Dienst: Eerst de gave, dan de opgave
Een dienst rondom 1 Petrus 4:10
ORDE VAN DIENST
Voorbereiding
Zingen: Aanvangspsalm 66:3 en 5 LB, gevolgd door ‘Klein Gloria’
Stil gebed, votum en groet
Onze hulp is in de naam van de Heer,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Die trouw houdt tot in eeuwigheid
en niet laat varen de werken van zijn handen.
Genade voor ons en vrede van God de Vader die boven ons is
God de Zoon die naast ons is
en God de Geest die in ons is. Amen.
Verootmoedigingsgebed
Drie-enige God, U brengen we lof, eer en glorie, om wie U bent, bezit en doet. Wij prijzen uw naam, U die ons denken verre te boven gaat in macht en majesteit en ons tegelijk zeer nabij bent in Christus en door uw Geest.
Zoals U als Vader, Zoon en Geest in liefde samenleeft, zo behoren wij mensen, naar uw beeld geschapen, dat ook te doen. Wij blijken telkens, van de vele gaven die Geest ons toevertrouwt, matige en halfslachtige beheerders. Wij gebruiken ze gemakkelijker voor onszelf dan voor de dienst aan uw Koninkrijk. We schamen ons daarvoor en bieden onze excuses aan.
Wij bidden U, vergeef ons onze zonden en maak een nieuw begin met ons.
Door genade alleen. Amen.
-
Zingen: Psalm 86:2 LB
-
Woord van vergeving: 1 Petrus 1:3
-
Zingen: Psalm 86:5 LB
-
Woord om naar te leven: 1 Petrus 1:13-20
-
Zingen: Psalm 86:4 LB
Dienst van het Woord
Gebed bij de opening van de Bijbel
Vader in de hemel,
Christus navolgen in liefde en dienstbaarheid is waartoe U ons als gemeente roept.
We weten dit allemaal, en we willen het ook allemaal.
Maar we zijn vaak traag en afgeleid. We lopen zo langzaam. Of zelfs de verkeerde kant uit.
We bidden dat we in deze kerkdienst worden gestimuleerd om elkaar te dienen en om de gaven die de Geest ons aanreikt daarvoor te gebruiken.
Open door de kracht van uw Geest de ogen van ons verstand en de oren van ons hart, zodat we de blijde boodschap van het evangelie horen en gehoorzamen.
Zo bidden wij U, door Jezus Christus, onze Heer. Amen.
Gesprekje met de kinderen
-
Er waren eens vier dieren die een band wilde beginnen. De beer speelde gitaar, het luipaard zat achter het keyboard, de zebra stond bij de bas en de aap bespeelde de drums.
-
‘Laten we beginnen!’ zei de beer, die zich als bandleider had opgeworpen.
-
Helaas klonk het vals en lelijk.
-
‘Stop!’ riep de aap. ‘We zitten verkeerd, laat mij vooraan zitten.’
-
En zo gebeurde het. Maar toen ze gingen spelen klonk het nog steeds vals.
-
‘Ik weet het,’ zei de zebra, ‘we moeten de versterkers harder zetten!’
-
Maar ook toen was het geen gehoor. Hoe ze ook de onderlinge opstelling veranderden, of hoe vaak ze aan de knoppen draaiden van de geluidsinstallatie, het werd nooit een succes.
-
Totdat het luipaard een heldere ingeving kreeg: ‘Als we nu eerst eens gaan afspreken wát we gaan spelen…’
-
En toen ze allemaal dezelfde bladmuziek voor zich hadden, begon het langzaam harmonieus te klinken.
-
In de kerk zijn we allemaal verschillend. Zo heeft God ons gemaakt. En de heilige Geest geeft ons allemaal onze eigen talenten. We spelen allemaal ons eigen instrument. Zo wil God dat ook. Maar het moet niet vals gaan klinken. Daarom moeten we goed letten op elkaar en de muziek van de liefde spelen. Jezus is onze dirigent die ons leren wil hoe we dat kunnen doen.
Zingen met de kinderen: Lied 422 of 428, uit de Evangelische Liedbundel
Lezingen uit het Nieuwe Testament: Johannes 13:12-15 en 1 Petrus 4:7-11
Zingen: Gezang 330:1 en 2 LB (= Lied 315, NLB)
Preek – naar aanleiding van 1 Petrus 4:10 (zie onder)
Zingen: Gezang 242:3 en 6 LB (= Lied 672 NLB)
Gebeden en gaven
Voorbeden, stil gebed, gezamenlijk ‘Onzevader’
Bidden wij tot God die ons geroepen heeft tot een dienstbaar leven in zijn naam.
Schenk ons, Heer, de gaven uw Geest, in grote variatie en verscheidenheid. Leer ons om die aan te wenden in dienstbetoon aan de naaste dichtbij en ver weg.
Laat ons oog hebben voor de nood van anderen en geef ons de wil en de kracht om mee te werken aan hun geluk. Schenk ons het verlangen om van uw liefde uit te delen op de plaatsen waar wij komen. Vervul ons zo met het goede, dat wij het goede doen en het verkeerde nalaten.
Wij bidden dat onze liefdevolle gerichtheid op anderen iets zichtbaar maakt van uw grote toekomst als U alle dingen nieuw maakt.
Wij bidden U voor de wereld van vandaag. In het bijzonder noemen wij… [zelf in te vullen, al naar gelang de actualiteit].
In stilte leggen wij onze persoonlijke dank en beden aan U voor.
Wij bidden samen: ‘Onze Vader…’
Collecten
Wegzending en zegen
Slotlied: Gezang 257 LB
Wegzending
Laten we ons openstellen voor Gods zegen.
Zegen
De genade van onze Heer Jezus Christus, en de liefde van God de Vader,
en de gemeenschap van de heilige Geest mogen zijn met ons allen.
Amen. [Amen uitgesproken of gezongen door de gemeente]
Preek naar aanleiding van 1 Petrus 4:10
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Niemand van zijn lezers zal er vreemd van hebben opgekeken dat Petrus hen in zijn brief aanspoort tot een leven van dienstbaarheid en naastenliefde. Als wij tweeduizend jaar later dezelfde aansporingen voorgelezen krijgen, dan horen wij er evenmin van op. Liefde en dienst horen bij christenen zoals haren op een hoofd of bloemen in een tuin. Dat weten we allemaal. Wordt het dus een saaie preek? De spannendste film wordt voorspelbaar als je hem maar vaak genoeg ziet. Wéér een preek over naastenliefde – dat weten we nu wel…
Of Petrus onze verzuchting voorvoelt! Hij blijft weliswaar van mening dat de aanmoedigingen tot een dienstbaar leven niet gemist kunnen worden. Ook al weten zijn lezers er alles van. En dus schrijft hij over liefde, over vergevingsgezindheid, over gastvrijheid en hulpvaardigheid. Allemaal bekend. Waarmee hij ons echter verrast, is de ‘motivering’ om een dergelijk leven te leiden. Het mag vanzelfsprekend zijn dat christenen uitblinken in naastenliefde, maar waarom eigenlijk? Wat is de drijfveer daartoe?
Het zou voor de hand liggen om te wijzen op het voorbeeld van Jezus zelf. Juist van Petrus hadden we dit kunnen verwachten. De apostel zal nooit zijn belevenissen in de bovenzaal vergeten, waar hij en zijn collega’s geheel tegen het protocol met ongewassen voeten plaatsnamen aan tafel. Niemand bleek bereid om de ander de voeten te wassen. Dat is immers slavenwerk. En ook Petrus dacht: ik ben jullie sloofje niet! Onverwacht stond Jezus op en waste de voeten, waaronder die van Petrus. De koning verruilde zijn mantel voor een handdoek. De baas werd knecht. De toelichting van Jezus was glashelder: ‘Ik heb jullie een voorbeeld gegeven, wat ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen.’ De noodzaak tot naastenliefde wordt in dit geval dus christologisch gemotiveerd. We moeten doen zoals Jezus deed. Hij heeft het ons voorgedaan. Maar omdat zijn lezers dat allang weten, gooit Petrus het over een andere boeg.
Als het vanzelfsprekende op niet-vanzelfsprekende wijze wordt gemotiveerd, zullen we misschien met des te meer ernst werk maken van die basale opdracht tot dienstbaarheid. Petrus wijst niet op wat Jezus ons heeft voorgedaan, maar op wat Jezus voor ons heeft gedaan. ‘Laat ieder van u de gave die hij van God gekregen heeft, gebruiken om de anderen daarmee te helpen, zoals het goede beheerders van Gods veelsoortige gaven betaamt.’ Anders gezegd: de opgave tot dienstbaarheid is uitvoerbaar! En wel omdat God zelf ons de gaven daarvoor schenkt. Dat is een belangrijk gezichtspunt. Met een lege theepot is het moeilijk een kopje te vullen. De opdrachten om te helpen kunnen ons zwaar op de maag liggen. Maar hoe verrassend: elke opgave laat God voorafgaan door een gave. Er is dus veel mogelijk!
Eerst de gave, dan op opgave. Gaven zijn cadeaus van de heilige Geest. Opmerkelijk genoeg deelt de Geest deze geschenken in grote variatie uit. De gaven zijn veelsoortig: ‘Menigerlei genade’. We hoeven dus niet allemaal hetzelfde te doen en al helemaal niet op dezelfde manier. Verschil mag er zijn. Niet alleen in de schepping, maar ook in de herschepping. We mogen in de manier waarop wij werkzaam zijn in Gods Koninkrijk dicht bij ons zelf blijven. Kramp is niet nodig. We hoeven niet na te doen wat anderen doen. Ieder mag dienstbaar zijn op de wijze die past bij zijn of haar mogelijkheden. Wie niet muzikaal is hoeft geen kerkorganist te worden. Wie echter kan spreken, laten het woorden zijn als van God. Wie kan helpen laat hij dat doen met de krachten die God verleent. En zo voort.
Het verfrissende van dit gezichtspunt is dat we ter vervulling van onze christenplicht niet op zoek hoeven te gaan naar eigen krachten en eigen wijsheden, maar naar ‘gegeven’ krachten en ‘gegeven’ wijsheden. Die kunnen we opdiepen en gebruiken. De Geest van God voorziet ons dus van de mogelijkheden om aan de eisen van het Koninkrijk te voldoen. De geestesgaven liggen voor het grijpen. Vandaar de oproep: ‘Laat ieder van u de gave die hij van God gekregen heeft, gebruiken om de anderen daarmee te helpen, zoals het goede beheerders van Gods veelsoortige gaven betaamt.’ Een goede beheerder van de veelsoortige gaven laat die niet in de la liggen. Dat zou werkelijk zonde zijn.
Goed. Petrus motiveert zijn lezers dus tot een leven in dienstbaarheid. Hij doet dat door niet te wijzen op het voorbeeld van Jezus, maar op de gaven van de heilige Geest. Maar bij wijze van ‘verrassing’ spreekt Petrus zijn lezers aan door over de naderende eindtijd te beginnen. Waarmee hij naast Jezus en de Geest ook de derde persoon van de drie-eenheid ter sprake brengt, namelijk God de Schepper en Voleinder van alle dingen. Tamelijk onverwacht, letterlijk tussen de regels door, lezen we: ‘Het einde van alle dingen is nabij.’ Was Petrus tot nu toe misschien voorspelbaar, dan is hij dat hiermee zeker niet. Want wat is het verband tussen ‘de eindtijd’ en (zijn eigenlijke onderwerp) ‘naastenliefde’? Ondertussen klinkt de vaststelling dat het einde dichtbij is niet erg stimulerend. Waarom iets ter hand nemen als alles zo goed als voorbij is? Het lijkt op de droevige mededeling van een arts die tegen een patiënt zegt: ‘We kunnen niets meer voor u doen. U moet u voorbereiden op het einde.’ Wie gaat dan nog solliciteren? Vandaag horen wij zeggen: ‘Het einde van alle dingen is nabij. Bereidt u daarop voor!’ Hoe dramatisch dit ook klinkt, het bericht lijkt ons nauwelijks te beroeren. Niemand hier trekt wit weg, loopt rood aan of vliegt naar huis om dringend bepaalde zaken te regelen. Het einde van alle dingen is nabij. En wij blijven gewoon zitten
De verklaring voor onze onbewogenheid is dat we de urgentie niet inzien. Wij duiden de betekenis van ‘nabij’ namelijk als ‘ooit’. Is één dag bij de Heer geen duizend jaar bij ons? Maar daarmee verwijderen we de angel uit deze woorden. Namen we ze letterlijk, dan komt ons leven onder hoogspanning te staan. Als het einde werkelijk nabij is, dan tellen slechts de dringende zaken. De rest wordt bijzaak, want onze tijd is kort. Je gaat alleen doen wat moet.
Het einde is nabij, zegt Petrus. Van ‘alle’ dingen. De maatschappij en de natuur gaan voorbij. Maar ook de relatie met ons gezin, de verhoudingen met onze vrienden en de betrekkingen op ons werk – het eindigt allemaal. Maar waarom begint Petrus daarover? Hoe kan dit einde, wat klinkt als het verdwijnen van alles wat wij als waardevol en belangrijk ervaren, ons extra motiveren om ‘christelijk’ te leven? Niet.
Maar over zo’n einde heeft Petrus het ook niet! Het gebruikte woord voor einde betekent namelijk ‘einddoel’, vervulling. Het einde van alle dingen is niet de vernieling van alles wat we verrichten, maar de restauratie en het herstel van alle dingen. Wat voor de deur staat, is dat God de wereld en ons leven op zijn bestemming brengt. Wat krom is maakt God recht. Alles komt eindelijk op zijn pootjes terecht. De wereld is immers sinds het begin schepping van God. En God laat niet varen de werken zijner handen. Hij brengt de schepping naar het einddoel, door haar te herscheppen. ‘Ik maak alle dingen nieuw.’ Let wel, God maakt geen nieuwe dingen. Hij maakt alle dingen nieuw. Alles wat we doen en wie we zijn – het blijft bestaan, maar dan vernieuwd. Herschapen, zonder gebrokenheid, zonder pijn, zonder zonde.
Dat alles staat te gebeuren. God de Schepper doet de nieuwe tijd aanbreken. En Petrus wil maar zeggen: zoals het straks gaat worden – daar moeten we vandaag op vooruit grijpen. Door nu al met elkaar te leven op de wijze die op de nieuwe aarde normaal wordt: in liefde en dienstbaarheid. De Geest die ons met zijn ‘menigerlei genade’ begiftigt, is al met de herschepping begonnen. We krijgen als gemeente daarom die vele gaven. Aan ons de taak daarmee aan de slag te gaan om zichtbaar te maken in deze wereld waar het straks op uitdraait: alle dingen nieuw.
Al met al was het onderwerp ‘naastenliefde’ bekende stof. Maar denkend vanuit het einde gaan we er toch weer mee aan de slag. Een wereld vol van Gods liefde – hoe meer we daar nu al van zien, hoe beter het is.
Amen.