog voor in Genesis 9:6, waar juist het feit dat de mens naar Gods beeld geschapen is voor God een reden is om menselijk leven beschermwaardig te achten. Verder vinden we – opvallend genoeg – in het Oude Testament deze omschrijving van de mens niet weer terug. Het Nieuwe Testament neemt deze eerste omschrijving van de mens weer op en verbindt haar met Christus. Door het leven van Christus te ontvangen, worden mensen weer zoals ze oorspronkelijk bedoeld waren (Rom. 8:29; 1 Kor. 15:49; 2 Kor. 3:18; 4:4; Kol. 1:15; 3:10).

In de loop van de geschiedenis van het bijbelonderzoek is een heel diverse uitleg gegeven aan wat het betekent dat de mens ‘naar Gods beeld en gelijkenis’ geschapen is. Volgens sommigen ontmoeten we het beeld van God in de geestelijke kwaliteiten van de mens, zoals geheugen, intellect en liefde. Ook is wel beweerd dat de Bijbel bedoelde dat de mens in zijn uiterlijke verschijning op God ‘lijkt’. Anderen leggen er de nadruk op dat het accent moet liggen op het handelen van God en niet op iets dat kenmerkend zou zijn voor de mens: God schiep/maakte de mens naar zijn beeld. De gebruikelijke uitleg vandaag is meestal dat de uitdrukking betekent dat de mens op aarde Gods vertegenwoordiger is en namens God in verantwoordelijkheid beslissingen mag nemen. ‘Beeld van God’ staat dan ongeveer gelijk aan onderkoning of ambassadeur zijn. Dit sluit het beste aan bij de directe context in Genesis 1:28, waar God de mens opdracht geeft om de aarde te onderwerpen en over de dieren te heersen (termen die passen bij een koning). In de theologische discussie ging het vaak over de vraag of het beeld van God na de zondeval kenmerkend is gebleven voor de mens of niet. In het algemeen is er overeenstemming over het antwoord: de mens is beeld van God gebleven (Gen. 9:6), maar dit beeld is wel verwrongen, zoals het beeld in een lachspiegel (die in ditvoorbeeld beter ‘huilspiegel’ kan heten) ook verwrongen is. Het beeld van God moet daarom ook door Christus vernieuwd worden.

De mens als vlees

De Bijbel gebruikt ook het woord ‘vlees’ om mensen aan te duiden. Dit woord komt voor met een heel scala aan connotaties die meeklinken vanuit de context waarin het gebruikt wordt.

Het kan de tijdelijkheid en kwetsbaarheid van de mens aanduiden (‘alle vlees is gras’, Jes. 40:6). De Bijbel trekt daar een aantal lessen uit:

  • Dat de mens ‘vlees’ is, is een waarschuwing tegen valse hoop: vertrouw niet op vlees (Jer. 17:5; Filp. 3:3-4).

  • De mens is schepsel tegenover de Schepper (Gen. 6:3; Job 10:4; Dan. 2:10 – de goden die niet bij de stervelingen [lett. ‘vlees’] wonen). Als schepsel kan de mens niet zomaar Gods Rijk binnenlopen. Onze wereld gaat niet gelijkvloers over in Gods Rijk (‘vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven’, 1 Kor. 15:50).

  • Psalm 78:38-39: het feit dat mensen ‘vlees’ zijn, is aanleiding voor Gods medelijden.

  • Bij onderdrukking hoef je niet bang zijn voor de vijand: die is alleen maar ‘vlees’ (2 Kron. 32:8; Ps. 56:5; Jes. 31:3: ‘de Egyptenaren daarentegen zijn mensen en geen God, en hun paarden zijn vlees en geen geest’).

Soms betekent ‘vlees’ niet anders dan een aanduiding voor het lichamelijke bestaan van de mens: ‘al wat leeft (lett. ‘alle vlees’) had zijn weg op de aarde verdorven (… ) het einde van al wat leeft is door Mij besloten’ (Gen. 6:1213). Zie ook Jesaja 40:5 ‘de heerlijkheid des Heren zal zich openbaren, en al het levende tezamen (lett. ‘alle vlees’) zal dit zien’; Joël 2:28: ‘Ik (zal) mijn Geest uitstorten op al wat leeft (lett. ‘alle vlees’).’ Ook in het Nieuwe Testament komt dit woordgebruik voor, bijvoorbeeld als aanduiding voor het menselijk lichaam (zonder negatieve connotatie): 2 Korintiërs 12:7: ‘een doorn in het vlees’; 2 Korintiërs 7:5 ‘ons vlees had geen rust of duur’ (= ‘wij hadden geen rust’); Galaten 2:20: ‘voor zover ik nu (nog) in het vlees leef (= ‘de verdere tijd van mijn leven op aarde’).

In het Nieuwe Testament kan ‘het vlees’ ook een omschrijving zijn voor het slechte in de mens tegenover dat wat door Gods Geest gewerkt wordt. De betekenis zit dan aan tegen: aards (zoals dat sinds de zondeval is geworden), ongeestelijk, leven zonder God. Het gaat dan over ‘het begeren van het vlees’, ‘de werken van het vlees’ (Gal. 5:16.19), ‘de gezindheid van het vlees’ (Rom. 8:4-13). Wie bij Christus hoort, heeft daarom de opdracht om niet ‘naar het vlees’ te leven, dat wil zeggen: loop niet achter je zondige begeerten aan. Tegelijk is wie op Hem vertrouwt nog wel ‘in het vlees’, dat wil zeggen: leeft in deze wereld (2 Kor. 10:3 ‘al leven wij in het vlees = leven op aarde, wij trekken niet ten strijde naar het vlees’ = op een aardse/niet-geestelij-ke manier). De spanning die dat met zich meebrengt, ziet Paulus overwonnen door Christus. Voor hem is het aardse leven door het geloof zozeer in het leven van Christus opgenomen, dat het voor hem niet uitmaakt of hij leeft of sterft. Leven is voor hem leven voor Christus. Sterven betekent voor hem een vertrek naar zijn Heer. Voor zichzelf vindt hij dat laatste beter, maar voor de voortgang van het Koninkrijk van God is het beter dat hij nog ‘in het vlees’ blijft (Filp. 1:21-24).

Kern

De Bijbel laat een heel geschakeerd mensbeeld zien. Helemaal voorop staat dat de mens een schepsel is uit de handen van de Schepper. Geen mens hoeft onzeker te zijn over zijn herkomst. Gezond zelfvertrouwen heeft dan ook alles te maken met godsvertrouwen. Dit betekent dat de mens op zijn Schepper gericht moet zijn. De Bijbel vertelt hoe de mens oorspronkelijk goed geschapen is, maar zelf door de overtreding van Gods gebod is bezweken omdat hij zelf wilde uitmaken wat goed en kwaad is (Gen. 3:22). Geen mens kan dat dragen. De slechtheid van de mens vindt zijn oorsprong in deze zonde van opstand tegen God. In het tekenen van die slechtheid van mensen is de Schrift heel realistisch en draait nergens om de hete brij heen. Toch geeft de Bijbel meteen vanaf het begin de mens een draad van hoop in handen: de mens is geschapen naar Gods beeld. Voor God is dat ook in een geschonden schepping reden om de mens te beschermen tegen de agressie van zijn medemensen. Naast het kwaad dat alles in het mensenleven doordringt en elk verband waarin mensen geplaatst zijn beschadigt, is de Bijbel helder over Gods grote liefde voor mensen. Voor die liefde geeft God geen redenen. Hij bewijst die liefde voor de mens en voor zijn eigen schepping door zijn Zoon mens te laten worden. Dit bijbelse spreken bevrijdt van ongebreideld optimisme of moedeloos makend pessimisme over de mens. Mensen leren de feiten onder ogen zien, maar krijgen tegelijk meer hoop dan ze voor mogelijk hadden gehouden. De Schrift laat ons niet toe om over de mens alleen maar horizontaal te denken, alsof het met de dood helemaal afgelopen is. God wijst de weg naar een nieuw leven dat zelfs het heelal overleeft. Dit stimuleert om op een veelzijdige manier naar medemensen te kijken: de Bijbel leent ons de ogen van God om daarmee naar anderen te kijken. Het is voor ieder mens elke dag weer opnieuw een uitdaging en verantwoordelijkheid om met die ogen te kijken naar zichzelf en de ander.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: leven, man, naaste, ontmoeting, vrouw, vergankelijkheid, ziel, zonde.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken