Doortocht door de duisternis naar het licht
Paasnacht (Genesis 1:1-2:3, Psalmen 33:6-9, Genesis 22:1-18, Psalmen 16:5-11, Exodus 14:15-15:1a, Exodus 15:1b-3, Jesaja 54:4-14, Psalmen 30:2-6, Jesaja 55:1-11, Jesaja 12:1-6 en Marcus 16:1-8)
Het geheel van lezingen in de Paasnacht is bedoeld als één doorlopend verhaal, van Genesis tot het open graf: ‘door de duisternis naar het licht’. Er gaat aan het einde een sterk appel tot navolging vanuit. Daarom is de Paasnacht ook traditioneel een moment waarop nieuwe gemeenteleden zich laten dopen. Veel teksten kunnen als dooptekst worden opgevat: door de dood naar het leven.
Alles begint bij de schepping in Genesis 1. We lezen dat God de wereld schept uit duisternis en chaos. De Heer maakt (Hebr.: bara’, schept) hier een leefbare plek door twee handelingen: ‘spreken’ (Hebr.: ’amar) en ‘scheiding maken’ (Hebr.: bhadal, hif.). Met het woord dat Hij spreekt, roept Hij dingen, dieren en mensen vanuit het niet-zijn in het zijn. In wat er al is, tohoe wa bhohoe, woeste leegte, maakt God een leefbare plek door scheiding te maken tussen aarde en hemel, droge plekken en zee, water beneden en water boven. In de Paasnacht moet vooral de nadruk worden gelegd op die leefbare plek te midden van de chaos en de duisternis. Zonder Gods machtige, bevrijdende woord leven we in chaos en duisternis.
Dit klinkt erg massief en drukkend. Een meer speelse, lichte verwoording hiervan vinden we in Psalmen 33, die als antwoord klinkt op Genesis 1: hier ligt meer nadruk op het spreken, de adem, de scheppende geest. Geloof in Gods schepping is ook zingen van hoop, ook poëzie en muziek.
Worsteling
Vanuit het poëtische intermezzo van Psalmen 33, het eerste lichtstraaltje in de duisternis, lezen we Genesis 22, waarin Abraham verstrikt zit in een dubbele loyaliteit: als vader jegens zijn zoon en als gelovige jegens God. Alleen krijgen wij van die worsteling niet veel mee. Als Isaak vraagt waar het offerlam is, antwoordt hij slechts: ‘God zal zichzelf van een offerlam voorzien.’ Het mooie – of bittere, of ironische – is dat Abraham in zijn daden laat zien dat hij dit antwoord ontwijkend bedoelde, maar dat het dankzij God toch juist is. Voelde hij het allergrootste geloofsvertrouwen of juist de diepste aanvechting? Misschien liggen die twee wel heel dicht bij elkaar. De worsteling die we wél zien, is die van de ram, die met zijn horens in de struik verstrikt zit.
Weer is het God die het leven mogelijk maakt, een leefbare plek schept in de chaos van loyaliteiten. Een plek waar God en mens, Schepper en schepsel elkaar kunnen ontmoeten. Dit gebeurt op de ‘derde dag’ (Genesis 22:4). De dag waarop in Genesis 1 het droge land en de zee worden gescheiden, om een leefbare plek te laten droogvallen waar zaadvormende planten kunnen groeien. Het zaad dat eerst moet sterven in de aarde om tot bloei te kunnen komen. In de Bijbel is de derde dag altijd sterk verbonden met de kiemtijd van het leven uit de dood.
Psalmen 16:5-11 is weer een danklied dat reflecteert op Gods genade. Hier horen we als het ware de opluchting die Isaak en Abraham na afloop van het voorgaande zullen hebben ervaren. Veelzeggend is het vers: ‘U levert mij niet over aan het dodenrijk en laat uw trouwe dienaar het graf niet zien’ (16:10 – NBV).
Door het water tot de kern
Via al deze voorbereidende en inleidende lezingen komen we langzaam tot de kern: Exodus 14, de doortocht die in de Paasnacht voltrokken wordt. Ook hier weer maakt God scheiding: eerst tussen het leger van Farao en de vluchtende Israëlieten door de rook- en vuurkolom ertussen te plaatsen. Dan tussen de wateren van de Rode Zee, waardoor een begaanbaar pad droogvalt waarover het volk aan Farao kan ontsnappen. Door de dood loopt een begaanbare weg naar een leefbaar land, zonder slavernij. Daarom ook bezingt Mozes in zijn loflied de overwinning van God op de vijanden van Israël (Exodus 15:1b-3).
De verschillende lezingen van de Paasnacht leiden ons, als één doorlopend verhaal, als één doortocht, van duisternis naar licht, door de dood naar het leven. Daar worden we met open armen ontvangen (Jesaja 54:4-14). De liefde van God reikt door het dodenrijk heen (Psalmen 30:2-6). Water is gratis, brood kost niets! De mens leeft immers niet van brood alleen. De genade van de Heer is als water voor onvruchtbare grond, zij keert niet vruchteloos weer. Ook een onbekend volk zal zich bij Israël aansluiten omwille van deze God (Jesaja 55:1-11). Ook in de volgende Jesajaperikoop wordt water verbonden met redding: ‘Volvreugde zullen jullie water putten uit de bron van de redding’ (12:3). En ook in de daaropvolgende lezingen vloeit het water rijkelijk. De epistellezingen onderstrepen dat dit het moment is om te dopen.
Krachtige aansporing
Het doorlopende paasnachtverhaal eindigt dit jaar in Marcus 16 bij het lege graf. Voor Marcus is het lege graf, als negatiefafdruk van de opstanding, voldoende bewijs. Opvallend genoeg wordt in de eerste twee verzen tweemaal de sabbat genoemd (de tweede keer niet vertaald in de NBV). Ook in de Paasnacht is het belangrijk te benoemen dat de sabbat, tijdens welke Jezus in het graf was, nu voorbij is, en dat we ons opmaken om zelf ook op weg te gaan. In vers 7 klinkt wederom, net als in Genesis 1, een krachtig aansporend spreken, hupagete in het Grieks. Dit is een ‘intensieve imperatief met een duidelijke richting of doel’: ‘Ga heen! Ga terug!’ Spring op en laat het lege graf achter je. De tweede imperatief is (Gr.) eipate, de aoristus van legoo, ‘zeggen’. ‘Ga heen en vertel’, dat is de aansporing die wij meekrijgen: de ervaring herschapen te zijn, daarvan moeten wij op onze beurt getuigen in de wereld.
Deze exegese is opgesteld door Matthijs de Vries.