Menu

Premium

Cantate Domino canticum novum!

Uithuilen en opnieuw beginnen binnen en buiten het psalmgebed

‘De psalmen geven slechts geleidelijk hun geheimen prijs’, zei ooit een kloosterling tegen mij. Zij had recht van spreken, want zij had inmiddels ruim zestig jaar dagelijks zeven keer per dag de getijden (in het Latijn) gezongen. In dit artikel zal ik enkele overwegingen wijden aan de relatie tussen ‘het nieuwe lied’ van de psalmist en de hunkering in onze tijd, juist bij personen in problematische schuldsituaties, om tot een nieuw lied te komen. In het Angelsaksische recht speekt men in dit verband wel beeldend van ‘a fresh start’ – een nieuw begin.

‘Zingt nu de Heer een nieuw lied’:[1] deze woorden uit Psalm 95 (96) klinken in de lauden van maandag in week 3 van de vierwekelijkse cyclus van de Romeinse getijden na Vaticanum II. De oproep tot ‘een nieuw lied’ verwijst – lees ik in commentaren[2] – naar bevrijding, reeds beschreven in Jesaja 42:10, verwijzend naar het einde van de Babylonische ballingschap (‘Zing een nieuw lied, Jahwe ter eer, zijn lof moet weerklinken van de verste hoeken der aarde’). De psalm ook eschatologisch worden geïnterpreteerd, verwijzend naar de voleinding der tijden, met name in vers 13: ‘in aantocht als richter der aarde, dan richt Hij de wereld rechtvaardig, haar volkeren krachtens zijn trouw’.

Een nieuw begin

In de rechtspraktijk maak ik dagelijks in vele gedaanten mee dat mensen verlangen en zelfs snakken naar gerechtigheid, naar een nieuw lied in overdrachtelijk zin, ook in dit leven. Met name in de praktijk van de schuldhulpverlening zie ik mensen die verstrikt zijn geraakt in problematische schuldsituaties, dat wil zeggen dat zij niet meer in staat zijn om uit hun huidige inkomen en vermogen de opeisbare schulden te betalen. Problematische schulden en schuldhulp zijn sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw een weerkerend verschijnsel in de maatschappelijke werkelijkheid geworden, met als voorlopig hoogtepunt – of beter dieptepunt – het NIBUD-onderzoek van januari 2013, waaruit blijkt dat de helft van de Nederlanders aan het eind van de maand moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen; naar verwachting zal dat de komende jaren alleen nog maar erger worden. Schrijnende voorbeelden zijn er geweest, zogenaamde familiedrama’s zoals in (), waar ouders geen andere uitweg meer zagen dan zichzelf en hun twee zonen om het leven te brengen: leuke jongens die het goed deden op school en op de voetbalclub. Inmiddels hebben de naar schatting zevenhonderdduizend huishoudens in een problematische schuldsituatie gemiddeld zeventien schuldeisers en een gemiddelde schuldenlast per huishouden van dertigduizend euro.[3] Boven de markt zweven verder achthonderdduizend woningen die ‘onder water staan’, dat wil zeggen dat ze minder waard zijn dan de hypotheek die erop rust:[4] velen hebben de koop gefinancierd met een aflossingsvrije hypotheek om de fiscale renteaftrek te maximaliseren. Bij verkoop blijven zij zitten met een restschuld. Particulieren kunnen een beroep doen op het ‘minnelijk traject schuldhulpverlening’ (doorgaans uitgevoerd door de gemeente), eventueel gevolgd door het wettelijk traject (Wsnp – Wet schuldsanering natuurlijke personen) met benoeming van een bewindvoerder onder toezicht van de rechtbank. Schuldenaren krijgen hun schone lei niet cadeau. Een problematische schuldsituatie te paard komen, maar vertrekt altijd te voet en pas na heel hard werken en rondkomen van weinig geld.

Schulden en schuld

‘Die mensen moeten gewoon betalen’, placht mijn vader zaliger gedachtenis te zeggen, wanneer wij over problematische schulden te spreken kwamen, en gelijk had hij! Toch zijn er mensen die het niet worden aangerekend dat zij niet kunnen betalen, bijvoorbeeld omdat de gezinshuishouding door ziekte, werkloosheid of echtscheiding financieel uit balans is geraakt. Of omdat ze zijn bezweken voor de verleiding van consumptief krediet, zoals voor heel grote plasma-tv’s in de aanloop naar het WK voetbal. Kinderen kunnen we het in ieder geval niet verwijten wanneer een van de ouders een gat in de hand heeft of misschien wel in beide handen! Zij lijden er echter wél onder.

Het hebben van een (geld)schuld is niet geheel gelijk aan het moreel hieraan de schuld hebben. Consumentisme kon floreren door financieringsinstellingen die in consumptief krediet een verdienmodel zagen met hoge rentes en hoge boetes. Reclames voor keukens en auto’s op afbetaling razen nog steeds rondom iedere journaaluitzending aan ons voorbij. Maximalisering van hypotheekrente leidt tot hogere opbrengsten voor de hypothecaire geldschieter. Laatstgenoemde heeft evenwel een zorgplicht om de koper te waarschuwen dat huizenprijzen ook kunnen dalen en dat de financiële situatie bij gehuwden in een op de vier gevallen door echtscheiding wordt doorkruist.

