De Olijfberg en de verwachting
Eerste zondag van Advent (Zacharia 14:4-9, 1 Tessalonicenzen 3:9-13 en Lucas 21:25-31)
Op deze eerste zondag van Advent begint het grote verwachten: bergen zullen instorten, en het ritme van dag en nacht zal doorbroken worden, voor de Mensenzoon zal de weg vrijgemaakt worden. De theofanie zal met ongekende natuurverschijnselen gepaard gaan.
Als er in een bijbeltekst sprake is van een bepaalde locatie, is het soms verhelderend om via een bijbelse atlas de geografische omstandigheden bij de exegese te betrekken. Zoals bekend is de Olijfberg een bergrug ten oosten van Jeruzalem, waarvan de toppen hoger liggen dan de Tempelberg, waardoor van daaruit een vrij zicht op het oosten wordt belemmerd. Jezus ging er graag heen om zich af te zonderen, of om te overnachten, zoals even voorbij de Lucasperikoop van vandaag (21:37). De Olijfberg wordt in de evangeliën veel vaker genoemd dan in Tenach, waarin hij slechts tweemaal voorkomt, waarvan dus eenmaal hier in Zacharia.
De Olijfberg zal splijten
Het visioen van Zacharia begint met de Heer die zijn voeten zal planten op die Olijfberg en deze in twee delen zal doen splijten, van oost naar west (14:4), om een vluchtroute vrij te maken om vanuit Jeruzalem naar het oosten te kunnen wegkomen. Dit wordt vergeleken met een aardbeving die zou hebben plaatsgevonden ten tijde van koning Uzzia (14:5). Het noemen van deze koning roept herinneringen op aan een tijd van militaire macht en zelfvertrouwen in Juda en Jeruzalem (2 Kronieken 26). Maar toen Uzzia hoogmoedig werd, kwam zijn val. De straf hiervoor was huidvraat. Van een aardbeving tijdens zijn koningschap lezen we hier echter niets, en evenmin bij de vermeldingen van koning Uzzia in de boeken Koningen en in Jesaja.
Heeft de aardbeving in de verzen 4 en 5 nog verschrikkelijke gevolgen, zoals de toorn van God die de inwoners op de vlucht jaagt, zo kalm en uitnodigend wordt het als alles voorbij is: ‘Het hele land wordt zo vlak als de Jordaanvallei’ (Zacharia 14:10 – NBV). Als de Olijfberg is ingestort, rijst de Tempelberg van Jeruzalem uit boven de omgeving, net zoals God verrijst boven de goden.
De Heer is de enige
De kern van de perikoop lijkt te worden gevormd door de verzen 6 tot en met 9, die de aandacht trekken. Alle vier de verzen beginnen in het Hebreeuws met een narrativus: we hajah, ‘en het zal zijn’, gevolgd door tweemaal bajjom hahoe’, ‘op die dag’ (14:6.8), of jom-’èchad hoe’ (‘die ene dag’ – 14:7). Maar let op: in vers 9 – een poëtisch klinkend vers – komt er iets nieuws: we hajah ’adonai, ‘en JHWH zal zijn’: de koning over de hele aarde. Op die dag zal de Heer één zijn en zijn naam zal één zijn. Dat wil zeggen: de Heer zal worden aanbeden als de enige God en zijn naam zal de enige naam zijn die aanbeden wordt.
Een dubbele ramp voor Jeruzalem
Zoals gezegd staat ook in Lucas een verwijzing naar de Olijfberg, maar dan pas aan het einde van hoofdstuk 21, als de plaats waar Jezus zich na zijn toespraak terugtrekt voor de nacht. Bij deze toespraak bevindt Jezus zich echter nog in de tempel, waar Hij in gesprek is met onder meer de sadduceeën (20:27). De aanleiding voor deze woorden van Jezus vormt de verwondering van de mensen over de schoonheid van de tempel: ‘de mooie stenen en de wijgeschenken waarmee hij versierd was’ (21:5). Hierover zegt Jezus echter: ‘Er zullen dagen komen waarop geen steen op de andere zal blijven’ (21:6). Daarna volgt een voorspelling dat de tempel en de inwoners van de stad ten prooi zullen vallen aan natuurrampen: aardbevingen, hongersnoden en epidemieën (21:11), maar vooral ook dat de stad verwoest zal worden door menselijk ingrijpen: ‘De inwoners zullen omkomen door het zwaard of in gevangenschap worden weggevoerd en onder alle volken worden verstrooid, terwijl Jeruzalem vertrapt zal worden door heidenen’ (21:24). De stad zal dus een dubbele ramp treffen: een vijandige belegering en de genoemde natuurrampen. Alles zal in duigen vallen en de ontreddering zal volledig zijn.
Een hoopvol perspectief…
Maar behalve de aangekondigde verwoestingen schetst Jezus, net als Zacharia, ook een hoopvol perspectief: het is de Heer die deze rampspoed brengt. Dan is het zeker net zo verschrikkelijk, maar er is ook dat andere aspect: de zomer is in aantocht. Net als het uitlopen van de vijgenboom is de verwoesting een teken van de naderende verlossing, de wederkomst van de Mensenzoon op een wolk, bekleed met macht en grote luister. Als in dat perspectief de Olijfberg genoemd wordt, is dat geen toeval: Jezus zal komen zoals Hij ging. Zijn Hemelvaart heeft immers ook vanaf de Olijfberg plaatsgevonden (Handelingen 1:11-12).
… en een vreugdevolle verwachting
In 1 Tessalonicenzen speelt verwachting ook een grote rol. De perikoop van deze zondag betreft de afsluiting van het eerste deel van de brief. Het grootste gedeelte hiervan bestaat uit loftuitingen voor het geloof van de gemeente in Tessalonica, én hoe Paulus het niet kan ‘uithouden’ (Gr.: stegoo – 3:1.5) om de gemeente nog eens te bezoeken. Meerdere keren uit Paulus zijn verlangen naar het weerzien met deze gemeente, die, mede door zijn inspanningen, een succes is. Maar de spanning tussen het ‘reeds’ en ‘nog niet’ van de verwachte wederkomst blijft steeds voelbaar.
Het kan bij al dit grote verwachten ook bemoedigend zijn om eens stil te staan bij de dankbaarheid voor het goede uit het verleden. In de gemeente van de Tessalonicenzen wordt immers het ideaal van de verwachting van de Levende op een vreugdevolle manier beleefd. De Naherwartung van Christus en de nabijheid van deze ideale gemeente vallen voor Paulus samen. Ondanks alle nood en ellende kan hij zich daarom gesterkt voelen door het geloof van deze mensen.
Deze exegese is opgesteld door Matthijs de Vries.