De imitatie van Christus: ‘Het is werkelijk een ellende op aarde te leven!’
Lezing door Christophe Vekeman ter ere van De imitatie van Christus

Op 11 juni 2025 werd in het Sint-Baafshuis in Gent een bijzondere avond georganiseerd ter ere van het 600-jarig jubileum van De imitatie van Christus, het geestelijk meesterwerk van Thomas Kempis. De avond stond in het teken van de presentatie van een nieuwe vertaling van het werk door Frank De Roo, die twintig jaar werkte aan een weergave die zowel trouw is aan het Latijnse origineel als helder, poëtisch en toegankelijk is voor de hedendaagse lezer.
Tijdens deze feestelijke boekpresentatie spraken diverse gasten over de betekenis van De imitatie van Christus in hun persoonlijke en professionele leven. Onder hen waren kunstenaar Johan Tahon, schrijver Christophe Vekeman en bisschop Lode Van Hecke. Hun bijdragen boden unieke perspectieven op de spirituele diepgang en actuele relevantie van dit klassieke werk.
Hieronder kunt u de bijdrage van schrijver en dichter Christophe Vekeman lezen die tijdens de presentatie het woord van welkom uitsprak.
Lezing van Christophe Vekeman
Goedenavond dames en heren,
Het is mij een eer en een genoegen om u allemaal welkom te mogen heten in het prachtige Sint-Baafshuis op deze heel bijzondere avond, bij de voorstelling van de paperback- én de luxe-editie van de nieuwe vertaling van het inmiddels 601 jaar oude Imitatio Christi van Thomas Kempis. Het eerste exemplaar van de genoemde luxe-editie zal straks worden overhandigd aan niemand minder dan bisschop Lode, die ik hierbij uiteraard in de allereerste plaats mijn welkomstbegroeting overbreng, en verder zullen wij vanavond luisteren naar woorden van kunstenaar Johan Tahon en vertaler Frank De Roo. Met beiden ga ik aan het eind van deze voorstelling ook het gesprek aan, waarbij ik de heren enkele vragen zal stellen.
Maar laat mij, goede vrienden, thans beginnen met het ántwoord op een vraag, en meer bepaald dan met het antwoord op de vraag ‘Hoe gaan die dingen?’ Dat antwoord luidt, wij weten dat, natuurlijk: ‘Hoe die dingen gaan? Wel, van het een komt het ander’ – en godzijdank komt dikwijls van het ene boek het andere…
Bij mij begon het met een novelle die ik aantrof in De Slegte hier in Gent in een tijd dat ik in boeken nog de datum van aankoop noteerde, met als gevolg dat ik u nu kan mededelen dat een en ander geschiedde op 8 maart 1994. Deze novelle was van de hand van een zekere Joris-Karl Huysmans – van wie ik toen nog niet besefte dat hij een
Franse schrijver was, wiens naam dus als Huysmans diende te worden uitgesproken – en zij was Op drift geheten, een titel die mij voorkwam als voldoende wervend om mij benieuwd te wenden tot de achterflap. Daar las ik woorden die mij onmiddellijk over de streep trokken en mij op stel en sprong het boek deden kopen. Met name de zin ‘De opeenstapeling van op naturalistische wijze aangezette ellende werkt echter al spoedig humoristisch: meedogenloos laat Huysmans de lezer schateren om het leed van zijn held-op-sokken, dat voor een deel zijn eigen leed moet zijn geweest’ was mij op het jonge lezerslijf geschreven, en sprak tot mijn hart op een manier die mij het bloed deed opspringen van blijde vreugde en ongebreidelde geestdrift.
Dat van het ene boek het andere komt, zeg ik, en aan het einde van Op drift, dat ik niet zozeer schaterend als wel ademloos van enthousiasme en stille bewondering uitlas, kwam ik een zin tegen die tot gevolg zou hebben dat ik mij jarenlang verdiepte in het oeuvre van de enige filosoof die ik in mijn leven wérkelijk, waarachtig en ten diepste bestudeerd heb. Die zin was de volgende: ‘Je moet je maar met de stroom mee laten drijven: Schopenhauer heeft gelijk, dacht hij, “het leven van de mens gaat als een slinger heen en weer tussen verdriet en verveling”.’
Op 9 april 1994, een maandje later dus, gebeurde het, dames en heren, dat ik mij aanschafte het meesterwerk en bekendste boek van Joris-Karl Huysmans, de zogeheten ‘bijbel van de decadenten’, het ‘brevier der symbolisten’, Tegen de keer, namelijk, oorspronkelijk als A Rebours aan ’t licht gegeven in 1884, en ook daarin had Huysmans het bij monde van zijn hoofdpersonage Hertog Des Esseintes over Arthur Schopenhauer, die opnieuw van de schrijver ‘gelijk’ kreeg, en wiens pessimistische levensbeschouwing ditmaal werd gekoppeld aan een werk dat bleek te heten: De navolging van Christus.
Sterker nog, in zijn twintig jaar na publicatie van Tegen de keer aan de roman toegevoegde ‘Voorwoord’, aldus las ik eveneens, beweerde Huysmans zonder veel boe of bah dat Schopenhauers hele wereldbeeld door Thomas Kempis, schrijver van De navolging, vele eeuwen eerder al kort en bondig was samengevat, en wel met de zin: ‘Het is werkelijk een ellende op aarde te leven!’ Glorieus, dames en heren, glorieus en ontypisch uitbundig, bandeloos in dankbaarheid, opgezweept door de zeer zeldzame, echt uitermate rare gewaarwording van zoveel geestverwantschap op het eerste zicht, verrukt en verdwaasd haast, verbaasd ook wel om wat er kennelijk gebeurde, jubelde mijn jonge lezershart het uit bij ’t woordelijk ontwaren van deze stelling, die immers zo frapperend sterk aansloot bij wat ik zelf reeds al te dikwijls gedacht had, maar nog bepaald niet vaak, om niet te zeggen teleurstellend weinig, zwart op wit op papier had zien staan.
Hoe die dingen gaan? Onnodig te zeggen dat toen ik later, jaren later, de tijd dat ik mijn literaire aankopen dateerde lag blijkbaar achter de rug, dit boekje tegenkwam, dit boekje hier – als ik het mij juist herinner, trouwens, in een ‘Kiekeboe’ genaamde tweedehandswinkel – ik geen moment, nee, geen seconde twijfelde. En inderdaad,
Schopenhauer mocht dan gelijk hebben gehad, Huysmans bleek evenmin te hebben gelogen: op pagina 74 kwam ik hem tegen, de zin: ‘Het is voorwaar eene ellende, op aarde te leven!’ Ik kwam nog andere zinnen tegen. ‘Een goed mensch vindt altijd reden om droef te zijn en te wenen,’ bijvoorbeeld, of ‘Ik ben arm, en van mijne jeugd af aan vele smarten onderworpen’. Ik las, ik las, en ik was gelukkig.
En gelukkig, beste mensen, ben ik ook vandaag, met de zeer fraaie, tweevoudige uitgave van Frank De Roos magnifieke nieuwe vertaling van De imitatie van Christus, een boek dat wemelt van de zinnen die niet alleen de filosofie van Arthur Schopenhauer accuraat weten samen te vatten. In de vorig jaar verschenen uitgave van zijn vertaling, die in een lijvig boekwerk gebundeld werd met een uitvoerige studie van Kempis’ leven en werk, wees Frank De Roo al op het vermogen van de schrijver ‘meerdere hoofdstukken uit verschillende boeken tegelijk’ samen te vatten ‘in één eenvoudige zin’.
Op die manier kan dit fonkelende tekstjuweel, De imitatie van Christus, op heel veel verschillende manieren mensen van nut zijn of gewoon plezier verschaffen, maar zeker is ook dat het als wegwijzer, als glansrijk opgepoetste wegwijzer fungeren kan naar het werk – want ja, zo gaan die dingen inderdaad – van talloze andere zeer grote schrijvers als Augustinus, Thomas van Aquino, Jan van Ruusbroeck en ga zo maar door.
Ik hecht er echter aan te zeggen, ten slotte, dat, ongeacht de grote, op zichzelf staande kwaliteiten van het werk van Kempis die wij hier vanavond zo sterk en zo kleurrijk mogelijk in de verf zullen proberen te zetten, de belangrijkste kwaliteit wat mij betreft erin bestaat dat zijn boek – of zijn bekendste boek – een wegwijzer is naar de Bijbel. Baas boven baas, wil ik zeggen.
Kempis mag het werk van anderen met één zin hebben kunnen samenvatten, maar het werk van Kempis op zijn beurt wordt samengevat door wat Johannes in zijn eerste brief te kennen geeft: ‘Heb de wereld en wat in de wereld is niet lief. Als iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem, want alles wat in de wereld is – begeerte, inhaligheid, pronkzucht -, dat alles komt niet uit de Vader voort maar uit de wereld. De wereld met haar begeerte gaat voorbij, maar wie Gods wil doet blijft tot in eeuwigheid.’
Christophe Vekeman (1972) is een Belgische schrijver, dichter en performer.