Bankiers gaven onlangs de overheid publiekelijk de schuld dat deze door de fiscale renteaftrek tophypotheken vanwege de fiscale renteaftrek te aantrekkelijk had gemaakt voor mensen ‘die alleen met behulp van hun vingers net tot tien konden tellen’. [5] De bankiers waren daarbij vergeten dat zij zichzelf nagenoeg te gronde hadden gericht en alleen met gigantische overheidssteun in het leven waren gehouden; bij faillissement van een zogenaamde systeembank is het leed niet te overzien en zal maatschappelijke chaos en onrust kunnen ontstaan. De morele schuldvraag kent vele schakeringen. kent in artikel 288 lid 1 Faillissementswet ten aanzien van de schulden de goede-trouw-toets.

Uiteindelijk is het meest basale argument om schulden kwijt te schelden zuiver utilitair. Een debiteur die is belast met een niet aflosbare schuld, zal maatschappelijk nauwelijks nog participeren, weinig consumeren, terwijl de schuld vaak overerfbaar is. Theodore Dalrymple verwoordt dit als volgt:

It is better on the whole for humanity to force creditors to accept losses than to allow those same creditors to inhibit overall economic activity, and thus the prosperity of millions, in pursuit of their right to be repaid in full.[6]

In Europa kennen vele landen inmiddels een schuldsaneringsregeling waarbij de schuldvraag in min of meerdere mate een rol speelt.

Bijbels/christelijk perspectief voor kwijtschelding van schulden

Vanuit bijbels/christelijk perspectief echter kan aan de utilitaire benadering voor het kwijtschelden van schulden nog wel iets worden toegevoegd. In Leviticus 25:39-42 staat bijvoorbeeld:

Vervalt uw broeder tot zo grote armoede, dat hij zich aan u moet verkopen, behandel hem dan niet als een slaaf; beschouw hem als een dagloner of een buitenlander. Hij moet tot het jubeljaar in dienst blijven; dan kan hij met zijn kinderen van u heengaan: hij kan terugkeren naar zijn familie en wordt in zijn bezit hersteld.

En in Deuteronomium 15:1-4:

Om de zeven jaar moet gij een kwijtschelding houden. Bij deze kwijtschelding gaat het als volgt: Ieder die iets aan zijn naaste heeft geleend, moet hem die schuld kwijtschelden. Hij mag zijn naaste of broeder niet tot betaling dwingen, omdat er een kwijtschelding ter ere van Jahwe is uitgeroepen. Een buitenlander moogt ge tot betaling dwingen, maar wat uw broeder van u heeft, moet ge hem kwijtschelden.

In Nehemia 10:31b:

Elk zevende jaar zullen wij het land braak laten liggen en afzien van alle schuldvorderingen.

Kwijtschelding wordt in het Oude Testament soms beperkt, te weten tot de eigen kring of tot een bepaald (jubel)jaar voor de Heer. In het Nieuwe Testament wordt in het gebed des Heren, het Onzevader, expliciet de wederkerigheid genoemd en vervolmaakt: ‘en vergeef ons onze schuld, zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven.’ Niet do ut des (voor wat hoort wat) maar absolvo ut absolvas (ik vergeef om vergeven te worden). Wie zelf niet barmhartig is, wordt het voordeel zelf barmhartigheid te hebben genoten, ontnomen:

Daarop liet zijn heer hem roepen en sprak: ‘Jij lelijke knecht, heel die schuld heb ik je kwijtgescholden, omdat je mij erom gesmeekt hebt. Had jij dan ook geen medelijden moeten hebben met je mededienaar, zoals ik met jou medelijden heb gehad?’ (Mat. 18:32-33.)

Daarnaast en daaroverheen komt wat mij het meest aanspreekt: de barmhartigheid, het mededogen, een begrip dat zeer veelvuldig in de psalmen voorkomt: Ego autem in misericordia tua speravi (zelf kan ik slechts op Uw genade vertrouwen).[7] Op barmhartigheid mogen wij niet alleen zelf hopen, maar wij moeten die barmhartigheid ook aan anderen betonen. De barmhartigheid van de vader jegens de verloren zoon in Lucas 15:21-24:

Maar de zoon tot hem: ‘Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten.’ Doch de vader gelastte zijn knechten: ‘Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steek hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan. Haal het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.’

Of in de prachtige bewoordingen van Jesaja 42:3: ‘Het geknakte riet zal hij niet breken en de kwijnende vlaspit blaast hij niet uit.’ Het is geen kunst om het geknakte riet te breken; het is wel een kunst, om niet te zeggen levenskunst om wat kwetsbaar is te hoeden en, als het kan, tot nieuwe bloei te brengen, ook al dreigt dat in onze postchristelijke, ieder-voor-zich-samenleving veeleer uitzondering dan regel te worden. Uithuilen en opnieuw beginnen en na vallen weer opstaan en daarbij mededogen ontvangen van anderen (die ook op hun beurt wel eens vallen, moeten opstaan en hulp van anderen daarbij op prijs stellen), zijn oerchristelijke activiteiten, waarbij het zeer gewenst is dat onze samenleving daarvan doordesemd is en blijft.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken