Menu

Premium

Blindheid

blinde

Soms zeggen we van iemand dat hij of zij met blindheid is geslagen. Een akelige gebeurtenis heeft in dat geval die mens het zicht ontnomen. Zo’n persoon is niet letterlijk blind, maar het ontbreekt hem of haar aan uitzicht. Mensen kunnen blind zijn, terwijl ze veel zien. Zien duidt dan op innerlijk schouwen.

De bijbel kent deze vormen van blindheid en zien ook; vaak zelfs. In de Oudheid was blindheid een frequent voorkomende ziekte of handicap. Dit bekende verschijnsel wordt tot symbool en metafoor voor mensen die de verkeerde wegen bewandelen.

Grondtekst

In het Oude Testament betekent ‘iwwer ‘blind’ (26x; Ex. 4:11; Jes. 31:8 enz.), ‘iwwaron ‘verblinding, blindheid’ (Deut. 28:28; Zach. 12:4) en ‘awwèrèt ‘blindheid’ (Lev. 22:22). De stam komt van ‘wr, ‘blind maken’ (Deut. 16:19; 2 Kon. 25:7; Jer. 39:7; 52:11). Daarnaast vinden we verschillende werkwoorden die op niet ziende of slechtziende ogen duiden: slecht zien (Gen. 27:1); wegkwijnen (Jer. 14:6; Ps. 88:10); star worden (1 Sam. 4:15); zwaar worden (Gen. 48:10); zwak of gezwollen worden (Ps. 6:8); donker worden (Ps. 69:24); wegteren (Zach. 14:12); uitsteken (Num. 16:14). Uit deze ruime woordenschat blijkt wel dat het niet ziende oog veel aandacht krijgt. In het Nieuwe Testament is het niet anders. Blindheid speelt een grote rol in de verhalen over Jezus. Jezus gebruikt en verwerkt de handicap in zijn verkondiging. De woorden blinde en blindheid luiden in het Grieks tyflos (50x, waarvan slechts viermaal buiten de evangeliën: Hand. 13:11; Rom. 2:19; 2 Petr. 1:9; Op. 3:17). Zie ook het werkwoord ‘blind maken’ (Joh. 12:40; 2 Kor. 4:4; 1 Joh. 2:11; vgl. Testament van Simeon 2:7).

Letterlijk en concreet

a.In de bijbel kunnen we lezen dat blindheid een veel voorkomende ziekte is in die tijd. Andere bronnen bevestigen dat. Dat is niet verwonderlijk in een klimaat van stof, felle zon, vliegen en geringe hygiëne. De ogen zijn in zo’n klimaat zeer kwetsbaar. De ouderdom brengt slechtziendheid en zelfs blindheid met zich mee (Gen. 27:1;1 Sam. 3:2). Ook ontstaat blindheid doordat de een de ander de ogen uitsteekt, als straf en om de ander onschadelijk te maken. Wie dit ondergaat, voelt zich zwaar veracht en weet zich machteloos (Richt. 16:21; 2 Kon. 25:7).

b.Blinden zijn in de bijbelse tijd sociaal en economisch volstrekt afhankelijk van de goedheid van anderen. Hun situatie is erbarmelijk en wankel (Job 5:14; Klaagl. 5:17). Bovendien worden zij geduid als cultisch onvolmaakt. Aan bepaalde diensten mogen zij niet meedoen (Lev. 21:18). Zij leven aan de rand. De schreeuw van de blinde Bartimeüs onthult het leed dat achter deze handicap schuilgaat (Mar. 10:46-52). Door hun kwetsbaarheid genieten blinden bijzondere bescherming van de wet (Deut. 29:18). Kenmerk van de toekomstige wereld is dat blindheid is uitgebannen (Jer. 31:8; Mat. 11:5).

c.God als de Schepper heerst over blinden en zienden. Hij heeft de macht blinden ziende te maken.

Beeldspraak en symboliek

a.Wie de weg naar de toekomst kwijt is, lijkt op een blinde. Zo ervaart het opgejaagde volk zijn situatie (Jes. 59:10). Meteen na die klacht hoort het volk dat het bevrijdende licht in aantocht is. De dichter van Klaagliederen zingt over het geteisterde volk: ‘Zij wankelden als blinden op de straten… ‘ (4:14); dit kenmerkt de uitzichtloosheid en radeloosheid van de mensen. De ballingen ervaren Babel als een gevangenis; hun bestaan is omhuld met duisternis en zij zien niets meer (Jes. 49:9).

b.Blindheid symboliseert, zedelijk-religieus beschouwd, het kwade handelen. Ook wanneer gelovigen zeggen geloof en inzicht te hebben, terwijl hun daden daar helemaal niet mee sporen (2 Petr. 1:9; vgl. 1QS U:11). Zoals de de kerk van Laodicea, die niet echt de Heer navolgt (Op. 3:17). Al zegt iemand duizendmaal dat hij in het licht wandelt, als hij zijn broer niet liefheeft, is hij blind (1 Joh. 2:11; vgl. Testament van Simeon 2:7). Door verkeerde handelingen kan blindheid toeslaan, bijvoorbeeld bij het aannemen van steekpenningen; men ziet het onrecht dan niet meer (Ex. 23:8).

c.Blindheid kan beeld zijn voor de mens die het zicht op God of Christus kwijt is (2 Kor. 4:4). Niet iedere leider die roemt dat hij het licht brengt, heeft deel aan het licht; ja, zijn ‘wijsheid’ kan misleidend zijn (Jes. 56:10; Rom. 2:19). Hiermee samenhangend verschijnt blindheid als metafoor voor gebrek aan inzicht, tekort aan waar licht. In de oude gnostische geschriften komt dit heel sterk naar voren (zie Thomas 28).

d.Deuterojesaja gebruikt de metafoor blindheid enerzijds voor de volkeren die de Heer als God van hemel en aarde niet kennen (42:7) en anderzijds voor het volk Israël in ballingschap, dat geen inzicht heeft in de weg van bevrijding die de Heer met Israël gaat (42:16-17). Verder duidt de auteur het gebrek aan aandacht voor Gods handelen in de geschiedenis met het begrip blindheid (43:8).

e.Met de uitspraak dat je hoopt dat iemands ogen donker worden, of soortgelijke uitspraken, wens je die persoon het kwade toe. Dat is de bede van de psalmist voor zijn vijanden (Ps. 69:24). Dat wil zeggen, dat er voor hen geen uitzicht meer is, geen licht. De Heer zelf heeft de macht om blindheid in symbolische zin te bewerkstelligen, maar degene die dat ondergaat, leefde al in duisternis; de Heer bevestigt als het ware de door hem zelf gemaakte keuze (Deut. 28:28).

f.In de evangeliën treffen we enkele genezingen van blinden aan. De vluchtige lezer vindt daarin alleen deze boodschap: Jezus helpt de zieke van zijn vreselijke kwaal af. Op zich een fantastisch teken dat het Koninkrijk onder de mensen is gekomen. Wie echter de moeite neemt om die verhalen tegen de achtergrond van een brede context te lezen, ontdekt dat deze verhalen een rijke symboliek in zich hebben. De plaats van de genezingen in de compositie van elk evangelie is weldoordacht, zodat er van de compositie al verkondiging uitgaat!

Bij Matteüs staan zien en niet-zien in het kader van de uitleg van de Tora. Nadat hij driemaal over de genezing van blinden heeft gesproken (9:27-31; 11:5; 12:22), vertelt Matteüs hoe Jezus scherp uithaalt naar de godsdienstige leiders. Dezen noemt Hij blinden die blinden leiden (15:14). Vervolgens krijgen we nog drie verhalen over naar genezing hunkerende blinden (15:30; 20:29-34; 21:14). En weer horen we Jezus kritisch uithalen naar de leiders van Israël, die Hij alsblinde leiders karakteriseert (23:15-26). De boodschap is: ziende is hij die Jezus’ bevrijdende uitleg van de Schriften aanneemt; blind is hij die deze uitleg verwerpt. De genezingsverhalen scherpen de spanning tussen zien en niet-zien aan en prikkelen de hoorders om een keuze te maken.

