Een nieuwe dimensie
Bij Jesaja 51,9-11 en Johannes 20,1-18
Het thema dat in beide Schriftlezingen terugkomt, is dat van een nieuwe blik op hetgeen vroeger gebeurd is. De geschiedenis wordt in een nieuw licht gesteld, en dat heeft grote gevolgen voor het heden.
In het tekstgedeelte uit het bijbelboek Jesaja worden thema’s uit het scheppingsverhaal en vooral uit het exodusverhaal gebruikt om de komende bevrijding van God te schilderen. De arm van de Heer wordt opgeroepen om nog eens zijn kracht te tonen, zoals in vroeger dagen. Gods arm heeft bij de schepping de zee drooggelegd om land te scheppen. God heeft ook de grote zeemonsters geschapen (Gen. 1,21). Rahab is de naam die vaak voor een (mythologisch) monster gebruikt wordt, maar de naam betekent ‘arrogantie’ en is ook zinnebeeld van grote, machtige naties geworden. In dit verband wordt meermaals op Egypte gezinspeeld (zie Jes. 30,7: Egypte wordt Rahab, tandeloos monster, genoemd). Gods arm heeft in het exodusverhaal de zee drooggelegd, opdat zijn volk kon ontsnappen aan de macht van Egypte. De arrogantie van de machtige landen (verbeeld door de zeemonsters) wordt door Gods macht gebroken.
God zal zijn volk vrijkopen
De schrijver van (Deutero)Jesaja gebruikt deze beelden om zijn profetie uit te drukken dat ditzelfde nog eens zal gebeuren. Het volk Israël, op dat moment in ballingschap in Babylon, zal weer door God bevrijd worden; de arrogantie en macht van Babylon zullen worden gebroken. God zal zijn volk bevrijden en de verlosten terug naar Sion leiden. Daar zullen ze jubelen en met eeuwige vreugde gekroond zijn. De gebeurtenissen uit het verleden worden dus gebruikt om in het heden hoopvol te kunnen leven.
Het Hebreeuwse woord padah (‘bevrijden’) heeft een interessante achtergrond. Letterlijk is het: loskopen, lossen. Al het eerstgeborene en de eerstelingen van de oogst behoorden volgens de wet (Num. 18,15vv.) aan God toe. De eerstgeboren mensen en onreine dieren moesten worden ‘vrijgekocht’: men moest geld geven in plaats van de eerstgeborenen; deze konden niet aan God geofferd worden. Ditzelfde woord wordt ook in omgekeerde richting gebruikt, als God zijn volk uit Egypte ‘vrijkoopt’. Hoewel het niet duidelijk is wat precies de prijs is die God voor zijn volk betaalt, is het principe wel helder: God en zijn volk hebben wederzijds verplichtingen aan elkaar; ze zijn met elkaar en met elkaars lot verbonden. Later heeft het woord ‘vrijkopen’ zich tot een algemeen ‘bevrijden’, ‘verlossen’ ontwikkeld, maar vaak met een religieuze ondertoon. In zijn brief aan de Galaten gebruikt Paulus dezelfde terminologie bij zijn interpretatie van het lijden, het sterven en de opstanding van Jezus (Gal. 3,13; 4,5).
Een vreemde wedren
Ook in het paasverhaal in het Evangelie naar Johannes krijgen we een nieuwe blik op wat vroeger gebeurd is. We horen over Maria uit Magdala, die alles wat er gebeurd is heeft meegemaakt: de gevangenneming en terechtstelling van Jezus, zijn dood. Ze is gevangen in verdriet en rouw. Ze gaat ’s morgens vroeg naar het graf (in het Johannesevangelie wordt ons, in tegenstelling tot bij Marcus en Lucas, niet verteld waarom ze dat doet) en ziet dat haar ook daar geen rust vergund wordt. De steen voor de opening van het graf is weggehaald en het lichaam van Jezus is weg. Ze rent terug naar de andere leerlingen; de anderen rennen weer heen. Er vindt een vreemde wedren plaats tussen twee discipelen: de een komt als eerste bij het graf en de andere kijkt als eerste in het graf. Zij kijken en zien en geloven. Hun nieuwe blik op alles wat er gebeurd is komt heel snel.
‘Mijn leraar’
Ondertussen gaat dit alles aan Maria voorbij. Ook zij is weer naar het graf gelopen en ze huilt. Ze is verstard in haar verdriet, maar fysiek beweegt ze zich verschillende malen. En telkens wanneer ze zich beweegt, gebeurt er iets. Ze kijkt in het graf en ziet twee engelen. Ze kijkt weer om, nadat ze hun vraag beantwoord heeft, zonder een spoor van verbazing over hun aanwezigheid, en ziet Jezus. Ze denkt dat Hij de tuinman is. Voor de derde keer zegt ze dat het lichaam van Jezus is weggehaald en dat ze niet weet waar het is. Jezus noemt haar bij haar naam en weer draait Maria zich om. Dan ziet ze wie Hij is – of toch niet? Ze noemt Hem ‘rabboeni’, dat niet ‘meester’ betekent, zoals het evangelie ons vertelt, maar ‘mijn meester’ of preciezer: ‘mijn leraar’. Ze ziet in de Opgestane degene die Hij vroeger was: Jezus, die rondtrok en leerde. Maar dat is Hij niet meer. Hij is niet ‘gewoon’ teruggekeerd uit de doden. Eigenlijk is Hij zelfs nog verder weg dan in het dodenrijk: Hij is onderweg naar zijn Vader, die ook onze Vader is (vs. 17). Hij heeft een nieuwe positie, een nieuwe identiteit gekregen: Hij is de Opgestane. Maria wordt de eerste getuige van de opgestane Christus en mag ‘gaan’ en ‘vertellen’. Zij, die vastzat in haar verdriet en die telkens hetzelfde zei, mag nu in beweging komen en iets nieuws en ongehoords vertellen. Het feit dat vrouwen, naast kinderen en geestesgestoorden, niet als getuigen mochten optreden, maakt alles nog ongehoorder.
Doordat de rondtrekkende leraar Jezus nu de opgestane Christus is, krijgt ook zijn leven en zijn handelen voor zijn dood een nieuwe dimensie. Het wordt in een nieuw licht gesteld: Hij was niet zomaar een bijzonder mens, maar Hij was en is de beloofde Messias. Vanuit dat geloof gaan zijn leerlingen verkondigen en in plaats van dat zijn beweging doodbloedt, ontstaat er een nieuwe beweging.
Voor mij is dat Pasen: het geloof dat de geschiedenis, de realiteit, door Gods handelen in een nieuw licht wordt gesteld. Er wordt een nieuwe dimensie zichtbaar met grote gevolgen voor het heden.