Over een wandtekst, binnenrijm en collegialiteit
Iets over de berijming van psalm 55
“Hör mein Bitten, Herr, neige dich zu mir … O, könnt ich fliehn wie die Taube dahin…” Ontroerend en loepzuiver zong de blinde sopraan Dé van Oenen deze woorden uit psalm 55, een compositie van Felix Mendelssohn-Bartholdy. Vastgelegd op een 45-toerenplaatje in 1957, grijsgedraaid in mijn ouderlijk huis.
Zo verliep muzikaal gezien mijn kennismaking met deze psalm, niet via een berijmd gedeelte gezongen in de kerk van mijn jeugd, waar ‘1773’ toen nog de regel was. Als ik die 14 coupletten doorlees, begrijp ik dat het ook wel moeilijk is er één als gemeentezang op te geven, vooral vanwege de verouderde taal (“mijn hart voelt weên en bange nepen”, “dat hen de dood als schuldheer velle”). Bij de Liedboekberijming (in 7) en die van het Gereformeerd Kerkboek (in 10 strofen) is het idioom geen reden meer om de psalm ongezongen te laten.
Toch klinkt psalm 55, welke berijming je ook kiest, in de kerk sporadisch. Dat moet wel komen van de ongemakkelijke ‘zwaarte’ van de tekst, die je zo kunt samenvatten: een doodsbang kind van God, David, klaagt zijn nood en smeekt om gehoor. Zijn goddeloze vijanden bestoken hem met hun woede. Heel de stad is ten prooi aan terreur en rampspoed. Zijn wens: God, verwar als in Babel hun spraak; laat toch die mannen van bloed en bedrog levend neerdalen in de kuil der ontbinding. En midden in de tekst staat wat hij het allerergste vindt: de vertrouwde hartsvriend met wie hij feestelijk Gods huis bezocht, heeft hem laten vallen.
Psalm 55 berijmd is voor veel kerkgangers nogal onbekend. Maar uitgerekend in deze psalm staan in vs 23 de geliefde, soms prachtig als wandtekst geborduurde woorden: “Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u” (NBG’51). Petrus citeert ze in zijn eerste brief.
Als ik met een berijming aan de slag ga, leg ik de beschikbare tekst en vertalingen voor me neer, vergelijk die, overdenk de inhoud, noteer wat me als kern opvalt en ga niet zonder gevouwen handen aan het werk. Iets dat me in deze psalm opviel: tweemaal in de tekst, in vs 17 en in de slotregel, verwijst de dichter nadrukkelijk naar het perspectief dat hij in zijn ellende heeft: de uitkomst ligt in Gods handen, daarop vertrouwt hij. Die basiszekerheid komt in de gangbare vertalingen min of meer identiek tot uitdrukking:
Mij aangaande, ik zal…/ Ik daarentegen zal… (SV);
Ik echter, ik zal… / ik echter…(HSV);
Maar ik, ik roep…/ Ik echter (NBG’51);
Maar ik, ik roep…/ Maar ik, ik vertrouw (WV);
En ik? Ik roep…/ maar ik, ik vestig…. (NBV);
En ik? Ik roep…/ Maar ik? Ik mag… (BGT).
Eén beslissing had ik toen al bij voorbaat genomen: het nadrukkelijke ‘ik? ik!’ moest in de berijming terugkeren. In strofe 5 luidt het: Maar ik, ik klaag bij God vandaag. En in de laatste strofe is dat basale godsvertrouwen terug te vinden in combinatie met het ‘bekommernis-motief’:
7. Laat God de HEER je lasten dragen.
Hij helpt wie om verlichting vragen,
houdt overeind wie op Hem bouwen.
Wie haat verspreidt sterft voor zijn tijd.
Een moordenaar – God straft hem zwaar.
Maar ik, ik blijf op Hem vertrouwen.
Toen ik mijn eerste versie in de groepsapp voorlegde kwamen de gebruikelijke kritische kanttekeningen en suggesties voor verbetering los. We hebben die elkaar bij ons werk niet bespaard; de Spreuken zeggen niet voor niets ‘ijzer scherpt men met ijzer’: het resultaat werd er alleen maar beter van. Eén verzuchting wil ik nader noemen. “Wat jammer dat het binnenrijm in de regels 4 en 5 verdwenen is…!” Ze kwam van dichteres Ria Borkent en ze bezorgde me daarmee een stevig stukje puzzelwerk. Natuurlijk wist ik dat de melodieregels 4 en 5 bestaan uit zich herhalende helften. De vierde regel bestaat uit 4 dalende noten die identiek worden herhaald, de vijfde uit het omgekeerde: een verdubbeld motief van vier stijgende noten. Dat kun je muzikaal binnenrijm noemen.
Maar binnenrijm in de tekst? Noch in ‘1773’, noch in de Liedboekberijming was er een spoor van te vinden. Bij Datheen evenmin en ook in de Franse ‘oertekst’ uit Genève niets dat er op leek. Maar Borkent kerkt (net als ik) in de GKV, en in het daar gehanteerde Gereformeerd Kerkboek staat een berijming die grotendeels berust op werk van de onfortuinlijke psalmzangpromotor en –berijmer Hendrik Hasper. Hij vond dat het melodische binnenrijm een pendant moest hebben in de tekst en met een aangepaste versie is Borkent vertrouwd geraakt. Jan Mul volgt in zijn psalmberijming Zingend door de tijd uit 2017 het voorbeeld van Hasper.
Blijkens Psalmberijming 1967 door H. Schroten waren op 22 juni 1955 behalve de berijmingscommissie ook de musicologen/musici aanwezig,. Adriaan C. Schuurman “herinnert zich, dat men zich destijds heeft afgevraagd, hier binnenrijm te gebruiken. Men heeft dit niet gewild, omdat het dan té geaccentueerd zou zijn. De musicologen zouden echter op deze plaats wel iets meer overeenstemming tussen text en melodie wensen”. Heeroma heeft met de musicologenwens uiteindelijk niets gedaan…
Ria Borkent liet haar verzuchting vergezeld gaan van goede suggesties om mijn berijming van de bewuste regels tot binnenrijm ‘om te bouwen’. Dat heb ik ervaren als een mooie vorm van collegialiteit.
PERSONALIA: Bob Vuijk (1943) is classicus, musicus. en vertaler. Hij heeft als organist en pianist jarenlang de gemeentezang begeleid en daarnaast zich met vele vormen van koorzang beziggehouden.
N.a.v. De Nieuwe Psalmberijming / diverse auteurs / hardcover