Bij Marcus staan zien en niet-zien in het kader van het volgen. De symboliek van blindheid neemt bij hem een grote plaats in, en dat toegespitst op de houding van mensen tegenover Jezus. Marcus spreekt van mensen die goede ogen hebben maar niet zien. Hun ogen zijn gesloten voor de verlossing die in Jezus tot de wereld is gekomen. Evenzeer geldt dat er blinden zijn die wél zien; zij hebben zich geopend voor Jezus’ boodschap. Zien is openheid, openheid leidt tot gegrepen zijn en dat voert tot navolging. Opvallend is de plaats van de twee verhalen over blinden (8:22-26; 10:46-52). Beide verhalen vormen de uiteinden van een groot geheel. Het eerste vertelt over de blindheid die langzaam wegtrekt, en zinspeelt daarmee op de leerlingen die stukje bij beetje de weg van Jezus gaan verstaan. Kennelijk is het voor de verdrijving van hun duisternis nodig dat zij toestaan dat Jezus hun ogen aanraakt. In 10:45 zien zij echter nog niet. Een tweede verhaal is nodig om hun relatie tot Jezus’ weg te schetsen. De blinde Bartimeüs ziet met zijn hulpgeroep en zijn uitspraak ‘Zoon van David’ meer dan degenen die goede ogen hebben. Het slot van het genezingsverhaal zet de hoorder aan het denken: ‘En terstond werd hij ziende en hij volgde Hem op de weg’ (10:52). Zien is Jezus volgen op zijn weg naar Jeruzalem, naar het lijden en naar de heerlijkheid.

Lucas benadrukt met twee verhalen over gesloten en open ogen het aspect van inzicht. Zien betekent inzicht, openbaring. Zo vertelt hij dat de ogen van de Emmaüsgangers aanvankelijk gesloten zijn; ze herkennen de levende Heer niet. Pas nadat Jezus onderweg eerst de Schriften had geopend en thuis het beeld van de gekruisigde zichtbaar werd, herkennen ze Jezus (Luc. 24:16, 31). Dit inzicht leidt tot ommekeer: zij keren terug naar Jeruzalem. In het tweede boek van Lucas, in Handelingen 9, verschijnt Saulus. Er staat dat hij zijn ogen open heeft en niet ziet. Later vallen de schellen van zijn ogen en ziet hij weer. Na innerlijke verblinding breekt nu het inzicht door. En met het inzicht volgt de ommekeer.

Bij Johannes is het verhaal van de blindgeborene getekend door het contrast licht-duisternis. Blindheid is donkerte, zien is licht. Wie in duisternis leeft, is blind; wie in het licht leeft, ziet echt. De verteller speelt op kunstige wijze met de woorden blind, nacht, licht, ogen en zien. De blinde ziet Jezus als profeet. Maar hoe staat dat met hen die goed kunnen zien? De blinde erkent dat Jezus het licht van godswege is. Maar zijn de zienden ook zover? Wie ziet, écht ziet en tot overgave komt, heeft oppositie te duchten. Zo ook hier. De van duisternis bevrijde blinde wordt eerst geconfronteerd met zijn sociale omgeving die naar zijn identiteit vraagt. Vervolgens spreken de godsdienstige leiders hem aan en vragen naar de krachtbron achter de genezing. Daarna verschijnen zijn ouders, die eveneens de identiteitsvraag stellen. Tot slot vragen de leiders naar de identiteit van de genezer. Wie het licht ziet en benoemt, wordt ter verantwoording geroepen (Joh. 9:1-41).

Praxis

a.Liederen:

Liedboek: Psalm 73; 82; 106; 135; 146; Gezang 3; 20; 53; 73; 86; 325; 356; 375; Alles II: 22; IV: 20; Bijbel II: 50; Evangelie I: 14; II: 49; Gezegend: 55; 78; Liturgie: 426; Zingend I-II: 8; V: 2; 10; VI: 28; 77.

b.Poëzie:

J.Greshoff, Verzamelde gedichten 1907-1967, ‘s-Gravenhage 198112, blz. 316: ‘De Blinde die ziende werd’. Kees Harte, Godmag ik eens bidden, Baarn 1991, blz. 41: ‘Om U te zien. A. Roland Holst, Voorlopig, Amsterdam 1976. blz. 85: ‘Einde. Ellen Warmond, Vragen stellen aan de stilte, Amsterdam 1984, blz. 36: ‘Heen en weer’.

c.Verwerking:

Om zien en niet-zien in hun volheid te verstaan, kan de liederenschat van de kerk ons helpen. Door enkele liederen aandachtig te lezen, komen we de verschillende betekenissen op het spoor. Heel leerzaam kan het zijn om een blinde uit te nodigen te vertellen over zijn of haar manier van ‘zien’, om van daaruit beter de bijbelse symboliek te begrijpen. Blindheid werpt de volgende thema’s op: de vraag naar perspectieven in ons leven, normen en waarden, levensrichting, inzicht, leven naar de Tora en het volgen van Jezus.

Verwijzing

De woorden blindheid en ‘oog‘ zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Eveneens loopt er een sterke lijn naar de contrastwoorden ‘licht‘ en ‘duisternis‘.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken